Het Laatste Avondmaal.
Mozaïek
in de S. Apollinare Nuovo, Ravenna (vóór 529)
I n l e i d i n
g
Sinds het IIe Vaticaanse Concilie worden
vaak de begrippen “Tafel van het Woord” en Tafel van het H. Sacrament” gebruikt.
Deze begrippen vormen de basis voor de
formulering van de postcommunio van vandaag: door de spijs van zijn
Woord en van het hemelse Sacrament voedt God de gelovigen en schenkt hen nieuwe
levenskracht.
In zijn Apostolische Brief Dies dominica (Over de heiliging van de zondag) van 31 mei 1998
verheldert paus Johannes-Paulus II in nr. 39 de samenhang van deze beide
tafels:
“Bij
de zondagse samenkomst heeft, zoals bij elke Eucharistieviering, de ontmoeting
met de Verrezen Heer plaats door het deelhebben aan de tafel van het Woord en
aan de tafel van het Brood des Levens. De eerste blijft voortdurend inzicht
verschaffen in de heilsgeschiedenis en met name in het paasmysterie waarin
Jezus na zijn verrijzenis zijn leerlingen zelf heeft binnengeleid. Hij zelf
spreekt, want Hij is aanwezig in zijn Woord "wanneer de heilige Schriften
in de kerk gelezen worden" (IIe Vaticaans
Concilie, Constitutie Over de heilige Liturgie, Sacrosanctum Concilium [SC] (4 dec 1963), 7.
Aan de tweede tafel wordt de werkelijke, substantiële en duurzame aanwezigheid
van de verrezen Heer voltrokken door de gedachtenis van zijn lijden, sterven en
verrijzen. En het levensbrood, dat het onderpand is van de heerlijkheid die zal
komen, wordt daar aangeboden. Het Tweede Vaticaans Concilie heeft erop gewezen,
dat "de liturgie van het woord en de eucharistische liturgie zo nauw met
elkaar verbonden zijn, dat zij één enkele daad van
eredienst uitmaken" (SC 56).
De
gaven van de door de Vader geliefde Zoon (Filius dilectus) zijn groot. Zij
dienen tot opvoeding en groei zoals de Postcommunio vraagt. Beide gaven stromen
uit de Bron des Levens, het Hart van God de Zoon, en geven dit goddelijk leven
op wonderlijke wijze door aan hen die verlost zijn, totdat zij aan dit
goddelijk leven eens in een eeuwige gemeenschap met Christus deel zullen
hebben.
T e k s t
Missale
Romanum [MR] 1970
Da
fidelibus tuis, Domine,
quos et verbi tui et caelestis sacramenti pabulo
nutris et vivificas,
ita dilecti Filii tui tantis muneribus proficere,
ut eius vitæ semper consortes effici mereamur.
quos et verbi tui et caelestis sacramenti pabulo
nutris et vivificas,
ita dilecti Filii tui tantis muneribus proficere,
ut eius vitæ semper consortes effici mereamur.
Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie
1979
Heer, door uw woord en
sacrament schenkt Gij uw gelovigen voedsel en nieuwe levenskracht.
Laat deze grote gaven van uw
beminde Zoon ons zó ten goede komen
dat wij voor altijd mogen delen
in zijn leven.
Werkvertaling
Verleen, Heer, uw gelovigen,
die Gij met het voedsel van zowel uw Woord en
uw hemels Sacrament voedt en levenskracht schenkt,
zo te vorderen door de zo grote gaven van uw geliefde Zoon,
dat wij het waardig zijn/verdienen voor altijd deelgenoten gemaakt te worden aan/van Zijn leven.
zo te vorderen door de zo grote gaven van uw geliefde Zoon,
dat wij het waardig zijn/verdienen voor altijd deelgenoten gemaakt te worden aan/van Zijn leven.
B i j b e l s
e r e f e r e n t i e s
Deut 8,3
Want Hij wilde dat jullie
zouden begrijpen dat een mens niet alleen van brood leeft. Een mens leeft óók
van elk woord dat God spreekt.
