Uit een preek van de heilige Beda de Eerbiedwaardige († 735)
Jezus’ blik betekende barmhartigheid en uitverkiezing.
‘Jezus zag iemand aan het tolhuis zitten die Matteüs heette, en Hij zei tot hem: Volg mij’ (Mt. 9, 9). Hij zag hem niet zozeer met de ogen van het lichaam, als wel met zijn innerlijke blik van barmhartigheid. Hij zag de tollenaar en omdat dit zien barmhartigheid en uitverkiezing betekende, zei Hij tot hem: ‘Volg mij.’ Met ‘volgen’ bedoelde Hij ‘navolgen’, dat wil zeggen: niet zozeer op de voet volgen als wel Christus daadwerkelijk volgen in wijze van leven. Immers ‘wie aanspraak maakt op verbondenheid met Christus, moet leven juist zoals Hij geleefd heeft’ (1 Joh. 2, 6).
‘Hij stond op en volgde Hem.’ Het hoeft ons niet te verwonderen dat de tollenaar al op het eerste bevel van de Heer het aardse gewin dat hij tot dan toe nastreefde, achter zich liet. Hij bekommerde zich niet meer om zijn bezit en sloot zich aan bij het gezelschap van Hem die klaarblijkelijk geen enkele rijkdom bezat. Dit is niet te verwonderen, want de Heer die hem uiterlijk riep door zijn woord, had hem innerlijk door een onzichtbare drang geleerd Hem te volgen. Hij had het licht van zijn geestelijke genade in hem laten schijnen, zodat Matteüs begreep dat degene die hem op aarde wegriep van tijdelijke dingen, de macht had om hem in de hemel een onvergankelijke schat te verlenen.
‘Terwijl hij nu in diens woning aan tafel aanlag, kwamen ook vele tollenaars en zondaars met Jezus en zijn leerlingen aanliggen’ (Mt. 9, 10). De bekering van één enkele tollenaar was voor veel tollenaars en zondaars een voorbeeld van berouw en vergeving. Wat hier gebeurde, was een treffend voorteken. Hij die eens apostel en leraar van de heidenen zou zijn, trok in het eerste ogenblik van zijn bekering een menigte zondaars achter zich aan op de weg van het heil. De taak van de verkondiging die hij zou vervullen dank zij een gestadige groei in deugden, nam hij al op zich vanaf het eerste begin van zijn geloof. Laten we trachten nog dieper door te dringen in wat daar gebeurde. Matteüs richtte niet alleen in zijn aardse huis een stoffelijk maal aan voor de Heer, maar een veel aangenamere maaltijd bereidde hij Hem in de woning van zijn hart door zijn geloof en zijn liefde. Jezus zelf getuigt hiervan: ‘Zie, Ik sta voor de deur en Ik klop. Als iemand mijn stem hoort en de deur opent, zal Ik bij hem binnenkomen en maaltijd met hem houden en hij met Mij’ (Apok. 3, 20).
Wij horen zijn stem en openen de deur om Hem te ontvangen, als we gaarne luisteren naar zijn stille of openlijke vermaningen en ons best doen om te volbrengen wat wij als onze taak kennen. Dan komt Hij binnen om maaltijd te houden, Hij met ons en wij met Hem, want door de genade van zijn liefde woont Hij in het hart van zijn uitverkorenen. Zo verkwikt Hij hen zonder ophouden met het licht van zijn aanwezigheid, opdat zij meer en meer voortgang maken in hun verlangen naar wat boven is. En hun ijver voor de hemelse dingen is voor Hem als het ware een aangename spijs waarmee Hij zich voedt.