De inleiding van het missaal vertelt ons dat hij omstreeks het jaar 340 werd geboren in Dalmatië, het tegenwoordige Kroatië. Hij ging in Rome studeren en werd er ook gedoopt. Hij ging terug naar het Midden-Oosten om er als kluizenaar te leven. Eenmaal priester gewijd ging hij terug naar Rome en werd secretaris van paus Damasus die hem verzocht de heilige Schrift in het Latijn te vertalen, en reeds bestaande Latijnse weergave te verbeteren en te stroomlijnen. Deze vertaling staat bekend als de Vulgata – dat betekent: de onder het volk verspreide – en wordt tot op de dag van vandaag nog steeds, zij het in gecorrigeerde vorm, in onze Kerk uitgegeven, gelezen en voorgelezen in de liturgie. Hierna bracht hij de rest van zijn leven door in Bethlehem. Daar maakte hij zich op nog andere wijze voor de Kerk bijzonder verdienstelijk, namelijk door zijn vele theologische werken en bijbelcommentaren. Hij stierf in het jaar 420.
Voor mij als jonge theologant en monnik was hij een voorbeeld van “amor Verbi Dei” = de liefde voor het Woord van God. In de hymne van de lauden vielen mij de woorden op “scrutanda studuit”, in navolging van Jezus’woorden: “Scrutamini Scripturas” Johannes 5,39. Al onderzoekend, al navorsend bestudeerde hij de heilige teksten. Je zou kunnen zeggen: hij pluisde ze na, hij kroop erdoor heen om zo de verborgen schatten van de bijbel bloot te leggen. Je zou hem kunnen vergelijken met een mijnwerker, met een grondonderzoeker die schachten graaft om kostbare ertsen en metalen naar boven te halen. Ik legde dan ook meteen verband met de lectio brevis van deze ochtend, genomen uit Jeremia 15 vers 16: “Telkens als ik uw woorden hoorde, nam ik ze als voedsel tot mij. Uw woorden gaven mij een diepe vreugde”. Het symbolische opeten en verwerken van Gods woorden komen nog plastischer terug in die andere grote profeet van de ballingschap, namelijk Ezechiël die getuigt: “De stem zei tegen mij: Mensenkind, eet op wat je wordt voorgehouden, eet deze rol op en ga naar de Israëlieten om te profeteren. Ik opende mijn mond en kreeg de boekrol te eten, en de stem zei: Mensenkind, vul je maag en je buik met deze rol die ik je geef. Ik at de rol op, hij was zo zoet als honing” Ezechiël 3, 1-3. En via Jeremia en Ezechiël kom ik tot het boek Openbaring waar Johannes ons vertelt: “Toen hoorde ik opnieuw die stem uit de hemel. Hij zei tegen mij: Haal de geopende boekrol die de engel in zijn hand heeft. Ik ging naar de engel toe en vroeg om het boekje. Hij reikte mij het aan en zei: Eet het op. Het zal branden in je maag, maar in je mond zo zoet zijn als honing. Ik pakte het boekje aan en at het op. Het smaakte zoet als honing, maar nadat ik het opgegeten had, brandde het in mijn maag” Openbaring 10, 8-10.
Wanneer we van tijd tot tijd psalm 19 bidden en ook psalm 119, dan horen we de volgende teksten in onze oren klinken: “Uw woorden zijn begeerlijker dan goud, dan fijn goud in overvloed, en zoeter dan honing, dan honing vers uit de raat (19,11). En ook: “Goed voor mij is de wet uit uw mond, beter dan een schat aan goud en zilver”. En nog: “Hoe zoet zijn uw woorden voor mijn gehemelte, zoeter dan honing voor mijn mond” psalm 119 vers 72 en 103. De woorden van de Schrift moeten gekauwd, vermalen en doorgeslikt worden. Ze moeten door heel ons lijf gaan om verwerkt te worden en om de sensaties op te doen van zoet en zuur, van versterkend en troostend ,van heerlijk en soms ook bitter. Omstanders zeiden van Jezus’ uitspraken: “Dit zijn harde woorden, wie kan daarnaar luisteren?” Maar Simon Petrus zei: “U spreekt woorden die eeuwig leven geven” Johannes 6 vers 60 en 68. Daarom wil ik besluiten met die lapidaire uitspraak van Hiëronymus uit de lectio altera van hedenochtend: “Ignoratio Scripturarum ignoratio Christi est”, wat betekent: het niet kennen van de Schriften staat gelijk met het niet kennen van Christus”. Voor ons nu een aansporing om de woorden van de Schrift dagelijks in te drinken, ze te maken tot ons “voedsel uit de hemel”. Amen.
Alfons Jaakke pr.