zaterdag 11 september 2021

Collectegebed 24e zondag door het jaar Verleen dat wij U dienen met heel ons hart.

Collectegebed 24e zondag door het jaar

Verleen dat wij U dienen met heel ons hart.

Missale Romanum - 1970
Respice nos,
rerum omnium Deus creator et rector,
et, ut tuæ propitiationis sentiamus effectum,
toto nos tribue tibi corde servire.

Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie - 1979
God, Schepper en Heer van al wat bestaat, zie naar ons om.
Geef dat wij U dienen met heel ons hart
en de genade van uw verzoening ondervinden.

Letterlijke vertaling
Zie naar ons om,
God, Schepper en Bestuurder van alle dingen,
en, opdat wij de uitwerking van uw erbarming mogen ondervinden,
verleen dat wij U dienen met heel ons hart.

L i t u r g i s c h e  a n t e c e d e n t e n

De oratie kwam niet voor in een voorafgaande editie van het Romeins Missaal maar is ontleend aan het oude Sacramentarium Leonianum (1) (kortweg Leonianum) voor de maand september. (Kapittelbibliotheek, Verona, Codex LXXXV; 2e helft 6e eeuw. Ed. Mohlberg 1956 waarin opgenomen de Rotulus van Ravenna).

O p b o u w,  z i n s c o n s t r u c t i e s, v o c a b u l a r i u m  e n  i n h o u d

De oratio is opgebouwd uit
een hoofdzin met twee imperatieven (regel 1 en 4) verbonden door de coniunctie et,
een vocatief (regel 2)
en een doelaanwijzende bijzin, klassiek ingeleid door het voegwoord ut (regel 3).

<             regel 1: Respice nos en regel 4: tribue, met elkaar verbonden door het verbindende et aan het begin van regel 3. Een dubbel verzoek in de imperatief.


De vormen in de gebiedende wijs respice en tríbue (maar ook andere zoals concede, præsta, da, adesto enz.) komen in de Latijnse oraties veel voor. De gebiedende of "bevelende" wijs van een werkwoord in het Latijn kan, afhankelijk van de context, een reeks betekenissen hebben van een bevel tot een hartgrondige wens. Het gebruik van een imperatief in relatie tot God suggereert niet dat wij de baas spelen over de Heer der Heerscharen.
In de woordenboeken vinden we dat respicio, respexi, respectum op de eerste plaats betekent 1. "terugkijken, achterom kijken; naar iets kijken." Daarna betekent het ook 2. "aandacht hebben, raadplegen" en bij uitbreiding 3. "met aandacht kijken naar, zorg hebben voor, zich bekommeren om, bekijken, in gedachten houden."

Bij het vertalen van vormen van respicere lette men op de context.
De volgende voorbeelden uit Liturgia Horarum [LH] maken dit duidelijk:
<             “Quia respexit humilitatem ancillæ suæ”” (Lc 1,48: uit het Magnificat)
Respexit; hier de liefdevolle blik van de kant van God op Maria, de nederige dienstmaagd.
In de oraties van missaal en brevier heeft dit verbum meestal de betekenissen zoals boven vermeld onder 2. en 3. : een liefdevol, vaderlijk, genadig en barmhartig neerzien op zijn kinderen, op zijn schepsels en schepping, een zich mededogend bekommeren om.

Regel 2: rerum omnium Deus creator er rector:
tweevoudige aanspreektitel / -vorm van God in zijn hoedanigheid van Schepper en Bestuurder van alle dingen. Deus, creator en rector staan in de vocativus. De plaatsing van Deus als voornaamste woord in het midden van de zin is mooi. Het voorop plaatsen van rerum omnium geeft deze bijvoeglijke bepaling nadruk:  van ALLE zaken.
rerum omnium: genitivi meervoud van het substantivum res, rei = zaak, ding enz., en van het adjectief omnis, omnis = elk, ieder, geheel; meervoud: alle(n), alles, alle dingen.
rerum omnium - van alle dingen: deze genitivi horen als bijvoeglijke bepaling zowel bij creator als rector.
Ook van creator en rector vinden we verwante woorden in onze taal:
creatie, creëren, recreatie, recreëren; rector is het substantivum dat bij het verbum regere, rexi, rectum hoort en komen we in het Nederlands o.a. tegen in: regeren, regent, regie, rectoraat.

