zaterdag 4 september 2021

Reeks “Oratio super munera - Gebed over de gaven” 23e zondag per annum / door het jaar Door dit offer U verheerlijken en groeien in onderlinge eensgezindheid.

Christus ontvangt brood en wijn voor de H. Eucharistie
Door dit offer U verheerlijken en groeien in onderlinge eensgezindheid.

I n l e i d i n g
In het Gebed over de gaven van deze zondag wordt God aangesproken als Veroorzaker of Schepper van oprechte toewijding en als Bron en Bewerker van vrede. Parallel aan deze tweedeling is ook de bede opgebouwd. In eerste instantie gaat het om de eredienst van het Eucharistische Offer. Deze moet een cultus zijn overeenkomstig de Majesteit van God: een  H. Mis in de volle betekenis van het woord, wanneer in de heilige liturgische handeling brood en wijn het Lichaam en Bloed van Christus zijn geworden en daardoor het Kruisoffer is geactualiseerd. Deze eerste bede zou zelfs als bede om de Consecratie begrepen kunnen worden.
In het tweede deel gaat het om de eenheid van de gelovigen, dus om de vrede in een bijzonder verheven zin.
In de vertaling van het Nederlands Altaarmissaal is dit deel met 1 Kor 10, 16.17 in verbinding gebracht: ‘Geeft niet de beker der zegening die wij zegenen, gemeenschap met het Bloed van Christus? Geeft niet het brood dat wij breken, gemeenschap met het Lichaam van Christus? Omdat het brood één is, vormen wij allen tezamen één lichaam, want allen hebben wij deel aan het ene brood’. Niet voor niets gebruikt de Vulgaatversie waaruit deze opwekking stamt, de term ‘participatio’ zoals onze oratie. Het ‘heilig mysterie’ waaraan wij deel hebben. is het ene Brood, dat de eenheid van velen bewerkt. Vol betekenis is zoals zo dikwijls, dat de uitspraak van de Apostel Paulus tot object van de bede wordt gemaakt: ‘dat wij in trouw eensgezind mogen worden’.


T e k s t
Missale Romanum – 1970
Deus, auctor sinceræ devotionis et pacis,
da, quæsumus,
ut et maiestatem tuam convenienter hoc munere veneremur,
et sacri participatione mysterii fideliter sensibus uniamur.

Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie – 1979
God, uw gave is het als wij U oprecht dienen en in vrede leven.
Geef dat wij door deze offerande U verheerlijken
en door onze deelname aan de Eucharistie groeien in onderlinge eensgezindheid.

Werkvertaling
God, Bewerker van ware toewijding en vrede ,
geef, vragen wij U,
dat wij zowel uw Majesteit door dit Offer passend aanbidden
als door deelname aan dit heilige mysterie trouw in onze gevoelens van geest en hart worden verenigd.

L i t u r g i s c h e   a n t e c e d e n t e n
De brontekst van deze oratie wordt gevonden in het Sacramentarium Leonianum, 1047, mense Septembris, in natale episcoporum, XIV alia missa, <secreta>, Verona, Kapittelbibliotheek LXXXV; 2e helft zesde eeuw,
 (E. Moeller, J.M. Clément en B. Coppieters ’t Wallant, Corpus Orationum, II, D, Brepols, Turnhout 1993, nr. 1111, p. 121)
De oratie was niet opgenomen in de edities van het Romeins Missaal vóór MR 1970.

S t r u c t u u r a n a l y s e  e n  s t i j l f i g u r e n
1. Deus, auctor sinceræ devotionis et pacis,
2. da, quæsumus,
3. ut 3a. et maiestatem tuam convenienter hoc munere veneremur,
3b. et sacri participatione mysterii fideliter sensibus uniamur.

Het Gebed over de gave is samengesteld uit één enkele zin, opgebouwd uit de anaklese (aanroeping) Deus, God, aan de spits van de oratie, gevolgd door een bijstelling (substantivum attributivum) waarmee een goddelijke heilsdaad wordt uitgedrukt, die de titel is waarop de bede zich beroept (r. 1). Ingeleid door de hoofdzin met het prædicaat da (r. 2) wordt God gevraagd in een dubbele bijzin met coniunctief wenskarakter voorafgegaan door het voegwoord ut (r. 3) om Zijn Majesteit door dit Offer passend te aanbidden (r. 3a) en dat de gelovigen door hun heilige deelname aan dit mysterie in trouw verenigd mogen worden als één van hart en één van geest (r. 3b).

