Christus ontvangt brood en
wijn voor de H. Eucharistie
Door dit offer U verheerlijken en groeien in onderlinge eensgezindheid.
I n l e i d i n g
In
het Gebed over de gaven van deze zondag wordt God aangesproken als Veroorzaker
of Schepper van oprechte toewijding en als Bron en Bewerker van vrede. Parallel
aan deze tweedeling is ook de bede opgebouwd. In eerste instantie gaat het om
de eredienst van het Eucharistische Offer. Deze moet een cultus zijn
overeenkomstig de Majesteit van God: een
H. Mis in de volle betekenis van het woord, wanneer in de heilige
liturgische handeling brood en wijn het Lichaam en Bloed van Christus zijn
geworden en daardoor het Kruisoffer is geactualiseerd. Deze eerste bede zou
zelfs als bede om de Consecratie begrepen kunnen worden.
In
het tweede deel gaat het om de eenheid van de gelovigen, dus om de vrede in een
bijzonder verheven zin.
In
de vertaling van het Nederlands Altaarmissaal is dit deel met 1 Kor 10, 16.17
in verbinding gebracht: ‘Geeft niet de beker der zegening die wij zegenen,
gemeenschap met het Bloed van Christus? Geeft niet het brood dat wij breken,
gemeenschap met het Lichaam van Christus? Omdat het brood één is, vormen wij allen tezamen één lichaam, want allen hebben wij deel aan het ene brood’. Niet
voor niets gebruikt de Vulgaatversie waaruit deze opwekking stamt, de term
‘participatio’ zoals onze oratie. Het ‘heilig mysterie’ waaraan wij deel
hebben. is het ene Brood, dat de eenheid van velen bewerkt.
Vol betekenis is zoals zo dikwijls, dat de uitspraak van de Apostel Paulus tot
object van de bede wordt gemaakt: ‘dat wij in trouw eensgezind mogen worden’.
T e k s t
Missale Romanum – 1970
Deus, auctor sinceræ
devotionis et pacis,
da, quæsumus,
ut et maiestatem tuam
convenienter hoc munere veneremur,
et sacri participatione
mysterii fideliter sensibus uniamur.
Altaarmissaal
Nederlandse Kerkprovincie – 1979
God, uw gave is het als wij U oprecht dienen en in
vrede leven.
Geef dat wij door deze offerande U verheerlijken
en door onze deelname aan de Eucharistie groeien in
onderlinge eensgezindheid.
Werkvertaling
God, Bewerker
van ware toewijding en vrede ,
geef, vragen
wij U,
dat wij zowel
uw Majesteit door dit Offer passend aanbidden
als door
deelname aan dit heilige mysterie trouw in onze gevoelens van geest en hart
worden verenigd.
L i t u r g i s c h e a n t e c e d e n t e n
De brontekst van deze oratie wordt gevonden
in het Sacramentarium Leonianum, 1047, mense Septembris, in natale episcoporum,
XIV alia missa, <secreta>, Verona, Kapittelbibliotheek LXXXV; 2e helft
zesde eeuw,
(E. Moeller, J.M. Clément en B. Coppieters ’t Wallant,
Corpus Orationum, II, D, Brepols, Turnhout 1993, nr. 1111, p. 121)
De oratie was niet opgenomen
in de edities van het Romeins Missaal vóór MR 1970.
S t r u c t u u r a n a l y s e e n s
t i j l f i g u r e n
1. Deus, auctor sinceræ
devotionis et pacis,
2. da, quæsumus,
3. ut 3a. et maiestatem
tuam convenienter hoc munere veneremur,
3b. et sacri participatione
mysterii fideliter sensibus uniamur.
Het
Gebed over de gave is samengesteld uit één enkele zin, opgebouwd uit de anaklese (aanroeping) Deus, God, aan de spits van
de oratie, gevolgd door een bijstelling (substantivum attributivum) waarmee een
goddelijke heilsdaad wordt uitgedrukt, die de titel is waarop de bede zich
beroept (r. 1). Ingeleid door de hoofdzin met het prædicaat da (r. 2) wordt God
gevraagd in een dubbele bijzin met coniunctief wenskarakter voorafgegaan door het voegwoord ut (r. 3) om
Zijn Majesteit door dit Offer passend te aanbidden (r. 3a) en dat de gelovigen
door hun heilige deelname aan dit mysterie in trouw verenigd mogen worden als
één van hart en één van geest
(r. 3b).