Mt 4,4
Niet van brood alleen leeft de mens, maar van alles
wat uit de mond van God voortkomt.
L i t u r g i s
c h e a n t e c e d e n t e n
De tekst van de postcommunio van deze zondag vinden we
niet in vroegere edities van het Missale
Romanum, maar er zijn
belangrijke tekstsporen in het Missale Parisiense van 1738.
Zoals in zovele vertalingen
in het Nederlands Altaarmissaal volgt ook de vertaling van de postcommunio van
vandaag een gemakkelijke route door de tekst op te splitsen in meer dan een
zelfstandige zin. Voor een goed begrip en inzicht in de Latijnse
oraties lijkt het ons veel beter trouw te blijven aan de brontekst en de één
zins-structuur te bewaren, zelfs als dat resulteert in zinnen die ingewikkelder
zijn dan die men gewoonlijk gebruikt. Ik denk niet dat de oraties gereduceerd moeten worden tot de simplistische taal van het alledaagse
leven. “Authenticam Liturgiam”, de
Vijfde Instructie van de Congregatie voor de Eredienst en de Sacramenten, 28
maart 2001, "betreffende de juiste uitvoering van de Constitutie over de
Liturgie van het Tweede Vaticaans Concilie" geeft richtlijnen bij
nr. 57, dat handelt over het gebruik van de volkstaal in de uitgaven van de
Romeinse Liturgie: “De kenmerkende eigen aard van de Romeinse ritus, die de zaken kernachtig
kort en tamelijk beknopt uitdrukt, moet zoveel mogelijk in de vertaling bewaard
blijven. Daarenboven moet men in de diverse delen van de liturgische boeken
voor zover het doenlijk lijkt, voor dezelfde uitdrukking eenzelfde wijze van
vertalen handhaven.“ Ook lezen we in
br. 57 sub a): Het verband tussen wat gezegd wordt zoals
dat blijkt in ondergeschikte en relatieve zinnen, in de schikking van de
woorden en in verschillende vormen van parallellisme dienen zo mogelijk
volledig gehandhaafd te worden op een manier die aan de volkstaal is
aangepast”. Het is goed dat ook in
Nederland een nieuwe vertaling van het Romaine Altaarmissaal op komst is op basis
van de principes van Authenticam Liturgiam.
T e x t u e l e a n a l y s e
1.
Da fidelibus tuis, Domine,
quos et verbi tui et caelestis sacramenti pabulo
nutris et vivificas,
2. ita dilecti Filii tui tantis muneribus proficere,
3. ut eius vitæ semper consortes effici mereamur.
quos et verbi tui et caelestis sacramenti pabulo
nutris et vivificas,
2. ita dilecti Filii tui tantis muneribus proficere,
3. ut eius vitæ semper consortes effici mereamur.
De oratie bestaat uit één enkele volzin, opgebouwd
uit een hoofdzin (Da…proficere, r. 1-2) met een ingesloten relatieve bijzin
quos … vivificas, waarin de bede wordt
geformuleerd, gevolgd door een finale / consecutieve bijzin in de
coniunctivusvorm afhankelijk van het bijwoord ut, waarin het effect van het
gevraagde wordt verwoord.
Ad 1
Da, geef/verleen – prædicaat in de imperativusvorm
enkelvoud van het verbum dare.
Domine, [o] Heer – aanspreekvorm van God in de
vocativusvorm van Dominus.
Fidelibus tuis, aan uw gelovigen, - bijwoordelijke
bepaling in twee congruerende dativusvormen (dativus commodi, van voordeel).
Quos..vivificas, relatieve bijzin die nadere uitleg
geeft over de in regel 1 genoemde fidelibus tuis: die Gij met het voedsel van
uw woord en van het hemels sacrament voedt en ten leven wekt/levenskracht
geeft.