Ad 1
Deus, [o] God, anaklese in de vocativusvorm van Deus aan de spits van de oratie. Met ‘agnus’, lam, vormt de vocativusvorm op –us van Deus een uitzondering op de normale vocativusuitgang – e van de substantivi op –us van de tweede declinatie. Vgl. de aanroeping Agnus Dei, Lam Gods in het misformulier.
Auctor sinceræ devotionis et pacis, Schepper/Bewerker van oprechte toewijding en vrede -
substantivum attributivum of bijstelling waarin de nominativusvorm auctor congrueert met het voorafgaande Deus. Deze bijstelling bestaat uit zoals gezegd de nominativusvorm auctor nader gespecificeerd door de twee genitivusvormen devotionis et pacis, waarvan de eerste een congruerende adiectivusvorm bij zich heeft. Gedacht kan worden aan een genitivus explicativus: de Bewerker van wat, of qualitatis: van hoedanigheid.
Ad 2
Da, geef, - prædicaat in de imperativusvorm van het verbum dare, welke door de losse werkwoordsvorm quæsumus, wij vragen/bidden U, in de tussenzin, wordt gemilderd, juist de bede ondersteunt of ook een ritmische functie kan hebben voor een soepel verloop van de uitgesproken / gezongen tekst.
Ad 3
Ut, opdat/zodat, voegwoord dat het eerste deel van de finale/doelaanwijzende resp. consecutieve / gevolgaanduidende bijzin met coniunctief wenskarakter (r. 3a-3b) inleidt: coniunctivus optativus: er wordt een gebed, een wens uitgesproken die tweedelig van aard is hetgeen benadrukt wordt door het repeterende et…et. In de twee halfzinnen is het tweevoudige object van de oratie uitgedrukt.
Ad 3a
Veneremur, [op-/zodat] wij aanbidden, 1e pers. meervoud coniunctivus præsentis passivi van het deponens venerari, veneratus sum, is het prædicaat met ingesloten subject: wij. Maiestatem tuam, uw Majesteit, - object van het prædicaat in twee congruerende accusativusvormen van het substantivum maiestas, -atis f. en van het pronomen possessivum tuus, tua, tuum.
Hoc munere, met/door dit offer, - bijwoordelijke bepaling in twee congruerende ablativusvormen van het substantivum munus, -eris, n. en van het pronomen demonstrativum hic, hæc, hoc. De ablativus drukt het middel of de reden uit op grond waarvan de Vader wordt aanbeden: ablativus instrumentalis of causæ.
Convenienter, naar behoren, passend, - bijwoordelijke bepaling bij het prædicaat veneremur.
Altijd is “de aarde vol van de barmhartigheid van de Heer” (Ps 23 [24] en voor ieder die gelooft, is de natuur der dingen zelf een aanwijzing om God te dienen, daar de hemel, de aarde en de zee met al wat daarin is, getuigen van de goedheid en de almacht van hun Schepper, en de wonderbare schoonheid van die dienende elementen legt terecht aan het schepsel, dat met verstand begaafd is, de plicht op van dankbaarheid (cf H. Leo de Grote, Preek 6 van de Vastentijd, 1). Het besef van de goedheid en de almacht van de Schepper wekt ook de  liefdevolle wil tot overgave op temeer omdat door de Consecratie niet meer brood en wijn worden geofferd, maar Jezus Christus, die alleen tot de hoogste overgave in het Offer in staat is.
Ad 3 et sacri participatione mysterii fideliter sensibus uniamur.
Tweede deel van de finale/consecutieve bijzin met het prædicaat uniamur, eveneens in de coniunctivus. Uniamur, [op-/zodat] wij bijeen worden gebracht/verenigd, 1e pers. meervoud præsentis passsivi van het verbum unire,  4.
Fideliter, op gelovige wijze, - bijwoordelijke bepaling bij het prædicaat uniamur.
Sensibus, ‘in’, met [onze] gevoelens’, - bijwoordelijke bepaling in de ablativusvorm van sensus, - us: ablativus van middel of werktuig: instrumentalis of  ‘locativus’ (een eenheid die berust op onze gevoelens, maar ook wordt gedragen door hart en geest.
Sacri participatione mysterii, door deelname aan het heilig mysterie – bijwoordelijke bepaling opgebouwd uit de ablativusvorm participatione  (ablativus modi, instrumentalis of causæ) vergezeld van twee congruerende de genitivusvormen sacri en mysterii: genitivus obiectivus (waarop is deze deelname gericht), in een hyperbaton uiteen geplaatst.

