Collectegebed 24e zondag door het jaar
Verleen dat wij U dienen met heel ons hart.
Missale
Romanum - 1970
Respice
nos,
rerum omnium
Deus creator et rector,
et, ut
tuæ propitiationis sentiamus effectum,
toto
nos tribue tibi corde servire.
Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie - 1979
God, Schepper en Heer van al wat bestaat, zie naar ons
om.
Geef dat wij U dienen met heel ons hart
en de genade van uw verzoening ondervinden.
Letterlijke vertaling
Zie naar ons om,
God, Schepper en Bestuurder van alle dingen,
en, opdat wij de uitwerking van uw erbarming mogen
ondervinden,
verleen dat wij U dienen met heel ons hart.
L i t u r g i s c h e a n t e c e
d e n t e n
De oratie kwam niet voor in een voorafgaande editie van
het Romeins Missaal maar is ontleend aan het oude Sacramentarium Leonianum (1) (kortweg Leonianum) voor
de maand september. (Kapittelbibliotheek, Verona, Codex LXXXV; 2e
helft 6e eeuw. Ed. Mohlberg 1956 waarin opgenomen de Rotulus van
Ravenna).
O p
b o u w, z i n s c o n s t r u c t i e
s, v o c a b u l a r i u m e n i n h o u d
De oratio is opgebouwd uit
een hoofdzin met twee imperatieven (regel 1
en 4) verbonden door de coniunctie et,
een vocatief (regel 2)
en een doelaanwijzende bijzin, klassiek ingeleid
door het voegwoord ut (regel 3).
<
regel 1: Respice nos
en regel 4: tribue, met elkaar verbonden door het verbindende et
aan het begin van regel 3. Een dubbel verzoek in de imperatief.
De vormen in de gebiedende wijs respice en tríbue
(maar ook andere zoals concede, præsta, da, adesto enz.) komen in de
Latijnse oraties veel voor. De gebiedende of "bevelende" wijs van een
werkwoord in het Latijn kan, afhankelijk van de context, een reeks betekenissen
hebben van een bevel tot een hartgrondige wens. Het gebruik van een imperatief
in relatie tot God suggereert niet dat wij de baas spelen over de Heer der
Heerscharen.
In de woordenboeken vinden we dat respicio, respexi, respectum
op de eerste plaats betekent 1. "terugkijken, achterom kijken; naar iets
kijken." Daarna betekent het ook 2. "aandacht hebben,
raadplegen" en bij uitbreiding 3. "met aandacht kijken naar, zorg
hebben voor, zich bekommeren om, bekijken, in gedachten houden."
Bij het vertalen van vormen van respicere lette
men op de context.
De volgende voorbeelden uit Liturgia Horarum [LH]
maken dit duidelijk:
<
“Quia respexit humilitatem
ancillæ suæ”” (Lc 1,48: uit het Magnificat)
Respexit; hier de liefdevolle blik van de kant van God op
Maria, de nederige dienstmaagd.
In de oraties van missaal en brevier heeft dit verbum
meestal de betekenissen zoals boven vermeld onder 2. en 3. : een liefdevol,
vaderlijk, genadig en barmhartig neerzien op zijn kinderen, op zijn schepsels
en schepping, een zich mededogend bekommeren om.
Regel 2: rerum omnium Deus creator er rector:
tweevoudige aanspreektitel / -vorm van God in zijn
hoedanigheid van Schepper en Bestuurder van alle dingen. Deus, creator en
rector staan in de vocativus. De plaatsing van Deus als voornaamste
woord in het midden van de zin is mooi. Het voorop plaatsen van rerum omnium
geeft deze bijvoeglijke bepaling nadruk: van ALLE zaken.
rerum omnium: genitivi meervoud van het substantivum res, rei = zaak, ding enz., en van het adjectief
omnis, omnis = elk, ieder, geheel; meervoud: alle(n), alles, alle dingen.
rerum omnium - van alle dingen: deze genitivi horen als
bijvoeglijke bepaling zowel bij creator als
rector.
Ook van creator en rector vinden we verwante woorden in
onze taal:
creatie, creëren, recreatie, recreëren; rector is het substantivum
dat bij het verbum regere, rexi, rectum hoort en komen we in het Nederlands
o.a. tegen in: regeren, regent, regie, rectoraat.
Deze vocativus met de kwaliteiten van God doet
onmiddellijk denken aan de parallellen in Liturgia Horarum / Getijdengebed,
waarvan hier twee voorbeelden:
<
hymne “Rerum creator optime, rectorque noster, respice”;
LH IV, 1987, Feria IV, Hebd.I, ad Officium lectionis,
p.599 en
<
hymne
“Deus, creator omnium polique rector
vestiens”
LH IV, 1987, Dominica Hebd. III, ad I Vesperas, p.799.