Quos, die – object van in de accusactivusvorm
meervoud van qui behorend bij de beide prædicaten nutris et vivificas die in de
indicativusvorm præsentis 2e persoon singularis staan, omdat voor de
gelovigen de levenwekkende en voedende kracht van het Eucharistisch voedsel een
realiteit is. Het subject van de prædicaten is de tweede persoon, Gij, die hier
voor God staat, gezien de aanhef Domine in r. 1. De relatieve bijzin vermeldt
een heilsdaad van God die tevens een titel is op grond waarvan men het
gevraagde effect in r. 3 hoopt te verkrijgen. De aanspreekvorm “Heer”, als soevereine titel voor God, wordt in de oratie door de aansluitende relatieve bijzin tot de rang van lofprijzing verheven.
Et verbi tui et cælestis sacramenti pabulo, met het
voedsel van uw woord en uw hemels
sacrament – bijwoordelijke bepaling bestaande uit de ablativusvorm pabulo
(ablativus instrumentalis) die gevolgd wordt door twee bijvoeglijke bepalingen
in de genitivusvorm (de congruerende genitivi verbi
tui en cælestis sacramenti ) die door het repeterende et…et nadrukkelijk met
pabulo zijn verbonden.
Ad 2
ita dilecti Filii tui tantis muneribus proficere,
zó door de zo grote gaven van uw geliefde Zoon te vorderen: vervolg van de
hoofdzin met infinitivusvorm proficere als 2e prædicaat.
Ita, zo, aldus –bijwoordelijke bepaling.
Dilecti Filii tui tantis muneribus, met/door de zo
grote gaven van uw geliefde Zoon – bijwoordelijke bepaling opgebouwd uit de
congruerende ablativusvormen tantis muneribus (ablativus instrumentalis) en uit
de bijvoeglijke bepaling dilecti Filii tui, van uw geliefde Zoon, drie
congruerende genitivusvormen (genitivus explicativus).
Ad
3
ut
eius vitæ semper consortes effici mereamur.
Finale/doelaanwijzende resp. consecutieve /
gevolgaanduidende bijzin in de coniunctivusvorm, bepaald door het voegwoord ut.
[Ut] …mereamur effici consortes, opdat wij
verdienen deelgenoot te worden
– prædicaat, samengesteld uit de coniunctivusvorm mereamur (1e pers.
pluralis præsentis van het deponens mereri, verdienen) en de infinitivus effici
consortes als predicatieve bepaling bij het in mereamur opgesloten
subject nos/wij.
Eius vitæ, [aan] zijn leven – bijvoeglijke bepaling
in twee congruerende genitivusvormen bepaald door het substantivum consortes
(afgeleid van het adiectivum consors, - tis)
Semper, altijd – bijvoeglijke bepaling van tijd.
S t i j l f i g u r e n
Gewone congruentieregel:
fidelibus tuis, verbi tui en cælestis sacramenti
(regel 1),
dilecti Filii tui en tantis
muneribus (r. 2).
Alliteratie: tui tantis
(r. 2)
Veelvuldige
aanwezigheid van de i-klank.
Et…et: repetitio die een
nadruk bewerkt
K l e i n v o c a b u l a r
i u m
Pabulum, -i, onz.
heeft de volgende
betekenissen: 1. voer, veevoer 2. voedsel, spijs (ook voor de geest)3. beet 4.
genot, lust. In het liturgisch Latijn staat de term pabulum voor eucharistisch
voedsel en is synoniem met “panis, alimentum, alimonia, esca, refectio, cibus.
Voorbeelden:
“Cælesti pabulo refecti”,
verkwikt door de hemelse spijs (Postcomm.
16 juni pro aliis locis, MR 1962);
“ut […] hoc salutari pabulo
nutriantur”, dat zij met deze heilzame Spijs worden gevoed (secreta 28 mei, MR
1962).