V o c a b u l a r i u m
Auctor, - oris,  1. schepper, verwekker 2. maker, bewerker, schrijver (vgl. auteur en autoriteit van auctoritas, - atis, gezag).
Zoals geldt voor de meeste prefaties en oraties in de liturgie richt ook deze oratie zich tot God de Vader. Maar de vrijheid en de verschillende manieren waarop Hij wordt aangesproken is natuurlijk groter in de hymnen en de andere liturgische gezangen dan in de oraties. Bijvoorbeeld: Deus, creator omnium – God, Schepper van alles (hymne 1e vespers zondag, week I); æterne rerum conditor, - eeuwige Schepper van de dingen (hymne lauden zondag, week I);  cæli Deus sanctissime – allerheiligste God des hemels (hymne Vespers feria IV, week I); inclitus rector pater atque prudens – roemrijke Bestuurder en wijze Vader (hymne lauden Commune Pastorum); Conditor alme siderum – verheven Schepper van de sterren (hymne vespers Advent).
Het epitheton auctor betekent ook Schepper; bijvoorbeeld:  auctor vitæ, Verwekker van het leven (Leo Magnus, Serm0 61, 2); auctor universitatis, Schepper van het universum (Mozar. liturgie ord. 49); omnium auctor, Schepper van alles (Sacramentarium Leonianum 880); sanctificationum omnium auctor, Bewerker van alle heiliging (Ben. Ord. presb. Miss. Fr. 32) en vele andere uitdrukkingen zoals auctor lucis, Schepper van het licht; auctor pietatis, Bewerker van de liefde; de auctor mortis is evenwel de duivel.

Devotio, -onis, f.
Volgens de H. Thomas van Aquino in de Summa Theologica. is devotio een "actieve" deugd. De doctor angelicus schreef: "De innerlijke of menselijke oorzaak van devotie is beschouwing of meditatie. Devotie is een daad van de wil waardoor een mens zichzelf prompt aan de dienst van God geeft. Iedere wilsacte komt voort uit een of andere overweging van het intellect, aangezien het voorwerp van de wil een gekend goed is; of, zoals Augustinus zegt, het willen komt voort uit het begrijpen. Derhalve is meditatie de oorzaak van devotie aangezien de mens door meditatie het idee verwekt zichzelf aan de dienst van God te geven" (STh II-II 82,3).
De predikant Louis Bourdaloue, jezuïet (1632-1704) begreep devotie als "een devotie tot de plicht". Wat wij vóór alles moeten doen en dat geldt ook voor onze "devoties", is de geboden van God onderhouden en trouw blijven aan de plichten van onze levensstaat. Er is een wisselwerking tussen onze devoties en onze devotie.

Deze oratie roept nog een andere betekenis op. Blaise’s Vocabulaire Latin des principaux thèmes liturgiques geeft op blz. 45 , “toewijding, ijver, vurigheid, liefde, godsvrucht, verering, bereidwilligheid, bereidheid”. De Lewis & Short Dictionnary spreekt voorts over “een of andere vorm van gebed”. De Glossary of Later Latin to 600 A.D. ook bekend als Souter, zegt dat devotio kan betekenen “gehoorzaamheid, loyaliteit; aanbidding, pieteit en gods-dienst “.   

Sincerus, -a, - um, adiectivum, oprecht, eerlijk.
‘Yours sincerely’ kan men vinden als ondertekening van brieven geadresseerd aan personen die men kent.

