Christus ontvangt brood en
wijn voor de H. Eucharistie
Gaven
om uw Naam te eren en voor allen heilzaam zijn
I
n l e i d i n g
In
de Gebeden over de gaven worden tamelijk dikwijls de ‘gebeden en de aanbieding
van offergaven’ gecombineerd. In de oratie van vandaag zijn de gebeden
(supplicationes) en offergaven (oblationes) apart in twee zinnen geplaatst: God
moge onze gebeden genadig aanvaarden en onze offergaven in zijn goedheid
aannemen.
Het
Gebed heeft de vele individuele gelovigen bij het aanbieden van de gaven gezien
en ziet nu in de transsubstantiatie uit kracht van God het ene Offer van
Christus geactualiseerd. Dan gelden niet meer de afzonderlijke gaven van ieder
afzonderlijk, maar daalt de genade van het gezamenlijke heilige Offer op allen
gezamenlijk neer.
Niemand
streeft naar heiligheid voor zichzelf alleen. Wie zijn toorn, zijn afgunst,
zijn zelfzucht onder handen neemt, brengt de Heer een offer, dat allen tot nut
is. Het is als in een leger: zij die sterk en dapper strijden zijn de
bescherming van de zwakken. Wij zijn één Lichaam in Christus. Dan wordt een lid
niet sterk en krachtig, zonder dat dit het gehele Lichaam ten goede komt. Krachtig leven werkt immers in ons naar
de mate waarin wij ons offeren. Dus willen wij, zoals de H. Gregorius van
Nazianze zegt: ‘kleinere of grotere offers brengen, opdat een volmaakt werk
ontstaat en namelijk Christus, de heilige tempel, opgebouwd wordt’ (Orationes
19, 8).
De
offers van enkelingen zijn echter geen zaak van een overgave voor één keer. De
goede gewoonte van een werkelijk, christelijk bescheiden en liefdevol leven moeten
ze schragen en blijvend zuiveren. De lezingen van het misformulier van deze
zondag roepen indringend op de naaste te vergeven zonder wrok en haatgevoelens
(1e lezing uit het Boek Ecclesiasticus 27, 30 – 28, 7) en het
Evangelie (Mt 18, 21-35) spreekt over ‘zeventig maal zevenmaal’ vergeven.
Alleen
degene die zijn zelfzuchtig ik voortdurend kruisigt, kan in de viering van de
H. Eucharistie een volledig oprecht en zuiver offer op het altaar leggen en
door zijn offer ertoe bijdragen, dat heel het Mystieke Lichaam van Christus,
zijnde de Kerk, steeds zuiverder vervuld wordt met het leven van de Heer. Wij
horen in deze zin de H. Paulus in de 2e lezing de Romeinen
aansporen: ‘Niemand van ons leeft voor zichzelf alleen, niemand sterft voor
zichzelf alleen. Of wij leven of sterven, Hem behoren wij toe’ (cf Rom 14,
7-8).
‘Neemt
dus uw offergaven mee en treedt in zijn voorhof: aanbidt de Heer in zijn heilig
paleis’ (Cf Ps 95, 8.9: Communio-antifoon); daar te wonen is ons verlangen.
T e k s t
Missale Romanum – 1970
Propitiare, Domine, supplicationibus nostris,
et has oblationes famulorum tuorum benignus assume,
ut, quod singuli ad honorem tui nominis obtulerunt,
cunctis
proficiat ad salutem.
Altaarmissaal
Nederlandse Kerkprovincie – 1979
Heer, verhoor welwillend ons gebed
en aanvaard de offerande die wij U brengen.
Laat de gaven die ieder heeft aangeboden om uw Naam
te eren, voor allen heilzaam zijn.
Werkvertaling
Laat U verzoenen, Heer door onze smeekgebeden
en aanvaard in Uw goedheid deze offergaven van
uw dienaren,
opdat hetgeen ieder afzonderlijk heeft
opgedragen ter ere van uw Naam
allen tot heil mag strekken.
L i t u r g i s c h e a n t e c e d e n t e n
Het Gebed over de gaven van deze zondag is
identiek aan de tekst van de Secreta van de Vijfde zondag na Pinksteren
(Missale Romanum [MR] 1962) en wat betreft de eerste twee tekstregels ‘Propitiare…assume’ gelijk aan de Secreta van de
Zesde zondag na Pinksteren en aan de Secreta van de Votiefmis voor pelgrims en
reizigers [MR 1962].