“ita cælestis eius (sancti)
doctrinæ pabulo nutriamur”, [dat wij] zo
met de spijs van haar hemelse leer worden gevoed (15 okt., S. Teresiæ or., MR
1962)
Nutrire, -ivi, -itum naast
nutricare
Betekenissen: 1. zogen,
voeden 2. onderhouden, verzorgen, 3. opvoeden. Nutrix, - icis, voedster;
nutricius, -ii naast nutritius: opvoeder, pleegvader, Voedstervader (St.
Jozef). Nutrimentum, -i, voedingsmiddel (denk aan Nutricia babyvoeding,
nutidrink enz.)
In liturgisch Latijn
verband: voeden, te eten geven (sprekend over het manna) en in eucharistische
context: “ut […] hoc salutari pabulo
nutriantur”, dat zij met deze heilzame Spijs worden gevoed (zie hierboven).
“et plebem tuam sanctam
caritate præveniant, verbo nutriant, reficiant sacramentis”, dat zij uw heilig volk in liefde voorgaan,
voeden met uw woord, versterken met uw sacramenten (Prefatie Chrismamis op
Witte Donderdag, MR 1970).
Consortes
Voor de genade van dit
goddelijk leven of het eeuwige leven van, met en in God, respectievelijk
Christus, heeft het liturgisch Latijn, naast “hereditas”, de twee begrippen:
“participatio” en “consortium”.
De eerste term duidt op het
“aandeel” aan dit oneindig verheven leven; de uitdrukking is echter in velerlei
opzicht onvolkomen, als zou het eeuwige leven iets zijn waarvan degene die deze
genade ontvangt, een deel krijgt. De tweede term heft dit mogelijk misverstand
op met de uitdrukking “gemeenschap”; “consors” betekent letterlijk: met een
ander een nog onverdeeld vermogen of goed bezittend, in gemeenschap van
goederen levend.
Ofschoon de Zoon van God
bij zijn intrede in de wereld, in de tijd, een ‘consortium’ met de mensheid
aanging, is dit consortium toch geen gemeenschap, waarin de partners - God en de mens, - een gelijkwaardig deel
van zichzelf aan de ander schenken, ook al neemt Hij van het onze en maakt Hij
door zijn kruisdood de mensen tot kinderen van God, uiteindelijk is het
God die het tot de eeuwige glorie
verheven schepsel bekleedt met goddelijke heerlijkheid en gelukzalige
eeuwigheid.
Beide
begrippen,”participatio” en “consortium” horen bijeen, dekken en vullen elkaar
aan. ‘God gaat bij de gelukzaligen in en uit’: beter kan de menselijke taal
zich tegenover deze goddelijke volmaaktheid niet uitdrukken.
U i t d e k e r k e l i j k e d o c u
m e n t e n
In
de dogmatische Constitutie Dei Verbum, over
de goddelijke Openbaring, van het IIe
Vaticaans Concilie, 18.11.1965, nr. 21, wordt het voedende en levenschenkende
effect van het Woord van God inzichtelijk verhelderd.
“De
Kerk heeft de goddelijke geschriften (Verbum Domini) steeds zo vereerd als ook
het Lichaam van de Heer zelf. Want zij neemt, vooral in de heilige liturgie,
voortdurend van de tafel van het Woord van God en van het Lichaam van Christus
het brood des levens en biedt dit aan de
gelovigen aan. Deze geschriften, door God geïnspireerd en eens voor al
opgetekend, delen het woord van God zelf onveranderlijk mee en doen in de
woorden van de profeten en apostelen de stem van de Heilige Geest weerklinken.
Daarom aanvaardt de Kerk, zoals zij steeds heeft gedaan, deze geschriften samen
met de heilige overlevering als haar hoogste geloofsregel. Alle kerkelijke
prediking en de christelijke godsdienst
zelf moeten derhalve door de Heilige Schrift worden gevoed en beheerst. Want in
de heilige boeken treedt de Vader die in de hemel is liefdevol zijn kinderen
tegemoet en spreekt met hen. Zo groot is de macht en kracht van het woord van
God, dat het voor de Kerk het steunpunt en de levenskracht is en voor de
kinderen van de Kerk de kern van hun geloof, de spijs voor hun ziel en de
zuivere en bestendige bron van hun geestelijk leven. Daarom gelden van de
Heilige Schrift bij uitstek de woorden: “Levend is het woord Gods en krachtig”
(Hebr 4, 12), “dat de macht bezit op te bouwen en u het erfdeel te verlenen met
alle geheiligden”(Hand 20, 32; vgl. 1 Tess 2, 13).