Majestas, - atis, f.
De gebedstaal van de Kerk is totaal verschillend van onze gewone, tegenwoordige spreektaal. Het eerste dat opvalt is de hoofsheid, de hoffelijkheid en verfijndheid: er is een duidelijk onderscheid tussen de aangesprokene en de spreker.  Maiestas (majesteit) heeft als grondbetekenis “grootheid, verhevenheid, waardigheid, majesteit”; de term wordt gebruikt in de relatie met goden, ook voor de status van hoog geplaatste personen zoals koningen, consuls, senatoren, ridders enz. en verwijst voorts in het klassieke Latijn naar de “soevereiniteit van het Romeinse volk”, vooral ten tijde van de Romeinse Republiek. De uitdrukking “maiestatem minuere of lædere”, “het schenden of kwetsen van de majesteit van het Romeinse volk” is de term voor majesteitsschennis, hoogverraad. In het Engels wordt hetzelfde begrip gebruikt: “lese majesty” en ook het Franse equivalent luidt: “lèse majesté”. Het is iets van alle tijden en welke consequenties dit vergrijp kan hebben leren we genoegzaam uit de actualiteit.Bovenkant formulier
De term maiestas komt vijf maal voor in de oraties super munera van de zondagen VII, XVI, XXII, XXX en XXXIII door het jaar. In de meeste gevallen is de referentie direct – ‘et maiestatem tuam convenienter hoc munere veneremur’, dat wij uw Majesteit passend met/door dit Offer mogen aanbidden. A. Blaise meent dat het gebruik van abstracte begrippen zoals maiestas een grotere plechtigheid en reverentie toevoegen dan de beperking tot eenvoudige vormen van het persoonlijke voornaamwoord tu (A. Blaise, Le Vocabulaire Latin des principaux thèmes liturgiques. Ouvrage revue par Dom A. Dumas O.S.B., Brepols Turnhout 1966, 138).
Maiestas werd gebruikt als vertaling voor een van de twee essentiële elementen van het begrip δóξa του θεou (Glorie van God), in het Hebreeuws Kebod Jahweh. terwijl het begrip claritas meestal het concept van ‘licht’ uitdrukte, was maiestas  de gebruikelijke term voor het element kracht dat er in vervat is. In de oraties is de bijbelse invloed van het woord maiestas evident. Gods machtige bescherming wordt gevraagd door de frase: ad protegendum nos, dexteram tuæ maiestatis extende, strek de rechterhand van uw Majesteit uit om ons te beschermen (Collecta, Dom. III Quadrag. MR 1961). Potentia wordt geïdentificeerd met maiestas in de colelcta van het feest van de H. Drieëenheid:
et Unitatem adorare in potentia maiestatis, en uw eeeheid te aanbidden in de kracht van uw Majesteit. Voorts ook de typisch bijbelse tekst: munera … quæ oculis tuæ maiestatis offerimus, de offergaven die wij voor de ogen van uw Majesteit opdragen (Secreta, 2 febr., MR 1962).
In het gebed ‘Unde et memores’ na de Consecratie van de Canon Romanus: offerimus præclaræ maiestati tuæ de tuis donis, offeren wij aan ue verheven Majesteit, staat majestas voor de persoon van God zelf. En ook verderop in het gebed ‘Supplices te rogamus’ de frase: in conspectu divinæ maiestatis tuæ, vóór uw goddelijke Majesteit.
In al deze voorbeelden is de invloed van de hofstijl merkbaar. Zoals boven al aangestipt werd de term Maiestas tua gebruikt als eretitel voor de Romeinse keizers zoals  ten tijde van de dichter Horatius [65 vChr-8 vChr.] : neque parvum carmen recipit maiestas tua, geen gering gezang ontvangt uwe Majesteit (Epist. 2, 1, 258). Als aanspreektitel van God werd de term hoogst zelden door christelijke auteurs gebruikt en slechts voor de keizer aangewend. Misschien was een latere connotatie van de term die een bijzondere eigenschap van God alleen opriep, nog sterk in de 6e eeuw, toen het gebruik van de term voor God algemeen werd. Dat voor niemand anders – zelfs niet in de oraties van de martelaren – de term werd gebruikt, maar slechts voor God werd gereserveerd, geeft gewicht aan deze veronderstelling. Concluderend kan worden gezegd dat de bijbelse invloed te zien is in het gegeven dat de term maiestas wordt gebruikt binnen een context van andere bijbelse uitdrukkingen, met name die kracht uitdrukken, en ook het feit dat de term exclusief voor God is gereserveerd. De invloed van de hofstijl ziet men in het gebruik van een abstract begrip boven een concreet begrip.
Venerari, veneratus sum dep. 1.
Betekenissen: aanbidden met religieus ontzag, eren met godsdienstige riten. Met dit verbum, dat in de Romeinse cultustaal betekent ‘de goden eren met eerbied en met een rituele dienst teneinde hen te bewegen de gevraagde gunsten te verlenen’, wordt nooit rechtstreeks naar God verwezen in de oraties, maar het sluit de idee van het verrichten van godsdienstige riten in. Dit is bijvoorbeeld duidelijk in de collecta voor zaterdag onder het Paasoctaaf:   Concede…ut qui festa paschalia venerando egimus, per hæc contingere ad gaudia æterna, geef…dat wij die de paasfeesten met eerbied hebben gevierd, daardoor tot de eeuwige vreugden mogen geraken (MR 1962). Hier betekent venerando niet ‘eerbiedig’, maar ‘door middel van godsdienstige riten’. Wanneer dit werkwoord wordt gebruikt in de oraties van heiligenfeesten, betekent het dus meer dan alleen maaar ‘eren’ in de zin van ‘met respect beschouwen’. Het omvat het concept van ‘het voltrekken van een sacrale handeling ter ere van’. Soms wordt dit rituele element expliciet genoemd, zoals in: qui nos Sanctorum tuorum merita sub una tribuisti celebritate venerari, die ons de verdiensten van al uw Heiligen in één plechtigheid laat gedenken (collecta Allerheiligen MR 1970). We mogen dus aannemen dat waar het verbum op zichzelf staat zoals in: Gloriam…sanctorum Apostolorum …perpetuam venerantes (oratio super munera, 28 okt., MR 1970), bij de verering van de eeuwige heerlijkheid van de heilige Apostelen, het ook een rituele connotatie omvat. De vertalingen in het Nederlands geven dit echter niet altijd duidelijk weer.
Het substantivum veneratio wordt in dezelfde betekenis gebruikt als sollemnitas, ‘een liturgische viering als geheel’, die in dit geval de gelegenheid is waarbinnen wij de H. Eucharistie plaats vindt: in cuius veneratione hæc tua obtulimus maiestati, ter ere van wie wij dit Offer aan uw Majesteit hebben opgedragen (Postcomm. BMV in Sabb. III, MR 1962) en de bron van algemene vreugde: Da…populis Sanctorum tuorum semper veneratione lætari (Postcomm. 1 nov. MR 1962), Geef…dat de volkeren altijd vreugde vinden in de verering van uw heiligen.
(Sr. Mary Pierre Ellebracht C.Pp.S., Remarks on the vocabulary of the ancient orations in the Missale Romanum. Reeks Latinitas christianorum primæva. Nijmegen-Utrecht, 1966, p. 150)).
T o e l i c h t i n g
De H. Eucharistie is tegelijk een Sacrament (de Latijnse christelijke vertaling van Tertullianus van het Griekse mysterium) en een Offer (hostia, munus, oblatio, sacrificium enz.). Beide wezenlijke elementen zijn ten nauwste met elkaar verbonden, want gedurende het offer, wordt het Slachtoffer, dat wij nuttigen, geconsacreerd. De nuttiging is, volgens de algemene leer, geen wezenlijk bestanddeel van het Sacrament, maar wel een integrerend, aanvullend deel, omdat wij daardoor zelf komen tot deelname aan de gevoelens van het offerlam Jezus Christus en aan de vruchten van het offer.
Het eigenlijke verschil tussen het Offer en het Sacrament bestaat hierin, dat het eerste rechtstreeks tot Gods glorie strekt, terwijl het tweede onmiddellijk de heiliging van onze ziel tot doel heeft. Maar omdat deze twee doeleinden slechts één zijn – God kennen en beminnen is Hem verheerlijken – strekken beide tot onze geestelijke vooruitgang.