Deze vocativus met de kwaliteiten van God doet onmiddellijk denken aan de parallellen in Liturgia Horarum / Getijdengebed, waarvan hier twee voorbeelden:
<             hymne “Rerum creator optime, rectorque noster, respice;
LH IV, 1987, Feria IV, Hebd.I, ad Officium lectionis, p.599 en
<             hymneDeus, creator omnium polique rector vestiens
LH IV, 1987, Dominica Hebd. III, ad I Vesperas, p.799.

Regel 3:
et, ut tuæ propitiatiónis sentiámus efféctum,
Het voegwoord ut met de betekenis van opdat, zodat, leidt de finale of doelaanwijzende bijzin in waarvan het werkwoord sentiamus in de coniuntivus staat.
Ut (hier): zodat, opdat
sentiamus van sentire, sensi, sensum: 1. waarnemen, voelen 2.gevoelen 3. gewaar worden, begrijpen 4. denken, oordelen, gezind zijn. Vgl. de Nederlandse woorden sentiment, sentimenteel, sensoren, sensitief, sensueel enz.

De vorm sentiamus:  1e persoon meervoud coniunctivus praesens afhankelijk van het voegwoord ut: opdat/zodat wij gewaarworden, gevoelen, waarnemen
effectum tuæ propitiationis
effectum      acc. enkelvoud van effectus, -us is hier het object (lijdend voorwerp) afhankelijk van sentiamus en betekent uitwerking (ons Nederlands woord: effect, effect hebben)
Effectus, - us wordt verbogen als fructus en is het substantivum bij het verbum efficere, effeci, effectum (het oorspronkelijke voorvoegsel ex-:  uit, is geassimileerd tot ef-).
effectum wordt gevolgd door een dubbele genitief: tuæ propitiationis : de uitwerking van uw
erbarming.
Opvallend is het voorop plaatsen van de bijzin ingeleid door ut meteen na het verbindingswoord et;
Eerst wordt het gevolg genoemd van datgene waarom men God in de laatste regel verzoekt.
De zinsbouw van de bijzin is eveneens opmerkelijk. Het object is achteraan geplaatst en door het gezegde sentiamus zo ver mogelijk gescheiden van de erbij horende bijvoeglijke bepaling tuae propitiationis. De regel krijgt hierdoor een poëtische schoonheid.

Propitiatio betekent "verzoening; boetedoening".

Regel 4: toto nos tríbue tibi corde servire.
De slotzin van de oratie is de tweede helft van de hoofdzin met een tweede hoofdwerkwoord in de imperativus: tríbue, gevolgd door een zinsconstructie eigen aan de Latijnse taal: de a.c.i. : de accusativus cum infinitivo, te vertalen door: geef/verleen dat wij dienen (tribue nos servire). De a.c.i. is verder “aangekleed” met het begrip toto corde: uit heel ons hart / van ganser harte en het object tibi van servire dat niet in de accusativus staat zoals in het Nederlands “iemand dienen” maar in de dativus : servire heeft als vaste naamval de dativus bij zich (servire alicui).
De volgorde van deze regel is opnieuw allerminst gewoon. De imperativus tribue zou men aan het begin kunnen verwachten. De gebruikte a.c.i. constructie is in deze opbouw moeilijk te herkennen doordat de woorden in een ongebruikelijke volgorde zijn geplaatst. Ook de woordgroep toto corde is helemaal uit elkaar getrokken (hyperbaton). Een gangbare volgorde van deze regel zou zijn:
tribue nos tibi servire toto corde. De hier gebruikte zinsbouw heeft wederom poëtische allure.

Toto corde servire - van ganser harte dienen
Een variant geeft het collectegebed van de 29e Zondag door het Jaar: sincero corde servire : met een oprecht hart dienen.
Enkele afleidingen van servire: service (Eng.), servies, serveren, serviel, servituut enz.


C o m m e n t a a r

De verheven aanspreekvorm van God, “Schepper en Bestuurder van alle dingen” hangt met de inhoud van het gebed samen dat zich richt tot de Bestuurder van alle dingen die wij met heel ons hart willen dienen. God bestuurt en leidt de mens door het hart, het vrij geschapen hart. De goddelijke leiding van de vrij blijvende wil is een mysterie waarbinnen God bewerkt dat de vrije mens de aan God verschuldigde dienst van de wederliefde bewijst en hem ook om deze dienst met aandrang bidt. 