Ad
1
Deus,
[o] God, anaklese in de vocativusvorm van Deus aan de spits van de oratie. Met
‘agnus’, lam, vormt de vocativusvorm op –us van Deus een uitzondering op de
normale vocativusuitgang – e van de substantivi op –us van de tweede declinatie.
Vgl. de aanroeping Agnus Dei, Lam Gods in het misformulier.
Auctor sinceræ devotionis et pacis,
Schepper/Bewerker van oprechte toewijding en vrede -
substantivum
attributivum of bijstelling waarin de nominativusvorm
auctor congrueert met het voorafgaande Deus. Deze bijstelling bestaat uit zoals
gezegd de nominativusvorm auctor nader gespecificeerd door de twee
genitivusvormen devotionis et pacis, waarvan de eerste een congruerende
adiectivusvorm bij zich heeft. Gedacht kan worden aan een genitivus
explicativus: de Bewerker van wat, of qualitatis: van hoedanigheid.
Ad
2
Da, geef, - prædicaat in de imperativusvorm van het
verbum dare, welke door de losse
werkwoordsvorm quæsumus, wij vragen/bidden U, in de tussenzin, wordt gemilderd,
juist de bede ondersteunt of ook een ritmische
functie kan hebben voor een soepel verloop van de uitgesproken / gezongen
tekst.
Ad 3
Ut, opdat/zodat, voegwoord dat het eerste
deel van de finale/doelaanwijzende resp. consecutieve / gevolgaanduidende
bijzin met coniunctief wenskarakter (r. 3a-3b) inleidt: coniunctivus optativus:
er wordt een gebed, een wens uitgesproken die tweedelig van aard is hetgeen
benadrukt wordt door het repeterende et…et. In de twee halfzinnen is het
tweevoudige object van de oratie uitgedrukt.
Ad 3a
Veneremur,
[op-/zodat] wij aanbidden, 1e pers. meervoud coniunctivus præsentis passivi van
het deponens venerari, veneratus sum, is het prædicaat met ingesloten subject:
wij. Maiestatem tuam, uw Majesteit, - object
van het prædicaat in twee congruerende accusativusvormen van het substantivum
maiestas, -atis f. en van het pronomen possessivum tuus, tua, tuum.
Hoc
munere, met/door dit offer, - bijwoordelijke bepaling in twee congruerende
ablativusvormen van het substantivum munus, -eris, n. en van het pronomen demonstrativum hic, hæc, hoc. De ablativus drukt het middel of de reden
uit op grond waarvan de Vader wordt aanbeden: ablativus instrumentalis of causæ.
Convenienter,
naar behoren, passend, - bijwoordelijke bepaling bij het prædicaat veneremur.
Altijd
is “de aarde vol van de barmhartigheid van de Heer” (Ps 23 [24] en voor ieder
die gelooft, is de natuur der dingen zelf een aanwijzing om God te dienen, daar
de hemel, de aarde en de zee met al wat daarin is, getuigen van de goedheid en
de almacht van hun Schepper, en de wonderbare schoonheid van die dienende
elementen legt terecht aan het schepsel, dat met verstand begaafd is, de plicht
op van dankbaarheid (cf H. Leo de Grote, Preek 6 van de Vastentijd, 1). Het
besef van de goedheid en de almacht van de Schepper wekt ook de
liefdevolle wil tot overgave op temeer omdat door de Consecratie niet
meer brood en wijn worden geofferd, maar Jezus Christus, die alleen tot de
hoogste overgave in het Offer in staat is.
Ad 3 et sacri
participatione mysterii fideliter sensibus uniamur.
Tweede deel van de finale/consecutieve bijzin met
het prædicaat uniamur, eveneens in de coniunctivus. Uniamur, [op-/zodat] wij
bijeen worden gebracht/verenigd, 1e pers. meervoud præsentis
passsivi van het verbum unire, 4.
Fideliter, op gelovige wijze, - bijwoordelijke
bepaling bij het prædicaat uniamur.
Sensibus, ‘in’, met [onze] gevoelens’, -
bijwoordelijke bepaling in de ablativusvorm van sensus, - us: ablativus van
middel of werktuig: instrumentalis of
‘locativus’ (een eenheid die berust op onze gevoelens, maar ook wordt
gedragen door hart en geest.
Sacri
participatione mysterii, door deelname aan het heilig mysterie – bijwoordelijke
bepaling opgebouwd uit de ablativusvorm participatione (ablativus modi, instrumentalis of causæ)
vergezeld van twee congruerende de genitivusvormen sacri en mysterii: genitivus
obiectivus (waarop is deze deelname gericht), in een hyperbaton uiteen geplaatst.