Het eucharistisch Offer verheerlijkt primair God en wel op volmaakte wijze, omdat Jezus door bemiddeling van de priester aan zijn Vader opnieuw opdraagt al die akten van aanbidding, dank en liefde, die Hij Hem eens opdroeg, toen hij zich slachtofferde op Calvarië. Deze akten zijn van oneindige waarde. Door zich als Slachtoffer op te dragen erkent Hij op de meest uitdrukkelijke wijze Gods opperheerschappij over alles: dit is de aanbidding. Door zich zelf aan God te geven om zijn weldaden te erkennen, schenkt Hij Hem lof en eer, evenredig aan de weldaden: het is de dankzegging of de Eucharistische eredienst. Daarbij staat niet het bereiken van het beoogde doel in de weg, zelfs niet de onwaardigheid van de bedienaar (m.a.w. dit doel wordt bereikt ex opere operato, uit kracht van het offer zelf), want de waarde van het offer hangt niet wezenlijk af van degene die het op ondergeschikte wijze opdraagt, maar van de prijs die Christus, geofferd op het kruis, heeft betaald en van zijn waardigheid van Hem, in wiens persoon de priester offert. Het Concilie van Trente leert immers dat deze allerzuiverste offerande niet bezoedeld wordt door de onwaardigheid of boosheid van die deze opdragen; dat in dit goddelijk Offer bevat is en op onbloedige wijze geofferd wordt dezelfde Christus, die op het altaar van het Kruis zich op bloedige wijze heeft opgedragen. Het is dus, zo voegt het concilie toe, dezelfde offeraar, die nu door de bediening van de priester zich opdraagt en zich weleer opdroeg op het Kruis, alleen de wijze van offeren is verschillend (Sess. XXII, Cap. I-II).
Hieruit volgt dat wanneer wij aan de H. Eucharistie deelnemen, wij God al de hulde geven welke Hem toekomt en dat wel op de meest volmaakte wijze, omdat het huldebetoon van Jezus Christus als geofferd Paaslam het onze wordt.
Dit heeft alles met onze heiliging te maken, want wanneer wij God verheerlijken, neigt Hij zich met liefde tot ons. Hoe meer wij ons inspannen Hem de glorie te schenken die Hem toekomt, hoe meer ook Hij voor onze geestelijke belangen bezorgd is. Wij bevorderen onze heiliging dus ten zeerste als wij ons van onze plichten jegens Hem kwijten, in vereniging met Christus , die zich dag in dag uit opnieuw aan Hem opdraagt op het altaar.
(S. Thom. Summa III, quæst. LXXIX; Suarez, Disp LXIII, e.a.)