De eerste
tekstregel van de oratie van vandaag ‘Propitiare..nostris’ komt overeen met de
openingsfrase van de ‘oratio super populum’, Gebed over het volk, van dinsdag
in de 2e week van de Vasten [MR1962], met de Secreta voor de Votiefmis
voor Bruidegom en Bruid (or. 1 post Pater Noster, MR 1962), en Orationes
diversæ: 34, Voor het heil van de levenden, Secreta. Ook met Secreta van het
Jaargetijde van de Overledenen [MR 1962] en met die van de Collecta van dinsdag
na de 1e Zondag van de Advent [MR 2002]. Deze reeks is met nog
andere vindplaatsen uit te breiden.
De brontekst is vervat in het Sacramentarium Gelasianum Vetus (Vat. Reg. lat. 316, 1e helft
van de 8e eeuw), 1180 en sindsdien in vele codices en varianten verspreid op
het Europese vasteland en de Angelsaksische eilanden.
S t r u c t u u r a n a l y s e e n s
t i j l f i g u r e n
1. Propitiare, Domine, supplicationibus nostris,
2. et has oblationes famulorum tuorum benignus assume,
3a. ut, 4. quod singuli ad honorem tui nominis
obtulerunt,
3b. cunctis proficiat ad salutem.
Het
Gebed over de gaven bestaat uit één enkele zin, samengesteld uit twee
prædicaten (propitiare en assume) met imperatief karakter, onderling verbonden
door de coniunctie et.
Deze
combinatie wordt gevolgd door een finale / consecutieve bijzin, ingeleid door
het voegwoord ut, dat een coniunctivus (proficiat) oproept, met inclusie van
een relatieve bijzin beginnend met quod, die inhoudelijk terugslaat op beide
elementen van de openingszin (r. 1-2). Alle elementen van deze oratie kennen we
reeds uit andere orationes, overwegend orationes super munera. Naast de
opmerkingen onder het onderdeel Liturgische antecedenten zien we ook dat het
tekstfragment ‘ut, quod singuli ad honorem tui nominis obtulerunt, cunctis
proficiat ad salutem’ een variant, cq. adaptatie is van ‘ut, quod singuli obtulerunt ad maiestatis
tuæ honorem, cunctis proficiat ad salutem’ van het Gebed over de gaven van de
16e zondag door het jaar. Oneerbiedig gezegd doet de oratie denken
aan een ‘grabbelton’, waarbij de vraag rijst waarom niet is teruggegrepen op
een klassieke onversneden secreta, waarvan MR 1962 zulke uitnemende voorbeelden
bevat.
Ad
1
Eerste
deel van de openingszin met aan de spits
van de oratie het prædicaat in de vorm van de opwekkende imperativusvorm
propitiare, (2e persoon enkelvoud van
het præsens van het passivum met de betekenis genadig zijn, vergeven). Als
incipit van de oratie wordt krijgt de imperativusvorm extra reliëf, tegenover
het tweede prædicaat assume op het einde van r. 2 waarmee de dubbele bede wordt
afgesloten.
Domine,
[o] Heer, - anaklese in de vocativusvorm van Dominus.
Supplicationibus
nostris, onze smeekbeden – bijwoordelijke bepaling in twee congruerende
dativusvormen (datives commodi), te lezen als object van verhoring van de bede
die vraagt om een immaterieel goed.
Ad
2
Tweede
deel van de hoofdzin met prædicaat assume, neem aan, aanvaard, in de
imperativusvorm, klassiek geplaatst aan het einde van de hoofdzin.
Benignus,
goedgunstig, genadig, in uw goedheid, - bijwoordelijke bepaling van gesteldheid
bij het prædicaat.
Benignus is
hier niet louter bijwoordelijk bij het verbum gebruikt. Door te kiezen voor de
uitgang -us – congruerend met Domine in regel 1- wordt ook het bijvoeglijke
karakter als bijstelling bij Domine benadrukt. Men spreekt dan van een
dubbelverbonden bepaling: benignus hoort zowel bij het substantivum Domine, als
bij het verbum assume.
Has
oblationes famulorum tuorum, deze offergaven van uw dienaren, - object van assume,
samengesteld uit twee congruerende accusativusvormen gevolgd door twee
congruerende genitivusvormen: genitivus possessivus/explicativus. In
tegenstelling tot het object
Ad 3a-3b
Finale/doelaanwijzende resp.
consecutieve/gevolgaanduidende bijzin ingeleid door het voegwoord ut met het
prædicaat proficiat, in de coniunctivus: opdat/zodat tot voordeel mag strekken.
