Ex Sermóne sancti Augustíni epíscopi De pastóribus
(Sermo 46, 29-30: CCL 41, 555-557)
Tweede lezing
Preek over
‘De herders’, van de H. Augustinus, bisschop
(Sermo 46, 29-30: CCL 41, 555-557)
Alle goede herders zijn
verenigd in één Herder
Christus
dus weidt u zoals het behoort; Hij onderscheidt zijn eigen schapen van vreemde.
Mijn schapen luisteren naar mijn stem en
volgen Mij.
Hier vind ik alle goede herders verenigd in
één herder. Want goede herders ontbreken niet, maar zij zijn in die ene. Er
zijn er velen, die verdeeld zijn. Deze Ene wordt gepredikt, omdat de eenheid
wordt aanbevolen. Want de herders worden hier zeker niet daarom verzwegen en
wordt er gesproken over één herder, omdat de Heer niemand zou kunnen vinden aan
wie Hij zijn schapen zou kunnen toevertrouwen. Maar Hij beval die ene aan,
omdat Hij Petrus vond. Want juist in die Petrus beval Hij die eenheid aan. Er
waren veel Apostelen en toch zegt Hij tot die éne: Weid mijn schapen. Er is dus
geen sprake van, dat er geen goede herders zouden zijn; dat mogen wij niet
denken; dat zou in strijd zijn met zijn barmhartigheid, als Hij geen goede
herders zou verwekken en aanstellen.
Waarlijk, als er goede schapen zijn, zijn
er ook goede herders, want uit goede schapen komen goede herders voort. Maar
alle goede herders zijn in één verenigd, vormen een eenheid. Zij mogen al
weiden, eigenlijk weidt Christus. Want de vrienden van de bruidegom zeggen
niet: ‘dat is mijn stem’, maar zij verheugen zich zeer om de stem van de
bruidegom. Daarom weidt Hij zelf, terwijl die anderen weiden. Hij zegt: ‘Ik
weid’, omdat in die anderen zijn stem klinkt en zijn liefde aanwezig is. Want
ook Petrus aan wie Hij zijn schapen aanbeval, als de een aan de ander, wilde
Hij één met Zichzelf maken en hem zo zijn schapen aanbevelen, zodat Hij zelf
het hoofd zou zijn, de ander (Petrus) het beeld van het lichaam zou dragen, dit
is: van de Kerk, en zo als bruidegom en bruid één vlees zouden zijn.
Daarom, wat zei Christus eerst voordat Hij
Petrus zijn schapen toevertrouwde, om ze niet aan hem als aan een ander toe te
vertrouwen? Petrus, bemint gij Mij? En
hij antwoordde: Ja, Heer. En wederom: Bemint gij Mij? En hij antwoordde: Ja,
Heer. En voor de derde maal: Bemint gij Mij? En hij antwoordde: Ja, Heer. Hij
bevestigt zijn liefde om de eenheid te bevestigen. Hij dus weidt als de éne
onder hen en zij weiden in die éne.
Over de herders wordt gezwegen, maar er
wordt niet helemaal gezwegen. De herders beroemen zich, maar als iemand wil
roemen, laat hem dan roemen op de Heer. Dát is Christus weiden, dát voor
Christus weiden, dát in Christus weiden; buiten Christus niet zichzelf weiden.
Want eigenlijk is er geen tekort aan herders, alsof de Profeet dat zou
voorspeld hebben over de toekomstige slechte tijden met de woorden: Ik
zal mijn schapen weiden. Ik heb niemand aan wie Ik ze kan toevertrouwen.
Zelfs wanneer Petrus nog in leven was en ook de andere apostelen dit waren, dan
zou nog die éne zeggen, in Wie allen één zijn: Ik heb nog andere schapen, die niet uit deze schaapstal zijn; ook die
moet Ik leiden, opdat het worde: één kudde en één herder.
Mogen dus allen verenigd zijn in de éne
herder en de ene naam noemen van de herder, die de schapen verstaan om zo hun
herder te kunnen volgen, niet deze of gene, maar die ene herder. Laten allen in
Hem die éne naam noemen en geen verschillende namen. Ik bezweer u, broeders,
weest allen eensgezind en laat er geen verdeeldheid onder u zijn. Laten de
schapen deze stem horen, die vrij is van alle verdeeldheid, gezuiverd van alle
afscheiding en hun herder volgen, die zegt: zij,
die mijn schapen zijn, luisteren naar mijn stem en volgen Mij.