Uit een preek van de heilige Augustinus, bisschop van Hippo († 430)
De bouw en de inwijding van het huis van God in ons.
Wij zijn hier bijeen om de wijding te vieren van een huis van gebed. Hier is dus het huis waar wij bidden, en zelf zijn wij het huis van God. Als wijzelf het huis van God zijn, worden we in deze tijd gebouwd, om aan het einde der tijden gewijd te worden. Het gebouw, of nog beter de bouw, vergt moeite; de wijding brengt vreugde.
Wat hier gebeurde toen dit gebouw werd opgetrokken, gebeurt ook nu wanneer zij die in Christus geloven, samenkomen. Er werd hout uit de bossen gekapt en steen uit het gebergte; iets dergelijks gebeurt er ook met de gelovigen. Wanneer zij het eerste geloofsonderricht ontvangen, gedoopt worden en verdere vorming krijgen, is het alsof zij door timmerlieden en metselaars worden bewerkt, recht gemaakt en gepolijst.
Maar zij worden geen huis van de Heer als zij niet onderling worden verbonden door de liefde. Wanneer dit hout en deze stenen niet volgens een bepaald plan waren samengevoegd, wanneer zij geen harmonisch geheel vormden, wanneer ze niet door het feit van hun samenvoeging, elkaar in zekere zin liefhadden, zou niemand hier binnentreden. Maar als men ziet dat in een gebouw hout en stenen een stevig geheel vormen, treedt men er veilig binnen en is men niet bang dat het zal instorten.
Omdat nu Christus de Heer bij ons wilde binnengaan om in ons te wonen, zei Hij met het oog op het bouwen: ‘Een nieuw gebod geef Ik u: gij moet elkaar liefhebben’ (Joh. 13, 34). ‘Een nieuw gebod,’ zei Hij, ‘geef Ik u.’ Want gij waart verouderd en gij lag daar als een bouwval: gij waart nog geen huis voor Mij. Hebt elkaar dus lief en gij zult bevrijd worden uit uw oude, bouwvallige toestand.
Denk ook hieraan, mijn geliefden: dit huis is in aanbouw over de hele wereld, zoals voorspeld is en beloofd. Want toen na de ballingschap de tempel herbouwd werd, luidde het, zoals in een psalm staat: ‘Zingt voor de Heer een nieuw gezang, zingt voor de Heer, alle landen’ (Ps. 96 (95), 1). Wat daar ‘nieuw gezang’ heet, noemt de Heer een ‘nieuw gebod’. Maar wat houdt het nieuwe gezang anders in dan nieuwe liefde? Wie liefheeft, zingt. De stem van deze zanger is de gloed van een heilige liefde.
Wat we stoffelijk gerealiseerd zien met deze muren, moet zich geestelijk in u voltrekken. Wat we hier voltooid zien in steen en hout moet door het opbouwend werk van Gods genade in uw eigen lichaam tot stand worden gebracht. Brengen we daarom vooral dank aan de Heer onze God, van wie elke goede gave, elk volmaakt geschenk neerdaalt (vgl. Jak. 1, 17).
Laten wij zijn goedheid loven met heel de inzet van ons hart. Want om dit huis van gebed te bouwen, heeft Hij de geest van zijn gelovigen bezocht; Hij heeft hun verlangen gewekt en is hun te hulp gekomen. Zij die nog niet wilden, heeft Hij doen willen. Hij heeft de pogingen van hun goede wil ondersteund zodat zij tot daden overgingen. Zo heeft God, die in de zijnen ‘naar zijn welbehagen zowel het willen als het doen tot stand brengt’ (Fil. 2, 13), zelf met dit alles een aanvang gemaakt en ook zelf de voltooiing geschonken (vgl. Fil. 1, 6).