V o c a b u l a r i u m
Auctor, - oris, 1.
schepper, verwekker 2. maker, bewerker, schrijver (vgl. auteur en autoriteit van
auctoritas, - atis, gezag).
Zoals geldt voor de meeste prefaties en
oraties in de liturgie richt ook deze oratie zich tot God de Vader. Maar de
vrijheid en de verschillende manieren waarop Hij wordt aangesproken is
natuurlijk groter in de hymnen en de andere liturgische gezangen dan in de oraties.
Bijvoorbeeld: Deus, creator omnium – God, Schepper van alles (hymne 1e
vespers zondag, week I); æterne rerum conditor, - eeuwige Schepper van de
dingen (hymne lauden zondag, week I);
cæli Deus sanctissime – allerheiligste God des hemels (hymne Vespers
feria IV, week I); inclitus rector pater atque prudens – roemrijke Bestuurder
en wijze Vader (hymne lauden Commune Pastorum); Conditor alme siderum –
verheven Schepper van de sterren (hymne vespers Advent).
Het epitheton auctor betekent ook Schepper;
bijvoorbeeld: auctor vitæ, Verwekker van
het leven (Leo Magnus, Serm0 61, 2); auctor universitatis, Schepper van het
universum (Mozar. liturgie ord. 49); omnium auctor, Schepper van alles
(Sacramentarium Leonianum 880); sanctificationum omnium auctor, Bewerker van
alle heiliging (Ben. Ord. presb. Miss. Fr. 32) en vele andere uitdrukkingen
zoals auctor lucis, Schepper van het licht; auctor pietatis, Bewerker van de
liefde; de auctor mortis is evenwel de duivel.
Devotio, -onis, f.
Volgens
de H. Thomas van Aquino in de Summa Theologica. is devotio een
"actieve" deugd. De doctor angelicus schreef: "De innerlijke of
menselijke oorzaak van devotie is beschouwing of meditatie. Devotie is een daad
van de wil waardoor een mens zichzelf prompt aan de dienst van God geeft.
Iedere wilsacte komt voort uit een of andere overweging van het intellect,
aangezien het voorwerp van de wil een gekend goed is; of, zoals Augustinus
zegt, het willen komt voort uit het begrijpen. Derhalve is meditatie de oorzaak
van devotie aangezien de mens door meditatie het idee verwekt zichzelf aan de
dienst van God te geven" (STh II-II 82,3).
De predikant Louis Bourdaloue, jezuïet (1632-1704) begreep devotie als "een devotie tot de plicht". Wat wij vóór alles moeten doen en dat geldt ook voor onze "devoties", is de geboden van God onderhouden en trouw blijven aan de plichten van onze levensstaat. Er is een wisselwerking tussen onze devoties en onze devotie.
Deze oratie roept nog een andere betekenis op. Blaise’s Vocabulaire Latin des principaux thèmes liturgiques geeft op blz. 45 , “toewijding, ijver, vurigheid, liefde, godsvrucht, verering, bereidwilligheid, bereidheid”. De Lewis & Short Dictionnary spreekt voorts over “een of andere vorm van gebed”. De Glossary of Later Latin to 600 A.D. ook bekend als Souter, zegt dat devotio kan betekenen “gehoorzaamheid, loyaliteit; aanbidding, pieteit en gods-dienst “.
De predikant Louis Bourdaloue, jezuïet (1632-1704) begreep devotie als "een devotie tot de plicht". Wat wij vóór alles moeten doen en dat geldt ook voor onze "devoties", is de geboden van God onderhouden en trouw blijven aan de plichten van onze levensstaat. Er is een wisselwerking tussen onze devoties en onze devotie.
Deze oratie roept nog een andere betekenis op. Blaise’s Vocabulaire Latin des principaux thèmes liturgiques geeft op blz. 45 , “toewijding, ijver, vurigheid, liefde, godsvrucht, verering, bereidwilligheid, bereidheid”. De Lewis & Short Dictionnary spreekt voorts over “een of andere vorm van gebed”. De Glossary of Later Latin to 600 A.D. ook bekend als Souter, zegt dat devotio kan betekenen “gehoorzaamheid, loyaliteit; aanbidding, pieteit en gods-dienst “.
Sincerus,
-a, - um, adiectivum, oprecht, eerlijk.
‘Yours
sincerely’ kan men vinden als ondertekening van brieven geadresseerd aan
personen die men kent.