De grote Schepper en Bestuurder (Beheerder) van alle dingen zorgt met barmhartigheid voor al onze behoeften zelfs terwijl Hij onze Rechter blijft. Dit zou een motivatie moeten zijn voor allerlei soorten tranen, waarvan niet de minste die van dankbaarheid zijn. Erkenning van de grootheid van God en van al wat Hij voor ons heeft gedaan, speciaal in het verlossingswerk van zijn Zoon aan het Kruis, moet ons werkelijk op alle niveaus van geest en hart beroeren. Deze erkenning moet ons dan aanzetten tot daden van dienstbaarheid in dienst van de liefde van God en onze naasten, die naar zijn beeld en gelijkenis zijn gemaakt.

Vanzelfsprekend is ook het eerste deel van de bede (Respice) op de Schepper van alle dingen gericht. Het heeft betrekking op de Anieuwe schepping@ door de vergevende liefde. Wanneer wij door de liefde van God verlost en herschapen zijn, komt het er op aan dat wij Hem uit heel ons hart beminnen. Zo is ook de volgorde van beide beden juist.

In het autobiografisch gebed tot God, meestal de Belijdenissen genoemd, van de roemrijke Noord‑Afrikaanse bisschop van Hippo, Sint Augustinus (+430) gebruikt deze kerkvader de zin (3,7): unus et verus creator et rector universitas, wat opvallend gelijk is aan de eerste regel van de collecte. Augustinus kende beslist de prachtige hymne van de bisschop van Milaan, Sint Ambrosius (+397). Augustinus schreef dat hij het zingen van de hymne in de kathedraal van Milaan had gehoord voordat hij door Ambrosius werd gedoopt. Hij zegt dat de woorden binnendrongen in zijn hart, hem tranen deden schreien en dat de tranen goed voor hem waren. Ambrosius zorgde er voor dat de Kerk door de eeuwen heen een prachtig gebed zong: Deus creator omnium genoemd. De meeste boeken uit de klassieke Oudheid voor het zingen van de liturgische getijden bevatten een of andere versie van deze hymne van Ambrosius, doch vreemd genoeg stond deze niet in het Romeinse Brevier van vóór Vaticanium II. Ze staat nu echter in het huidige Liturgia Horarum (zonder vers zes en zeven) vóór de Eerste Vespers van de Zondagen door het Jaar. De hymne van Ambrosius speelde een dramatische rol in het leven van Augustinus. Na zijn Doop door Ambrosius waren Augustinus en zijn moeder de H. Monica, zijn veelbelovende doch kortlevende zoon Adeodatus (+389), zijn broer Navigius en vrienden op de terugweg naar Noord‑Afrika, waar zij een monnikengemeenschap zouden beginnen. Zij bleven echter maandenlang steken in de haven van Ostia bij Rome vanwege een blokkade van de haven tijdens een omwenteling. Monica werd ziek, had koorts en stierf daar in 387. Haar laatste woorden waren: "Leg mij maar neer waar je maar wenst; al wat ik vraag is aan het altaar van de Heer te worden herdacht". In Boek IX van de Belijdenissen legt Augustinus uit dat toen zijn moeder stierf hij niet in staat was behoorlijk te rouwen voor haar, die door haar gebeden zo veel voor hem had gedaan. Hij probeerde verschillende middelen, zoals hete baden waarvan in de oude wereld werd gedacht daaraan het juiste emotionele antwoord te ontlokken, doch vergeefs. Toen op een nacht, terwijl hij de hymne van Ambrosius aan het zingen was, kwamen eindelijk de tranen “Deus creator omnium / polique rector vestiens / diem decoro lumine, / noctem soporis gratia” | “O God, Schepper van alles, Bestuurder van de draaiende as der hemelen, die de dag bekleedt met prachtig licht, en de nacht met de genade van de slaap." Augustinus weende in Ostia.

Het concept van verzoening staat in dit gebed centraal. Boetedoening is een biddende daad van verzoening, die Gods barmhartigheid afsmeekt omdat wij zondaars zijn, en voor verzachting van de straffen die wij voor onze zonden in deze wereld terecht verdienen, én van tijdelijke straffen in de volgende wereld. Boetedoening is onderscheiden van impetratie (van het Latijnse impetro, "tot stand brengen, verwezenlijken, brengen tot; krijgen, verkrijgen, speciaal door inspanning, verzoek, smeekbede"). Impetratie is beroep doen op Gods goedheid en vragen om geestelijk of tijdelijk welzijn voor onszelf of anderen.