Het subject van proficiat is de relatieve
bijzin quod…obtulerunt.
Cunctis, [aan/voor] allen, - bijwoordelijke
bepaling in de dativusvorm meervoud van het zelfstandig gebruikte adiectivum
cunctus ,- a, - um.
Ad salutem, tot heil / redding /
verlossing, - voorzetselbepaling samengesteld uit het præpositum ad met de
vaste accusativusvorm, hier: salutem.
Ad 4
quod singuli ad honorem tui nominis obtulerunt
De
relatieve bijzin omvat de dubbele offerande supplicationes et oblationes (cf
‘hostias et preces’) die het object zijn van de hoofdzin. Inhoudelijk omvat
deze bijzin de handelingen die zijn beschreven in de tweeledige hoofdzin.
Obtulerunt,
zij hebben opgedragen / geofferd – prædicaat, 3e pers. meerv. van
het perfectum activi indicativi van het verbum offerre, obtuli, oblatum. Het
perfectum geeft hier de liturgische handeling weer die eenmaal, op een bepaald
moment in elk H. Misoffer door velen (priester en gelovigen) wordt verricht.
Singuli,
telkens één, ieder
afzonderlijk, - subject bij het prædicaat in de nominativusvorm meervoud.
Inhoudelijk verwijzen de begrippen singuli en cunctis naar een collectief van personen (de
gelovigen die tesamen de Kerk, zijnde het Mystieke Lichaam van Christus,
vormen). Bij singuli moet worden gedacht aan de afzonderlijke gelovige die hier
en nu in vereniging met Christus het Offer opdraagt, met cunctis wordt gedoeld
op het collectief van de gelovige gemeenschap (celebrant en gelovigen) van alle
tijden en plaatsen die in vereniging met Christus de H. Mis vieren. Het gebruik
van singuli versus cunctis vormt een antithese.
Ad
honorem tui nominis, ter ere van uw Naam, -
voorzetselvoorwerp, bepaald door het præpositum ad met vaste naamval
accusativus, hier honorem, nader gepreciseerd door de bijvoeglijke bepaling tui
nominis in twee congruerende genitivusvormen.
Tui
nominis verwijst naar de aangesproken persoon, zijnde de Heer. Bij de
bespreking van de Oratio munera van de 8e zondag door het jaar kwam
de betekenis van het abstracte begrip nomen reeds aan de orde.
De zinsdelen ad honorem (r. 4) en ad
salutem (r. 3b) vormen een ritmische repetitio en vertonen eindrijm resp.
alliteratie aan het slot.
Het tekstfragment ‘ad honorem’ heeft
betrekking op God, het tekstfragment ‘ad salutem’op ons, de gelovigen die de
gaven hebben aangeboden. De combinatie ‘eer aan God’ en ‘heil van de mensen’ vinden wij terug aan het
begin van de Constitutie ‘Sacrosanctum Concilium’ van het IIe Vaticaans
Concilie (cf nrs. 5-7).
V o c a b u l a r i u m
Het
werkwoord propitio betekent “gunstig stemmen, zich genegen maken,
verzoenen, genade verwerven”. De vorm aan het begin van het collectegebed heeft
duidelijk imperatieve kracht maar lijkt een infinitief. Propitiare is
echter een verbum dat niet als een deponens in het klassieke Latijn voorkomt,
enkel het actieve propitiare (infinitivus praesens actief) staat in het
woordenboek vermeld. Curieus. Gezien de rest van de hoofdzin lijkt een imperativus
logisch. Dit komt dan dichtbij de uitdrukking propitius
esto, wees genadig, zoals we zingen in bijvoorbeeld de Litanie op
de Kruisdagen vóór Hemelvaartsdag.
In
later Latijn worden Latijnse infinitieven soms als imperatieven gebruikt, maar
dit is niet het geval in de oratie van vandaag. De bekende Lewis & Short
Dictionary geeft aan dat in het bijbelse Latijn van de Vulgaat de passieve vorm
van propitio “genadig zijn, vergeven” betekent (vgl Lev 23,2 – propitietur
vobis Dominus … moge de Heer u genadig zijn). Dus, propitiare lijkt op een
infinitief maar is in feite de imperatief (2e persoon enkelvoud van
het præsens van het passivum). In het
christelijk en liturgisch Latijn komt de passieve vorm propitiari met de
imperatief propitiare wel voor; A. Blaise geeft in Le Vocabulaire Latin des principaux thèmes liturgiques (Brepols Turnhout 1966) p. 397 voorbeelden zoals het
secretagebed (sinds Vaticanum II: Oratio
super munera als afsluiting van de bereiding van de gaven): propitiare, Domine, populo tuo, propitiare muneribus (secretagebed van de 13e zondag na
Pinksteren): Zie genadig neer op uw volk, Heer, zie genadig neer op zijn gaven.
