(Algemene audiëntie, 26 september 2007)
Na de periode die de heilige Johannes
Chrysostomus in Antiochië
heeft door gebracht, werd hij tot Bisschop van
Constantinopel benoemd, de hoofdstad van het Romeinse Rijk in het Oosten. Van
meet af aan had Johannes het plan om zijn Kerk te hervormen: de soberheid van
het bisschoppelijk paleis moest allen ten voorbeeld zijn: clerus, weduwen,
monniken, mensen aan het hof en rijken. Helaas keerden zich niet weinigen onder
hen van hem af, geraakt als zij waren door zijn oordelen.
Om zijn zorg voor de armen werd Johannes
ook wel degene genoemd die "erbarmen toont". Als zorgzaam bestuurder
immers, was hij er in geslaagd caritatieve instellingen in het leven te roepen
die bijzonder gewaardeerd werden. Zijn daadkracht op de diverse terreinen
maakte dat sommigen hem als een gevaarlijke rivaal gingen zien. Van zijn kant
echter ging hij, als een ware Herder, met allen op hartelijke en vaderlijke
wijze om. Met name zijn omgaan met vrouwen droeg steeds fijngevoelige accenten
en bijzondere zorg besteedde hij aan huwelijk en gezin. Hij nodigde de
gelovigen uit deel te nemen aan het liturgisch leven, dat hij met geniale
creativiteit schitterend en aantrekkelijk wist te maken.
Niettegenstaande het feit dat hij zo
goed van hart was, had hij geen rustig leven. Als Herder van de hoofdstad van
het Keizerrijk, zag hij zich dikwijls betrokken in politieke kwesties en
intriges, vanwege zijn voortdurende betrekkingen met burgerlijke gezagsdragers
en instellingen. Op het kerkelijk vlak vervolgens, werd hij vanwege het feit
dat hij in 401 zes Bisschoppen had afgezet die niet naar behoren gekozen waren,
ervan beschuldigd de grenzen van zijn eigen jurisdictie te hebben overschreden,
en werd zo doelwit van gemakkelijke beschuldigingen. Een ander voorwendsel
tegen hem was de aanwezigheid van enkele Egyptische monniken die door patriarch
Theophilus van Alexandrië waren geëxcommuniceerd en die naar Constantinopel waren
gevlucht.
Bovendien ontstond er een levendige
polemiek door de kritische uitlatingen van Chrysostomus aan het adres van
Keizerin Eudoxia en haar hofdames, die daarop reageerden met hem in diskrediet
te brengen en te beledigen. Zo kwam het tot zijn afzetting, in de door
diezelfde patriarch Theophilus georganiseerde synode van 403, met de
daaropvolgende veroordeling tot zijn eerste korte verbanning. Na zijn terugkeer
markeerden de vijandigheid die tegen hem was ontstaan door zijn protest tegen
de feesten ter ere van de keizerin - door de Bisschop beschouwd als heidense,
weelderige feesten -, als ook het verjagen van de presbyters die belast waren
met de Doopsels tijdens de Paaswake van 404, het begin van de vervolging van
Chrysostomus en van zijn volgelingen, de zogenaamde "Johannieten".
Daarop klaagde Johannes deze feiten aan
bij de Bisschop van Rome, Innocentius I. Maar dat was inmiddels te laat. In het
jaar 406 moest hij opnieuw in ballingschap gaan, deze keer in Cucusus in
Armenië. De Paus was overtuigd van zijn onschuld, maar had niet de macht om hem
te helpen. Een Concilie, door Rome gewild teneinde de vrede te bewerkstelligen
tussen de twee delen van het Keizerrijk en hun kerken, kon niet plaats vinden.
De slopende verplaatsing van Cucusus naar Pythius, een doel dat nooit werd
bereikt, moest de bezoeken voorkomen van de gelovigen en de weerstand breken
van de uitgeputte balling: de veroordeling tot de ballingschap was een ware ter
dood veroordeling! Ontroerend zijn de talrijke brieven vanuit de ballingschap,
waarin Johannes zijn pastorale zorgen uit met accenten van deelneming en smart
om de vervolgingen jegens de zijnen.
De voettocht naar de dood eindigde in
Comana in de Pontus. Hier werd de stervende Johannes aar de kapel gebracht van
de heilige martelaar Basiliscus waar hij zijn geest aan God teruggaf en
begraven werd, martelaar naast martelaar (Palladius, Dialogus de vita Ioannis
Chrysostomi, 119). . Het was op 14 september 407, feest van de Verheffing van
het heilig Kruis. Zijn rehabilitatie gebeurde in 438 onder Theodosius II.
Miniatuur van de translatie van de
relieken naar Rome
De relieken van de heilige bisschop, die
neergelegd waren in de kerk van de Apostelen in Constantinopel, werden later,
in 1204, overgebracht naar Rome, naar de primitieve Constantijnse Basiliek, en
rusten nu in de kapel van het koor van de kanunniken van de Basiliek van Sint
Petrus. Op 24 augustus 2004 werd een belangrijk gedeelte daarvan door Paus
Johannes Paulus II geschonken aan Patriarch Bartholomeüs van Constantinopel. De
liturgische gedachtenis van de heilige wordt gevierd op 13 september. De zalige
Johannes XIII riep hem uit tot patroonheilige van het Tweede Vaticaans
Concilie.