Door de eeuwen heen hebben mensen de vraag opgeworpen of het echt wel of niet zin heeft tot God te bidden, gegeven het feit dat God ‑ als Hij werkelijk God is ‑ dan alwetend is en volkomen eeuwig, niet beperkt door het verleden, het heden of de toekomst. Er is niets dat gebeurd is, nu gebeurt of zou kunnen gebeuren dat God niet weet. God is volkomen eenvoudig in Zijn volmaaktheid en totaal onveranderlijk. Aangezien de wil, de kennis en het zijn van God hetzelfde zijn, zal wat God weet noodzakelijkerwijze moeten gebeuren. Heeft het zin of maakt het verschil om tot een dergelijke God gebeden te richten?

Door de eeuwen heen zijn er verschillende oplossingen voor dit probleem voorgesteld. Sommigen stelden in oude tijden dat de zaken van mensen niet geregeld worden door een of andere goddelijke voorzienigheid, of door de onweerstaanbare invloed van sterren, kosmische of natuurkundige krachten, of door wát dan ook. Deze denkwijze schakelt eveneens het nut van bidden uit. Anderen meenden dat de goddelijke voorzienigheid in werkelijkheid de zaken van mensen regelt en dat dingen niet noodzakelijkerwijze gebeuren, doch zij dachten dat God en Zijn voorzienigheid veranderlijk is, dat Zijn wil veranderd wordt door onze gebeden en eerbetoon.

De H. Thomas van Aquino (+1274) onderzoekt of het passend is tot God te bidden (STh II, IIæ,q. 83,a.2) en zegt: "Om op deze kwestie licht te werpen moeten we overwegen dat de goddelijke voorzienigheid niet enkel beschikt wat er zal gebeuren, doch ook wat dit veroorzaakt en in welke volgorde dit alles gebeurt. Nu veroorzaken menselijke daden onder andere bepaalde effecten. We moeten overwegen waarvoor het nodig is dat de mens bepaalde daden stelt, niet dat zij daardoor de goddelijke beschikking veranderen, doch dat zij door deze daden bepaalde effecten bereiken volgens die goddelijke beschikking: en hetzelfde kan gezegd worden van natuurlijke oorzaken. En zo is het eveneens met betrekking tot gebed. Want wij bidden niet dat wij de goddelijke beschikkingen mogen veranderen, doch "dat mensen door te vragen, mogen verdienen te ontvangen wat de Almachtige God van eeuwigheid had geregeld te geven, zoals Sint Gregorius de Grote zegt in zijn Dialogen". Hetzelfde is van toepassing om Gods barmhartigheid af te smeken (verzoenend gebed), dat we met vertrouwen kunnen doen.

In zijn leven op aarde heeft Jezus laten zien dat ons bidden en smeken effect hebben. Hij werd in Kana door zijn Moeder bewogen water te veranderen in wijn, door de Fenicische vrouw om bij haar dochter de duivel uit te drijven, door de goede Moordenaar om hem in zijn Rijk te gedenken, en in vele andere gevallen. Wij weten dat de voorspraak van heiligen bij God gunsten kan verkrijgen. Er werd ons geleerd tot God de Vader te bidden door God de Zoon zelf. Ons gebed moet tot God worden gericht met nederigheid en dankbaarheid voor wat Hij in Zijn goddelijke Voorzienigheid heeft beschikt. Hij verleent ons gunsten volgens wat Hij van eeuwigheid van onze noden en daden heeft geweten. Bij alles blijft dus het woord van Sint Paulus gelden: “Bid zonder ophouden en dank God voor alles” (1 Tess 5).

(Onder dank ontleend aan Fr. John Zuhlsdorf: WDTPRS en andere auteurs) 

(1)
Leoninisch sacramentarium van Paus Leo de Grote (440‑461) ‑ in het Latijn Leonianum of Veronense - het oudste van de sacramentaria met een enkel manuscript als brontekst.

De benaming sacramentarium is gelijkwaardig aan andere vergelijkbare vormen, zoals bijvoorbeeld Liber Sacramentorum (b.v. in het Gelasiaanse sacramentarium). De vorming van het woord is vergelijkbaar met het woord hymnarium, een boek met hymnes. Gennadius van Marseille (5e eeuw) zegt over Paulinus van Nola: "Fecit et sacramentarium et hymnarium” (= hij heeft zowel een sacramentarium als een hymnarium gemaakt) (De viris illustribus, xlviii). Het woord sacramentum of sacramenta betekent in dit geval de H.Mis. Sacramenta celebrare of facere is een gebruikelijke Latijnse term voor het opdragen van de H.Mis.