In
het Decreet Perfectæ Caritatis, over
de aangepaste vernieuwing van het religieuze leven, 28 oktober 1965, eveneens
uitgevaardigd door het IIe Vaticaans Concilie, worden de religieuzen
in nr. 6 aangespoord vóór alles zorg te dragen voor het geestelijk leven met
als referentiepunten “de tafel van de goddelijke wet en van het heilige
altaar”: “ (…) De leden van de instituten moeten de geest van gebed en het
gebed zelf met volhardende ijver verzorgen, daarbij puttend uit de echte
bronnen van de christelijke spiritualiteit. In de eerste plaats echter dienen
zij dagelijks de Heilige Schrift ter hand te nemen, om zich door de lezing en
de overweging van de goddelijke boeken ‘de alles overtreffende kennis van
Christus Jezus’ (Fil 3,8) eigen te maken. De heilige liturgie en vooral het heilig
mysterie van de Eucharistie zullen zij volgens de geest van de Kerk met hart en
mond vieren en hun geestelijk leven voeden uit deze allerrijkste bron. Aldus
gesterkt aan de tafel van de goddelijke wet en van het heilig altaar, moeten
zij de ledematen van Christus broederlijk beminnen enz. (…).”
O v e r w e g i n g
In de teksten van de
Postcommunio’s wordt zeer dikwijls
gerefereerd aan de effecten van de H. Eucharistie of de uitwerking die het
ontvangen van de H. Communie op de gelovigen heeft. Bij het horen van de
Latijnse tekst van de Postcommunio van deze zondag valt de nadruk op het
maaltijdkarakter van de H. Eucharistie op.
In de nacht dat Hij werd
overgeleverd (1 Kor 11,23) stelde de Heer Jezus het Eucharistisch Offer van
zijn Lichaam en Bloed in. Het is tegen de achtergrond van zijn overgeleverd
worden, van zijn vastberaden wil om naar Jeruzalem te gaan, van zijn uiterste
overgave, dat de H. Eucharistie ontstond. Onmiskenbaar draagt de H. Eucharistie
het onuitwisbaar kenmerk van het lijden en sterven van de Heer en is niet
slechts een gedachtenis aan, maar de tegenwoordigstelling van deze gebeurtenis.
De H. Eucharistie is zijn
gave bij uitstek, want het is de Zelfgave van de Zoon van God, de gave van zijn
Persoon in zijn heilige mensheid, evenals de gave van zijn verlossingswerk, die
alle tijden overstijgt en in alle tijden tegenwoordig wordt gesteld
(Katechismus van de Katholieke Kerk [KKK], 1085).
Als de Kerk de H.
Eucharistie viert, de gedachtenis aan de dood en verrijzenis van de Heer, vindt
deze centrale gebeurtenis werkelijk plaats en “wordt het werk van onze
verlossing voltrokken” (Constitutie IIe Vatic. Conc. Lumen
gentium, 3). Jezus ei niet alleen dat wat Hij de Apostelen bij het Laatste
Avondmaal te eten en te drinken gaf zijn Lichaam en Bloed was, Hij benadrukte
tevens het offerkarakter en stelde zijn Offer, dat kort daarna zou worden
gebracht op het kruis, tot heil van alle mensen, sacramenteel tegenwoordig.
De Mis is tegelijk en
onafscheidelijk de gedachtenis van het Offer, waarin het Kruisoffer vereeuwigd
wordt, en van het heilig Gastmaal dat bestaat in de gemeenschap met het Lichaam
en Bloed van de Heer” (KKK, 1382).