En ook in A. Blaise, Dictionnaire Latin-Français des auteurs chrétiens
(Brepols, Turnhout 1954) p.676: naast
andere voorbeelden van de imperativus van het passivum van propitio, -
are: propitiare,
Domine, supplicantibus nostris, Sacramentarium Leoniense, p.
2, 28: Heer, zie genadig neer op onze smeekbeden. Het laatste voorbeeld
is een parallel van de aanhef van de oratie Propitiare, Domine, famulis tuis
Assumere
< adsumere, 1. tot zich nemen, opnemen 2. aannemen, aanvaarden 3.
ondernemen.
De
imperativusvorm assume komt driemaal voor in de Orationes super munera, te
weten op de zondagen XIX, XXIV en XXV door het jaar. In de oratie van vandaag
wordt God gevraagd de gaven van de Kerk, haar gebeden en materiële offers te
aanvaarden. In de drie genoemde vindplaatsen wordt assume verbonden met
placatus, propitiatus en in ons geval benignus, waarbij het verzoenende effect
van de liturgische handeling wordt onderstreept door te verwijzen naar de
gesteldheid van God, die de biddende verhoopt bij de aanvaarding van de gaven.
G e t u i g e n i s s e n v a n
d e H . A u g u s t i n u s e n p
a u s B e n e d i c t u s XVI
Sint
Augustinus
‘Luister
wat de Apostel, of beter nog, wat Christus door middel van de Apostel bondig
over het Sacrament zegt van de dis des Heren: Wij velen zijn één brood, één
lichaam. Zie, dat is alles; ik heb het u vlug gezegd: maar overwéég de woorden;
téllen moet ge ze niet. Telt ge de woorden, dat is het weinig; overweegt ge ze,
dan is het veel. Eén brood heeft hij
gezegd. Hoeveel broden er ook zijn neergezet: het is één brood; hoeveel broden
er vandaag ook over geheel de wereld op Christus’ altaren zullen staan, het is
één brood. Maar wat is dit ‘éne brood?’ Hij heeft het allerbondigst verklaard:
Wij velen zijn één lichaam. Dit brood is Christus’ Lichaaam, waarvan de
Apostel, wanneer hij de Kerk toespreekt, zegt: Gij zijt het Lichaam van
Christus en Zijn ledematen. Hetgeen gij ontvangen hebt, zijt gij door de
genade, waardoor gij verlost zijt; dat onderschrijft ge wanneer ge antwoordt
met uw Amen. Hetgeen gij hier ziet, is het Sacrament van éénheid’
(Uit: Sermo Guelferb. 7, 1-2. De
dominica Paschæ).
Op schitterende
wijze spoort de H. Augustinus ons aan tot een steeds vollediger deelname aan
het Offer van onze Verlosser, dat wij in de H. Eucharistie vieren:
‘De gehele
vrijgekochte stad, dat wil zeggen de verzamelde gemeenschap van de heiligen,
wordt aan God als een alomvattend offer aangeboden door de Hogepriester die ook
zichzelf voor ons heeft geofferd in zijn lijden, waardoor wij het lichaam
konden zijn van een zo verheven Hoofd. (…) Dit is de offerande van de
christenen, velen vormen één lichaam in
Christus (Rom 12, 5) Dat brengt de Kerk ook steeds weer in praktijk bij het
altaar-sacrament, dat de christenen bekend is; daar wordt haar getoond dat
zijzelf wordt geofferd in datgene wat zij offert’.
(De civitate Dei, 10,6).
Benedictus XVI:
’Die Urkirche
hat im Brot noch einen anderen Symbolismus entdeckt. Die um das Jahr 100
verfaßte “Lehre der zwölf Apostel” enthält in ihren Gebeten die Aussage: “Wie
dieses gebrochene Brot auf den Hügeln zerstreut war, gesammelt wurde und eins
geworden ist, so möge deine Kirche von den Enden der Erde zusammengeführt
werden in deinem Reich” (IX, 4). Das aus vielen Körnern bereitete Brot schließt
auch ein Ereignis der Vereinigung ein: Das Entstehen des Brotes aus den
gemahlenen Weizenkörnern ist auch ein Vereinigungsprozess. Wir selbst sollen
aus den vielen die wir sind, zu einem einzigen Brot, einem einzigen Leib
werden, sagt uns der hl. Paulus (cf 1 Kor 10,17). So
wird das Zeichen des Brotes zugleich Hoffnung und Aufgabe’.