Regel 3:
et, ut tuæ propitiatiónis sentiámus efféctum,
Het voegwoord ut
met de betekenis van opdat, zodat, leidt de finale of doelaanwijzende bijzin in waarvan het
werkwoord sentiamus in de coniuntivus staat.
Ut (hier): zodat, opdat
sentiamus van sentire, sensi, sensum: 1. waarnemen,
voelen 2.gevoelen 3. gewaar worden, begrijpen 4. denken, oordelen, gezind zijn.
Vgl. de Nederlandse woorden sentiment, sentimenteel, sensoren, sensitief,
sensueel enz.
De vorm sentiamus:
1e persoon meervoud coniunctivus praesens afhankelijk van het
voegwoord ut: opdat/zodat wij gewaarworden, gevoelen, waarnemen
effectum tuæ propitiationis
effectum acc.
enkelvoud van effectus, -us is hier het object (lijdend voorwerp) afhankelijk
van sentiamus en betekent uitwerking (ons Nederlands woord: effect,
effect hebben)
Effectus, - us wordt verbogen als fructus en is het substantivum
bij het verbum efficere, effeci, effectum (het oorspronkelijke voorvoegsel
ex-: uit, is geassimileerd tot ef-).
effectum wordt gevolgd door een dubbele genitief: tuæ
propitiationis : de uitwerking van uw
erbarming.
Opvallend is het voorop plaatsen van de bijzin ingeleid door ut meteen na het verbindingswoord et;
Eerst wordt het gevolg genoemd van datgene waarom men God in de laatste regel verzoekt.
De zinsbouw van de bijzin is eveneens opmerkelijk. Het object is achteraan geplaatst en door het gezegde sentiamus zo ver mogelijk gescheiden van de erbij horende bijvoeglijke bepaling tuae propitiationis. De regel krijgt hierdoor een poëtische schoonheid.
Opvallend is het voorop plaatsen van de bijzin ingeleid door ut meteen na het verbindingswoord et;
Eerst wordt het gevolg genoemd van datgene waarom men God in de laatste regel verzoekt.
De zinsbouw van de bijzin is eveneens opmerkelijk. Het object is achteraan geplaatst en door het gezegde sentiamus zo ver mogelijk gescheiden van de erbij horende bijvoeglijke bepaling tuae propitiationis. De regel krijgt hierdoor een poëtische schoonheid.
Propitiatio betekent
"verzoening; boetedoening".
Regel 4: toto nos tríbue tibi corde servire.
De slotzin van de oratie is de tweede helft van de
hoofdzin met een tweede hoofdwerkwoord in de imperativus: tríbue,
gevolgd door een zinsconstructie eigen aan de Latijnse taal: de a.c.i. : de
accusativus cum infinitivo, te vertalen door: geef/verleen dat wij dienen
(tribue nos servire). De a.c.i. is verder “aangekleed” met het begrip toto
corde: uit heel ons hart / van ganser harte en het object tibi van
servire dat niet in de accusativus staat zoals in het Nederlands “iemand dienen”
maar in de dativus : servire heeft als vaste naamval de
dativus bij zich (servire alicui).
De volgorde van deze regel is opnieuw allerminst gewoon.
De imperativus tribue zou men aan het begin kunnen verwachten. De
gebruikte a.c.i. constructie is in deze opbouw moeilijk te herkennen doordat de
woorden in een ongebruikelijke volgorde zijn geplaatst. Ook de woordgroep toto
corde is helemaal uit elkaar getrokken (hyperbaton). Een gangbare volgorde
van deze regel zou zijn:
tribue nos tibi servire toto corde. De hier gebruikte zinsbouw heeft wederom poëtische allure.
tribue nos tibi servire toto corde. De hier gebruikte zinsbouw heeft wederom poëtische allure.
Toto corde servire -
van ganser harte dienen
Een variant geeft het collectegebed van de 29e
Zondag door het Jaar: sincero corde servire : met een oprecht hart dienen.
Enkele afleidingen van servire: service (Eng.), servies,
serveren, serviel, servituut enz.
C o m m e n t a a r
De verheven aanspreekvorm van God, “Schepper en
Bestuurder van alle dingen” hangt met de inhoud van het gebed samen dat zich
richt tot de Bestuurder van alle dingen die wij met heel ons hart willen
dienen. God bestuurt en leidt de mens door het hart, het vrij geschapen hart.
De goddelijke leiding van de vrij blijvende wil is een mysterie waarbinnen God
bewerkt dat de vrije mens de aan God verschuldigde dienst van de wederliefde
bewijst en hem ook om deze dienst met aandrang bidt.