In de laatste vier decennia
hebben we allerlei typeringen van de H. Mis kunnen horen die het maaltijdaspect
van de liturgische handeling onderstrepen soms zodanig dat het offerkarakter
van de Mis praktisch zo is vervaagd als was het uitgewist. We hebben ook gezien
dat de accentuering van het meer confortabele maaltijdaspect kan leiden tot een
keuze van een liturgisch stijlvorm, die, om het nog zacht te zeggen, afstand
neemt van de traditionele Romeinse ritus. Met het reduceren van de H.
Eucharistie tot een ‘Maaltijd’ gaat ook een bepaalde kameraadschappelijkheid,
viering, gemeenzaamheid en zelf informaliteit (zoals in combinatie met
culturele evenementen) hand in hand.
Terwijl
het maaltijdkarakter als meer ‘horizontaal’ kan worden getypeerd, is het
offerelement beslist ‘verticaal’. De gedachte aan het ‘offer’ kan de mensen
juist tot inkeer, nederigheid en rust brengen. Hierbij is uiteraard de stijl
van de altaardienst, de inhoud van de homilieën, de keuze van de muziek, de
kwaliteit van de liturgische gewaden, enzovoort, van niet geringe invloed.
Juist aan de hand van deze verheven elementen leren de gelovigen die aan het
Eucharistisch Offer deelnemen, dat de oorsprong en het hoogtepunt van heel het
christelijk leven is, het goddelijk Offerlam met de celebrant aan God op te
dragen en zichzelf met Christus aan Hem. Dat brengt als het tenminste goed is-
ons tot nederigheid: “Heer, ik ben niet waardig dat Gij tot mij komt maar spreek
slechts een woord en ik zal gezond worden”, zie ook de lectio altera van
vandaag van de H. Paus Leo de Grote.
De
H. Mis omvat het maaltijd- en het offerkarakter in een dynamische eenheid.
Dynamisch kan onze Moeder de H. Kerk van dag tot dag, van week tot week en van
liturgische tot liturgische tijd het ene aspect sterker dan het andere in het
licht brengen, naargelang liturgische tijd en feest. Daarom is leven met de liturgische
tijd zo belangrijk – en dat liefst met een hogere frequentie dan alleen op zon-
en feestdagen. Ook binnen de context van een H. Mis geldt deze dynamiek en kan een
deelnemende gelovige soms meer voor het ene dan voor het andere ontvankelijk
zijn: gebed of actie, stilte of zelfs rust en daarin de juiste balans bewaren
door de maaltijd te beschouwen in het kader van het offerkarakter en vice
versa. Voor de celebrant geldt hierbij dat hij in beide opzichten ‘minister’
(bedienaar) is, in die zin dat hij een bediening (ministerium; van het Latijnse
ministrare dat bij verschillende betekenissen ook betekent ‘het uitdelen van voedsel’)
uitoefent, maar ook als priester/slachtoffer eveneens het Offer opdraagt en
wordt geofferd op het altaar, dat tegelijkertijd een ‘tafel’ is.
De Postcommunio van deze zondag roept
ons op te overwegen hoe God het werk van zijn genade in ons tot stand brengt
door het gastmaal dat Hij ons in en door de H. Mis aanbiedt. Hij voedt ons met
Zichzelf, is Zelf tegenwoordig zowel in het sacrale Schriftwoord als in het
Sacrament van zijn allerkostbaarst Lichaam en Bloed. Zonder te vergeten dat dit
mogelijk is gemaakt door het unieke Offer op Calvarië, kunnen we toch van tijd
tot tijd eenvoudig rusten aan en in het Hart van de Heer, terwijl Hij ons zijn
Eucharistisch Brood schenkt, zoals de Apostel Johannes deed op de avond dat Hij
werd verraden. Iedere keer dat U deelneemt aan de H. Mis wordt U daartoe de
kans geboden – en of het vruchten draagt, ligt geheel aan U -Christus is er altijd,
hodie, heri, semper – vandaag, gisteren en altijd! Veel devotie!