Majestas,
- atis, f.
De gebedstaal van de Kerk is totaal verschillend van
onze gewone, tegenwoordige spreektaal. Het eerste dat opvalt is de hoofsheid,
de hoffelijkheid en verfijndheid: er is een duidelijk onderscheid tussen de
aangesprokene en de spreker. Maiestas (majesteit) heeft als grondbetekenis “grootheid, verhevenheid,
waardigheid, majesteit”; de term wordt gebruikt in de relatie met goden, ook
voor de status van hoog geplaatste personen zoals koningen, consuls, senatoren,
ridders enz. en verwijst voorts in het klassieke Latijn naar de “soevereiniteit
van het Romeinse volk”, vooral ten tijde van de Romeinse Republiek. De
uitdrukking “maiestatem minuere of lædere”,
“het schenden of kwetsen van de majesteit van het Romeinse volk” is de term
voor majesteitsschennis, hoogverraad. In het Engels wordt hetzelfde begrip
gebruikt: “lese majesty” en ook het Franse equivalent luidt: “lèse majesté”.
Het is iets van alle tijden en welke consequenties dit vergrijp kan hebben
leren we genoegzaam uit de actualiteit.
De
term maiestas komt vijf maal voor in
de oraties super munera van de zondagen VII, XVI, XXII, XXX en XXXIII door het
jaar. In de meeste gevallen is de referentie direct – ‘et maiestatem tuam
convenienter hoc munere veneremur’,
dat wij uw Majesteit passend met/door dit Offer mogen aanbidden. A. Blaise
meent dat het gebruik van abstracte begrippen zoals maiestas een grotere
plechtigheid en reverentie toevoegen dan de beperking tot eenvoudige vormen van
het persoonlijke voornaamwoord tu (A. Blaise, Le
Vocabulaire Latin des principaux thèmes liturgiques.
Ouvrage revue par Dom A. Dumas
O.S.B., Brepols Turnhout 1966, 138).
Maiestas
werd gebruikt als vertaling voor een van de twee essentiële elementen van het
begrip δóξa του θεou (Glorie van God), in het Hebreeuws Kebod Jahweh. terwijl het begrip claritas meestal het concept van ‘licht’ uitdrukte, was maiestas
de gebruikelijke term voor het element kracht dat er in vervat is. In de
oraties is de bijbelse invloed van het woord maiestas evident. Gods machtige bescherming wordt gevraagd door de
frase: ad protegendum nos, dexteram tuæ
maiestatis extende, strek de rechterhand van uw Majesteit uit om ons te
beschermen (Collecta, Dom. III Quadrag. MR 1961). Potentia wordt
geïdentificeerd met maiestas in de colelcta van het feest van de H.
Drieëenheid:
et
Unitatem adorare in potentia maiestatis, en uw eeeheid te aanbidden in de kracht van uw Majesteit. Voorts ook
de typisch bijbelse tekst: munera … quæ oculis tuæ maiestatis offerimus,
de offergaven die wij voor de ogen van uw Majesteit opdragen (Secreta, 2 febr.,
MR 1962).
In het gebed ‘Unde et memores’ na de Consecratie
van de Canon Romanus: offerimus præclaræ maiestati tuæ de tuis donis,
offeren wij aan ue verheven Majesteit, staat majestas voor de persoon van God
zelf. En ook verderop in het gebed ‘Supplices te rogamus’ de frase: in
conspectu divinæ maiestatis tuæ, vóór uw goddelijke Majesteit.
In al deze voorbeelden is de invloed van de
hofstijl merkbaar. Zoals boven al aangestipt werd de term Maiestas tua gebruikt
als eretitel voor de Romeinse keizers zoals
ten tijde van de dichter Horatius [65 vChr-8 vChr.] : neque parvum
carmen recipit maiestas tua, geen gering gezang ontvangt uwe Majesteit (Epist.
2, 1, 258). Als aanspreektitel van God werd de term hoogst zelden door
christelijke auteurs gebruikt en slechts voor de keizer aangewend. Misschien
was een latere connotatie van de term die een bijzondere eigenschap van God
alleen opriep, nog sterk in de 6e eeuw, toen het gebruik van de term
voor God algemeen werd. Dat voor niemand anders – zelfs niet in de oraties van
de martelaren – de term werd gebruikt, maar slechts voor God werd gereserveerd,
geeft gewicht aan deze veronderstelling. Concluderend kan worden gezegd dat de
bijbelse invloed te zien is in het gegeven dat de term maiestas wordt
gebruikt binnen een context van andere bijbelse uitdrukkingen, met name die
kracht uitdrukken, en ook het feit dat de term exclusief voor God is
gereserveerd. De invloed van de hofstijl ziet men in het gebruik van een
abstract begrip boven een concreet begrip.