(Preek op
Sacramentsdag, 15 juni 2006)
C
o m m e n t a a r
Altijd staat Christus gereed om te
vergeven, en al wie gezondigd heeft, nodigt Hij telkens uit zich te verlaten op
zijn barmhartigheid alleen (Cf Prefatie Eucharistisch Gebed VII). Naar zijn
voorbeeld en verlangen moeten ook wij de ander vergeven. ‘Zeventig maal
zevenmaal’ is de maat die Christus hanteert in het Evangelie van deze zondag.
Met hoeveel kracht en in nauwe verbinding met de H. Eucharistieviering geeft de
evangelist Mattheus dat andere woord van Christus weer, hoe namelijk onze
gesteltenis moet zijn bij de deelname aan de H. Mis: ‘Als gij dus uw offergave
naar het altaar brengt en u daar herinnert, dat uw broeder iets tegen u heeft,
laat dan uw offergave daar bij het altaar achter en ga u eerst met uw broeder
verzoenen; en kom dan terug om uw gave te offeren‘ (5, 23-24). Niemand kan met
toorn of wrok tegen zijn broeder in het hart deelnemen aan het heilig Offer van
Christus, die zich uit liefde voor zijn beledigers, voor zondaren en
onrechtvaardigen heeft geofferd en door zijn Bloed op het kruis allen met de
Vader heeft verzoend. Alle hoogmoed, afgunst, toorn en haat, ja zelfs elke
koelheid, onverschilligheid en iedere nog zo kleine afkeer moet afgelegd worden,
als men het offer van Christus wil meevieren en één met Hem wil worden door
zijn Lichaam en Bloed dat hij de Vader aanbiedt. Hij is het vuur en de gloed
van de liefde; de kilte van de liefdeloosheid kan dus niet naast Hem bestaan.
Het is zo - en we weten het - dat onze door
de erfzonde gewonde natuur gemakkelijk tot al deze fouten jegens onze naasten
is geneigd, omdat ze vol zelfzucht is. Maar we hebben de gelegenheid onze
zwakke natuur bij de offerande aan te bieden, opdat ze in het offer van
Christus mede wordt gekruisigd en met Hem mag verrijzen: ieder H. Mis is een klein
en groot Paasmysterie.
Hoe oprechter en onvoorwaardelijker deze
overgave van de enkelingen is, hoe volmaakter zij afstand doen van hun afgunst,
hun zelfzucht, des te zuiverder wordt het offer van de Kerk, des te volmaakter
haar vereniging met haar Heer en Bruidegom Christus, wat het doel is van elke
Eucharistieviering en in groter verband, van heel de liturgische jaarcyclus.
De verheerlijking van God en de heiliging
van de mens wordt door middel van de waarneembare tekenen van brood en wijn
betekend en – op een wijze die elk daarvan eigen is – bewerkt en waarin de
openbare eredienst volledig wordt voltrokken door het mystieke lichaam van
Jezus Christus, Hoofd en ledematen.
Daarom begeleidt de oratio super munera van
deze zondag het offer van de gelovigen met de bede: Laat U verzoenen, Heer,
door ons deemoedig smeken, en aanvaard welwillend deze offergave van uw
dienaren en dienaressen. Laat wat ieder afzonderlijk tot eer van uw Naam
aanbiedt, tot heil van allen strekken.
De Kerk – zo zegt het IIe
Vaticaans Concilie in de Constitutie over de heilige liturgie (nr. 48) – zorgt
er met alle inspanning voor, dat de christengelovigen bij het Eucharistisch Offer niet als
zwijgende toeschouwers of buitenstaanders aanwezig zijn, maar dat zij de
liturgische handelingen en gebeden zo goed mogelijk begrijpen en zo bewust,
godsvruchtig en actief aan de liturgie deelnemen, in het woord van God worden
onderricht, door het Lichaam van Christus worden gesterkt, dank brengen aan
God, zichzelf leren offeren door de aanbieding van het onbevlekte Slachtoffer –
niet alleen door de handen van de priester, maar ook samen met hem – en van dag
tot dag door Christus, de Middellaar, vollediger worden gebracht tot de eenheid
met God en met elkaar, opdat uiteindelijk God alles in allen zij.