Christenen zijn geroepen bij alles wat zij in hun leven doen de ware eer aan God te brengen.
Ieder aspect van het bestaan is derhalve opgenomen in de nieuwe christelijke eredienst en wordt erdoor omgevormd: ‘Of gij dus eet of drinkt, of wat gij ook doet, doet alles ter ere Gods” (1 Kor 10, 31).
Wanneer nu de H. Eucharistie betrokken wordt op de concrete alledaagse menselijke werkelijkheid, maakt zij van dag tot dag een omvorming van de mens mogelijk. Wij zijn immers uit genade geroepen het evenbeeld van de Zoon van God te zijn (Cf Rom 8, 29 e.v.).
De eredienst kan in het menselijk leven niet beperkt blijven tot een bijzonder privé-moment, maar wil op natuurlijke wijze tot ieder aspect van de menselijke werkelijkheid doordringen. De H. Paulus onderstreept deze toewijding aan God in het 2e deel van zijn Brief aan de Romeinen (12, 1-2): ‘Ik vermaan u, broeders bij de erbarming Gods uzelf aan te bieden als een levend, heilig, aan God welgevallig offer. Dit is de geestelijke eredienst die u past. Stemt uw gedrag niet af op deze wereld; wordt andere mensen, geleid door een nieuw inzicht, zodat gij kunt onderscheiden wat God wil, wat goed is, Hem welbehaaglijk en volmaakt’.
De eredienst die God welgevallig is, wordt zo tot een nieuw beleven van alle omstandigheden van het leven, waarbij ieder aspect een innerlijke verdieping kan ervaren, omdat het beleefd wordt in een persoonlijke relatie tot Christus en in overgave aan God.
De H. Irenæus drukt het in zijn tractaat Tegen de ketters (IV, 20, 7) kernachtig uit: ‘Gloria enim Dei vivens homo, vita autem hominis visio Dei’ : de verheerlijking van God is de levende mens, het leven van de mens echter is de aanschouwing van God (SC71).