Venerari,
veneratus sum dep. 1.
Betekenissen:
aanbidden met religieus ontzag, eren met godsdienstige riten. Met dit verbum,
dat in de Romeinse cultustaal betekent ‘de goden eren met eerbied en met een
rituele dienst teneinde hen te bewegen de gevraagde gunsten te verlenen’, wordt
nooit rechtstreeks naar God verwezen in de oraties, maar het sluit de idee van
het verrichten van godsdienstige riten in. Dit is bijvoorbeeld duidelijk in de
collecta voor zaterdag onder het Paasoctaaf:
Concede…ut qui festa paschalia venerando egimus, per hæc contingere ad
gaudia æterna, geef…dat wij die de paasfeesten met eerbied hebben gevierd,
daardoor tot de eeuwige vreugden mogen geraken (MR 1962). Hier betekent venerando niet ‘eerbiedig’, maar ‘door
middel van godsdienstige riten’. Wanneer dit werkwoord wordt gebruikt in de
oraties van heiligenfeesten, betekent het dus meer dan alleen maaar ‘eren’ in
de zin van ‘met respect beschouwen’. Het omvat het concept van ‘het voltrekken
van een sacrale handeling ter ere van’. Soms wordt dit rituele element
expliciet genoemd, zoals in: qui nos
Sanctorum tuorum merita sub una tribuisti celebritate venerari, die ons de
verdiensten van al uw Heiligen in één plechtigheid laat gedenken (collecta
Allerheiligen MR 1970). We mogen dus aannemen dat waar het verbum op zichzelf
staat zoals in: Gloriam…sanctorum Apostolorum
…perpetuam venerantes (oratio super munera, 28 okt., MR 1970), bij de
verering van de eeuwige heerlijkheid van de heilige Apostelen, het ook een
rituele connotatie omvat. De vertalingen in het Nederlands geven dit echter
niet altijd duidelijk weer.
Het
substantivum veneratio wordt in dezelfde betekenis gebruikt als
sollemnitas, ‘een liturgische viering als geheel’, die in dit geval de
gelegenheid is waarbinnen wij de H. Eucharistie plaats vindt: in cuius veneratione hæc tua obtulimus maiestati,
ter ere van wie wij dit Offer aan uw Majesteit hebben opgedragen (Postcomm.
BMV in Sabb. III, MR 1962) en de bron van algemene vreugde: Da…populis Sanctorum tuorum semper
veneratione lætari (Postcomm. 1 nov. MR 1962), Geef…dat de volkeren altijd
vreugde vinden in de verering van uw heiligen.
(Sr. Mary Pierre Ellebracht
C.Pp.S., Remarks on the vocabulary of the ancient orations in the Missale
Romanum. Reeks Latinitas christianorum primæva. Nijmegen-Utrecht, 1966, p.
150)).
T o e l i c h t i n g
De
H. Eucharistie is tegelijk een Sacrament
(de Latijnse christelijke vertaling van Tertullianus van het Griekse mysterium)
en een Offer (hostia, munus, oblatio,
sacrificium enz.). Beide wezenlijke elementen zijn ten nauwste met elkaar
verbonden, want gedurende het offer, wordt het Slachtoffer, dat wij nuttigen,
geconsacreerd. De nuttiging is, volgens de algemene leer, geen wezenlijk
bestanddeel van het Sacrament, maar wel een integrerend, aanvullend deel, omdat
wij daardoor zelf komen tot deelname aan de gevoelens van het offerlam Jezus
Christus en aan de vruchten van het offer.
Het eigenlijke verschil tussen het Offer en
het Sacrament bestaat hierin, dat het eerste rechtstreeks tot Gods glorie strekt, terwijl het tweede onmiddellijk de heiliging van onze ziel tot
doel heeft. Maar omdat deze twee doeleinden slechts één zijn – God kennen
en beminnen is Hem verheerlijken – strekken beide tot onze geestelijke
vooruitgang.
Het eucharistisch Offer verheerlijkt
primair God en wel op volmaakte wijze, omdat Jezus door bemiddeling van de
priester aan zijn Vader opnieuw opdraagt al die akten van aanbidding, dank en
liefde, die Hij Hem eens opdroeg, toen hij zich slachtofferde op Calvarië. Deze
akten zijn van oneindige waarde. Door zich als Slachtoffer op te dragen erkent
Hij op de meest uitdrukkelijke wijze Gods opperheerschappij over alles: dit is
de aanbidding. Door zich zelf aan God
te geven om zijn weldaden te erkennen, schenkt Hij Hem lof en eer, evenredig
aan de weldaden: het is de dankzegging
of de Eucharistische eredienst.
Daarbij staat niet het bereiken van het beoogde doel in de weg, zelfs niet de
onwaardigheid van de bedienaar (m.a.w. dit doel wordt bereikt ex opere operato, uit kracht van het
offer zelf), want de waarde van het offer hangt niet wezenlijk af van degene die
het op ondergeschikte wijze opdraagt, maar van de prijs die Christus, geofferd
op het kruis, heeft betaald en van zijn waardigheid van Hem, in wiens persoon
de priester offert. Het Concilie van Trente leert immers dat deze
allerzuiverste offerande niet bezoedeld wordt door de onwaardigheid of boosheid
van die deze opdragen; dat in dit goddelijk Offer bevat is en op onbloedige
wijze geofferd wordt dezelfde Christus, die op het altaar van het Kruis zich op
bloedige wijze heeft opgedragen. Het is dus, zo voegt het concilie toe,
dezelfde offeraar, die nu door de bediening van de priester zich opdraagt en
zich weleer opdroeg op het Kruis, alleen de wijze van offeren is verschillend
(Sess. XXII, Cap. I-II).
Hieruit volgt dat wanneer wij aan de H.
Eucharistie deelnemen, wij God al de hulde geven welke Hem toekomt en dat wel
op de meest volmaakte wijze, omdat het huldebetoon van Jezus Christus als
geofferd Paaslam het onze wordt.
Dit heeft alles met onze heiliging te
maken, want wanneer wij God verheerlijken, neigt Hij zich met liefde tot ons.
Hoe meer wij ons inspannen Hem de glorie te schenken die Hem toekomt, hoe meer
ook Hij voor onze geestelijke belangen bezorgd is. Wij bevorderen onze
heiliging dus ten zeerste als wij ons van onze plichten jegens Hem kwijten, in
vereniging met Christus , die zich dag in dag uit opnieuw aan Hem opdraagt op
het altaar.
(S. Thom.
Summa III, quæst. LXXIX; Suarez, Disp LXIII, e.a.)
Christenen zijn geroepen bij alles wat zij
in hun leven doen de ware eer aan God te brengen.
Ieder aspect van het bestaan is derhalve
opgenomen in de nieuwe christelijke eredienst en wordt erdoor omgevormd: ‘Of
gij dus eet of drinkt, of wat gij ook doet, doet alles ter ere Gods” (1 Kor 10, 31).
Wanneer nu de H. Eucharistie betrokken
wordt op de concrete alledaagse menselijke werkelijkheid, maakt zij van dag tot
dag een omvorming van de mens mogelijk. Wij zijn immers uit genade geroepen het
evenbeeld van de Zoon van God te zijn (Cf Rom
8, 29 e.v.).
De eredienst kan in het menselijk leven
niet beperkt blijven tot een bijzonder privé-moment, maar wil op natuurlijke
wijze tot ieder aspect van de menselijke werkelijkheid doordringen. De H.
Paulus onderstreept deze toewijding aan God in het 2e deel van zijn
Brief aan de Romeinen (12, 1-2): ‘Ik vermaan u, broeders bij de erbarming Gods
uzelf aan te bieden als een levend, heilig, aan God welgevallig offer. Dit is
de geestelijke eredienst die u past. Stemt uw gedrag niet af op deze wereld;
wordt andere mensen, geleid door een nieuw inzicht, zodat gij kunt onderscheiden
wat God wil, wat goed is, Hem welbehaaglijk en volmaakt’.
De eredienst die God welgevallig is, wordt
zo tot een nieuw beleven van alle omstandigheden van het leven, waarbij ieder
aspect een innerlijke verdieping kan ervaren, omdat het beleefd wordt in een
persoonlijke relatie tot Christus en in overgave aan God.
De H. Irenæus drukt het in zijn tractaat Tegen de ketters (IV, 20, 7) kernachtig
uit: ‘Gloria enim Dei vivens homo, vita autem hominis visio Dei’ : de
verheerlijking van God is de levende mens, het leven van de mens echter is de
aanschouwing van God (SC71).
Deelnemen aan de liturgie van de H.