Deelnemen aan de liturgie van de H. Eucharistie – betekent bewust met hoofd en hart ook het Gebed over de gaven mee-bidden – en het Lichaam en Bloed van Christus ontvangen, betekent tegelijk het verinnerlijken en verdiepen van de verbondenheid met Hem die voor ons gestorven is, in het graf gelegd en is verrezen (cf 1 Kor 6, 19 e.v.; 7, 23). Werkelijk, wie Christus nuttigt, leeft door Hem. Jezus schenkt in de H. Eucharistie niet ‘iets’,  maar zichzelf. Hij geeft zijn Lichaam als Offer en vergiet zijn Bloed, daarmee geeft Hij zichzelf en de bron van zijn liefde: ‘Het echte brood uit de hemel wordt u door mijn Vader gegeven, want het brood van God daalt uit de hemel neer en geeft leven aan de wereld’ (Jo 6, 32-33). Zelfs zegt Hij: ‘Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald. Als iemand van dit brood eet, zal hij leven in eeuwigheid. Wie mijn Vlees eet en mijn Bloed drinkt, blijft in Mij en Ik in hem. Hij die Mij eet, zal leven door Mij’ (cf Jo 6, 51.56.57).

Christus en Zijn Kerk zijn niet van elkaar te scheiden. “Zo delen wij in het Lichaam en Bloed van Christus en wij smeken U dat wij door de Heilige Geest worden vergaderd tot één enige kudde” (Prex Eucharistica II vertaling B) -SC15. H. Paus Johannes Paulus II noemde de H. eucharistie “de hoogste sacramentele manifestatie van de communio in de Kerk” (Ecclesia de Eucharistia 38). Iedere christen ontdekt iedere zondag ook de gemeenschappelijke dimensie van het eigen verloste leven. Deelnemen aan de liturgische handeling betekent tegelijk het verinnerlijken en verdiepen van de verbondenheid met Hem die voor ons is gestorven (vgl. 1 Kor 6 19 e.v.; 7, 23 SC76). Laten we zo de dag des Heren vieren: als dag van Verrijzenis en Verlossing!

(nummers hiervoor genoemd met aanduiding SC:  Benedictus XVI, Sacramentum caritatis. Over de Eucharistie, bron en hoogtepunt van het leven en de zending van de Kerk, 22 februari 2007)

T h o m a s   a  K e m p i s   o v e r   d e  H.  E u c h a r i s t i e

Boek III, hfd. 9, v.9
9 Stuur dan alles bijzonder tot Mij, want Ik ben het, die het al gegeven heb. Aanzie alle dingen als vloeiende uit het opperste goed;  en dan zult gij weten dat alles tot Mij moet wederkeren, als tot zijn oorsprong.

Boek III, hfd. 22, v. 5
5 Al wat wij hebben naar ziel en lichaam, alles wat wij inwendig of uitwendig, natuurlijk of bovennatuurlijk bezitten, zijn weldaden van U, en zij verkondigen dat Gij een milde, genadige, en goedertieren gever zijt, van wie wij alle goed ontvangen hebben.

Boek IIII, hfd. 17,
11. Daarom bied ik U aan en leg ik voor U neer al de jubel, de vurige liefde, de geestelijke verrukkingen met de bovennatuurlijke verlichtingen en hemelse visioenen van al de U toegewijde harten met alle deugden en met al de lofprijzingen van alle schepselen in de hemel en op aarde gebracht en nog te brengen, voor mij en al degenen die mij in het gebed zijn aanbevolen, opdat Gij door allen waardig moogt worden geprezen en in eeuwigheid verheerlijkt.
12. Aanvaard mijn wensen, Heer mijn God, en mijn verlangens naar uw oneindige lofprijzing en ongemeten verheerlijking, die U volgens de veelheid van uw onuitsprekelijke grootheid terecht verschuldigd zijn.
13. Dit geef ik U terug en verlang ik U terug te geven iedere dag en op alle ogenblikken van de tijd, en om met mij U te loven en dank te zeggen nodig ik alle hemelse koren en al uw gelovigen uit en smeek hen met liefdevol gebed.
14. Mogen alle volken en stammen en talen U loven en uw heilige zoetvloeiende naam met de grootste blijdschap en vurige godsvrucht verheerlijken.