Eucharistie – betekent bewust met hoofd en hart ook het Gebed over de gaven mee-bidden
– en het Lichaam en Bloed van Christus ontvangen, betekent tegelijk het
verinnerlijken en verdiepen van de verbondenheid met Hem die voor ons gestorven
is, in het graf gelegd en is verrezen (cf 1 Kor 6, 19 e.v.; 7, 23). Werkelijk,
wie Christus nuttigt, leeft door Hem. Jezus schenkt in de H. Eucharistie niet
‘iets’, maar zichzelf. Hij geeft zijn
Lichaam als Offer en vergiet zijn Bloed, daarmee geeft Hij zichzelf en de bron
van zijn liefde: ‘Het echte brood uit de hemel wordt u door mijn Vader gegeven,
want het brood van God daalt uit de hemel neer en geeft leven aan de wereld’
(Jo 6, 32-33). Zelfs zegt Hij: ‘Ik ben het levende brood dat uit de hemel is
neergedaald. Als iemand van dit brood eet, zal hij leven in eeuwigheid. Wie
mijn Vlees eet en mijn Bloed drinkt, blijft in Mij en Ik in hem. Hij die Mij eet,
zal leven door Mij’ (cf Jo 6, 51.56.57).
Christus en Zijn Kerk zijn niet van elkaar
te scheiden. “Zo delen wij in het Lichaam en Bloed van Christus en wij smeken U
dat wij door de Heilige Geest worden vergaderd tot één enige kudde” (Prex
Eucharistica II vertaling B) -SC15. H. Paus Johannes Paulus II noemde de H.
eucharistie “de hoogste sacramentele manifestatie van de communio in de Kerk”
(Ecclesia de Eucharistia 38). Iedere christen ontdekt iedere zondag ook de
gemeenschappelijke dimensie van het eigen verloste leven. Deelnemen aan de
liturgische handeling betekent tegelijk het verinnerlijken en verdiepen van de
verbondenheid met Hem die voor ons is gestorven (vgl. 1 Kor 6 19 e.v.; 7, 23
SC76).
Laten we zo de dag des Heren vieren: als dag van Verrijzenis
en Verlossing!
(nummers hiervoor genoemd met aanduiding SC: Benedictus XVI, Sacramentum caritatis. Over de Eucharistie, bron en
hoogtepunt van het leven en de zending van de Kerk, 22 februari 2007)
T
h o m a s a K e m
p i s o v e r d e H. E u c
h a r i s t i e
Boek
III, hfd. 9, v.9
9
Stuur dan alles bijzonder tot Mij, want Ik ben het, die het al gegeven heb.
Aanzie alle dingen als vloeiende uit het opperste goed; en dan zult gij weten dat alles tot Mij moet
wederkeren, als tot zijn oorsprong.
Boek
III, hfd. 22, v. 5
5
Al wat wij hebben naar ziel en lichaam, alles wat wij inwendig of uitwendig,
natuurlijk of bovennatuurlijk bezitten, zijn weldaden van U, en zij verkondigen
dat Gij een milde, genadige, en goedertieren gever zijt, van wie wij alle goed
ontvangen hebben.
Boek
IIII, hfd. 17,
11.
Daarom bied ik U aan en leg ik voor U neer al de jubel, de vurige liefde, de
geestelijke verrukkingen met de bovennatuurlijke verlichtingen en hemelse
visioenen van al de U toegewijde harten met alle deugden en met al de
lofprijzingen van alle schepselen in de hemel en op aarde gebracht en nog te
brengen, voor mij en al degenen die mij in het gebed zijn aanbevolen, opdat Gij
door allen waardig moogt worden geprezen en in eeuwigheid verheerlijkt.
12.
Aanvaard mijn wensen, Heer mijn God, en mijn verlangens naar uw oneindige
lofprijzing en ongemeten verheerlijking, die U volgens de veelheid van uw
onuitsprekelijke grootheid terecht verschuldigd zijn.
13.
Dit geef ik U terug en verlang ik U terug te geven iedere dag en op alle
ogenblikken van de tijd, en om met mij U te loven en dank te zeggen nodig ik
alle hemelse koren en al uw gelovigen uit en smeek hen met liefdevol gebed.
14.
Mogen alle volken en stammen en talen U loven en uw heilige zoetvloeiende naam met
de grootste blijdschap en vurige godsvrucht verheerlijken.