P i e r r e   J u l i e n  E y m a r d [1811-1868]: 
e e n  E u c h a r i s t i s c h e  H e i l i g e

Pierre Julien Eymard werd in 1811 geboren in de plaats La Mure in Frankrijk. Na zijn priesterwijding was hij enkele jaren werkzaam in het pastoraat en trad daarna in bij de Maristen. Hij had een buitengewone verering voor het mysterie van de Eucharistie en stichtte congregaties zowel voor mannelijke als vrouwelijke kloosterlingen die zich bijzonder toelegden op de verering van de eucharistie. Om de liefde voor de heilige Eucharistie te bevorderen bij de volkeren van elke streek nam hij vele daartoe geëigende initiatieven. Op 1 augustus 1868 stierf hij in zijn geboorteplaats.

DE EUCHARISTIE: HET SACRAMENT VOOR HET LEVEN.
De Eucharistie is het leven voor alle volkeren. De Eucharistie geeft aan hen het begin van het leven. Allen kunnen bijeenkomen om de heilige feesten van de Kerk te vieren zonder enige belemmering op grond van volk of taal. De Eucharistie schenkt aan hen de wet van het leven, ja zelfs van de liefde, waarvan dit sacrament de bron is. Om die reden en door haar aard brengt zij tussen hen een gemeenschappelijke band tot stand, een soort christelijke verwantschap. Allen eten hetzelfde brood, allen zijn gast van Jezus Christus, die onder hen op bovennatuurlijke wijze de eensgezindheid van een broederlijk gedrag tot stand brengt. Leest toch de Handelingen van de Apostelen. Die bevestigen dat de menigte van de eerste christenen, bekeerlingen uit Judea en gedoopte heidenen, uit verschillende streken afkomstig, één van hart waren en één van ziel. Waarom? Omdat zij zich ernstig toelegden op de leer van de apostelen en ijverig waren in het breken van het Brood.
De Eucharistie is zonder twijfel het leven voor de ziel en de menselijke gemeenschap, zoals de zon het leven is voor het lichaam en heel de aarde. Zonder zon is de aarde onvruchtbaar; de zon schenkt haar vreugde, pracht en overvloed; en zij geeft aan het lichaam werkzame kracht en schoonheid. Tegenover dit wonderlijk gebeuren moet het ons niet verwonderen dat de heidenen de zon als de god van de wereld vereerd hebben. Want het hemellichaam van de dag geeft gehoor aan, en is onderdanig aan de hoogste Zon, het Woord van God, Jezus Christus. Hij verlicht alle mensen die in deze wereld komen, en is zelf door de Eucharistie, het sacrament van het leven, werkzaam in het binnenste van de ziel. Op deze wijze vormt Hij gezinnen en volkeren en maakt Hij de ziel die getrouw is, die deze verborgen schat vindt, die de dorst verdrijft met de bron van leven, die dikwijls dit Brood ten leven nuttigt, gelukkig, ja zelfs zeer gelukkig.
De gemeenschap van de christenen vormt bovendien een gezin. De band tussen haar leden is de Eucharistische Jezus. Hij is de vader die de tafel voor het gezin gereedmaakt. De christelijke verbondenheid is afgekondigd op het laatste avondmaal samen met het vaderschap van Jezus Christus. Hij noemde zijn apostelen ‘kindertjes’, namelijk ‘mijn zonen’, en aan hen gaf Hij de opdracht om elkaar lief te hebben zoals Hij hen had liefgehad.
Bij de heilige maaltijd zijn allen zonen, die dezelfde spijs ontvangen. Daardoor komt de heilige Paulus tot de conclusie dat zij één gezin vormen, hetzelfde lichaam, omdat allen deelhebben aan het ene Brood, dat Jezus Christus is. De Eucharistie geeft tenslotte aan de christelijke gemeenschap de standvastigheid om de wet van respect en liefde jegens de naaste te onderhouden. Jezus Christus geeft het gebod zorg te dragen voor zijn broeders en dezen lief te hebben. Daarom neemt Hij de gestalte aan van ieder van hen: ‘Al wat gij gedaan hebt voor een van deze geringsten van mijn broeders en zusters, hebt gij voor Mij gedaan’; Hijzelf geeft zich aan een ieder door de Heilige Communie.

(Uit de geschriften van de heilige priester Pierre Julien Eymard (La Présence réelle, band I, Parijs 1950, blz. 270-271 en 307-308)