P i e r r e J u l i
e n E y m a r d [1811-1868]:
e e n E u c h a r i s t i s c h e H e i l i g e
e e n E u c h a r i s t i s c h e H e i l i g e
Pierre Julien Eymard werd in 1811
geboren in de plaats La Mure in Frankrijk. Na zijn priesterwijding was hij
enkele jaren werkzaam in het pastoraat en trad daarna in bij de Maristen. Hij
had een buitengewone verering voor het mysterie van de Eucharistie en stichtte
congregaties zowel voor mannelijke als vrouwelijke kloosterlingen die zich
bijzonder toelegden op de verering van de eucharistie. Om de liefde voor de
heilige Eucharistie te bevorderen bij de volkeren van elke streek nam hij vele
daartoe geëigende initiatieven. Op 1 augustus 1868 stierf hij in zijn
geboorteplaats.
DE EUCHARISTIE: HET SACRAMENT VOOR HET
LEVEN.
De Eucharistie is het leven voor alle
volkeren. De Eucharistie geeft aan hen het begin van het leven. Allen kunnen
bijeenkomen om de heilige feesten van de Kerk te vieren zonder enige
belemmering op grond van volk of taal. De Eucharistie schenkt aan hen de wet
van het leven, ja zelfs van de liefde, waarvan dit sacrament de bron is. Om die
reden en door haar aard brengt zij tussen hen een gemeenschappelijke band tot
stand, een soort christelijke verwantschap. Allen eten hetzelfde brood, allen
zijn gast van Jezus Christus, die onder hen op bovennatuurlijke wijze de
eensgezindheid van een broederlijk gedrag tot stand brengt. Leest toch de
Handelingen van de Apostelen. Die bevestigen dat de menigte van de eerste
christenen, bekeerlingen uit Judea en gedoopte heidenen, uit verschillende
streken afkomstig, één van hart waren en één van ziel. Waarom? Omdat zij zich
ernstig toelegden op de leer van de apostelen en ijverig waren in het breken
van het Brood.
De Eucharistie is zonder twijfel het
leven voor de ziel en de menselijke gemeenschap, zoals de zon het leven is voor
het lichaam en heel de aarde. Zonder zon is de aarde onvruchtbaar; de zon
schenkt haar vreugde, pracht en overvloed; en zij geeft aan het lichaam
werkzame kracht en schoonheid. Tegenover dit wonderlijk gebeuren moet het ons
niet verwonderen dat de heidenen de zon als de god van de wereld vereerd
hebben. Want het hemellichaam van de dag geeft gehoor aan, en is onderdanig aan
de hoogste Zon, het Woord van God, Jezus Christus. Hij verlicht alle mensen die
in deze wereld komen, en is zelf door de Eucharistie, het sacrament van het
leven, werkzaam in het binnenste van de ziel. Op deze wijze vormt Hij gezinnen
en volkeren en maakt Hij de ziel die getrouw is, die deze verborgen schat
vindt, die de dorst verdrijft met de bron van leven, die dikwijls dit Brood ten
leven nuttigt, gelukkig, ja zelfs zeer gelukkig.
De gemeenschap van de christenen vormt
bovendien een gezin. De band tussen haar leden is de Eucharistische Jezus. Hij
is de vader die de tafel voor het gezin gereedmaakt. De christelijke
verbondenheid is afgekondigd op het laatste avondmaal samen met het vaderschap
van Jezus Christus. Hij noemde zijn apostelen ‘kindertjes’, namelijk ‘mijn
zonen’, en aan hen gaf Hij de opdracht om elkaar lief te hebben zoals Hij hen
had liefgehad.
Bij de heilige maaltijd zijn allen
zonen, die dezelfde spijs ontvangen. Daardoor komt de heilige Paulus tot de
conclusie dat zij één gezin vormen, hetzelfde lichaam, omdat allen deelhebben
aan het ene Brood, dat Jezus Christus is. De Eucharistie geeft tenslotte aan de
christelijke gemeenschap de standvastigheid om de wet van respect en liefde
jegens de naaste te onderhouden. Jezus Christus geeft het gebod zorg te dragen
voor zijn broeders en dezen lief te hebben. Daarom neemt Hij de gestalte aan
van ieder van hen: ‘Al wat gij gedaan hebt voor een van deze geringsten van
mijn broeders en zusters, hebt gij voor Mij gedaan’; Hijzelf geeft zich aan een
ieder door de Heilige Communie.
(Uit
de geschriften van de heilige priester Pierre Julien Eymard (La Présence
réelle, band I, Parijs 1950, blz. 270-271 en 307-308)