De grote Schepper en Bestuurder (Beheerder) van alle dingen zorgt met barmhartigheid voor al onze behoeften zelfs terwijl Hij onze Rechter blijft. Dit zou een motivatie moeten zijn voor allerlei soorten tranen, waarvan niet de minste die van dankbaarheid zijn. Erkenning van de grootheid van God en van al wat Hij voor ons heeft gedaan, speciaal in het verlossingswerk van zijn Zoon aan het Kruis, moet ons werkelijk op alle niveaus van geest en hart beroeren. Deze erkenning moet ons dan aanzetten tot daden van dienstbaarheid in dienst van de liefde van God en onze naasten, die naar zijn beeld en gelijkenis zijn gemaakt.
Vanzelfsprekend is ook het eerste deel van de bede (Respice)
op de Schepper van alle dingen gericht. Het heeft betrekking op de Anieuwe schepping@ door de vergevende liefde. Wanneer wij door de liefde
van God verlost en herschapen zijn, komt het er op aan dat wij Hem uit heel ons
hart beminnen. Zo is ook de volgorde van beide beden juist.
In het autobiografisch gebed tot God, meestal de Belijdenissen
genoemd, van de roemrijke Noord‑Afrikaanse bisschop van Hippo, Sint Augustinus
(+430) gebruikt deze kerkvader de zin (3,7): unus et verus creator et rector
universitas, wat opvallend gelijk is aan de eerste regel van de collecte.
Augustinus kende beslist de prachtige hymne van de bisschop van Milaan, Sint
Ambrosius (+397). Augustinus schreef dat hij het zingen van de hymne in de
kathedraal van Milaan had gehoord voordat hij door Ambrosius werd gedoopt. Hij
zegt dat de woorden binnendrongen in zijn hart, hem tranen deden schreien en
dat de tranen goed voor hem waren. Ambrosius zorgde er voor dat de Kerk door de
eeuwen heen een prachtig gebed zong: Deus creator omnium genoemd. De
meeste boeken uit de klassieke Oudheid voor het zingen van de liturgische getijden
bevatten een of andere versie van deze hymne van Ambrosius, doch vreemd genoeg
stond deze niet in het Romeinse Brevier van vóór Vaticanium II. Ze staat nu
echter in het huidige Liturgia Horarum (zonder vers zes en zeven) vóór de
Eerste Vespers van de Zondagen door het Jaar. De hymne van Ambrosius speelde
een dramatische rol in het leven van Augustinus. Na zijn Doop door Ambrosius
waren Augustinus en zijn moeder de H. Monica, zijn veelbelovende doch
kortlevende zoon Adeodatus (+389), zijn broer Navigius en vrienden op de
terugweg naar Noord‑Afrika, waar zij een monnikengemeenschap zouden beginnen.
Zij bleven echter maandenlang steken in de haven van Ostia bij Rome vanwege een
blokkade van de haven tijdens een omwenteling. Monica werd ziek, had koorts en
stierf daar in 387. Haar laatste woorden waren: "Leg mij maar neer waar je
maar wenst; al wat ik vraag is aan het altaar van de Heer te worden
herdacht". In Boek IX van de Belijdenissen legt Augustinus uit dat
toen zijn moeder stierf hij niet in staat was behoorlijk te rouwen voor haar,
die door haar gebeden zo veel voor hem had gedaan. Hij probeerde verschillende
middelen, zoals hete baden waarvan in de oude wereld werd gedacht daaraan het
juiste emotionele antwoord te ontlokken, doch vergeefs. Toen op een nacht,
terwijl hij de hymne van Ambrosius aan het zingen was, kwamen eindelijk de
tranen “Deus creator omnium / polique rector vestiens / diem decoro lumine,
/ noctem soporis gratia” | “O God, Schepper van alles, Bestuurder van de
draaiende as der hemelen, die de dag bekleedt met prachtig licht, en de nacht
met de genade van de slaap." Augustinus weende in Ostia.
Het concept van verzoening staat in dit gebed centraal.
Boetedoening is een biddende daad van verzoening, die Gods barmhartigheid afsmeekt
omdat wij zondaars zijn, en voor verzachting van de straffen die wij voor onze
zonden in deze wereld terecht verdienen, én van tijdelijke straffen in de
volgende wereld. Boetedoening is onderscheiden van impetratie (van het
Latijnse impetro, "tot stand brengen, verwezenlijken, brengen tot;
krijgen, verkrijgen, speciaal door inspanning, verzoek, smeekbede").
Impetratie is beroep doen op Gods goedheid en vragen om geestelijk of tijdelijk
welzijn voor onszelf of anderen.
Door de eeuwen heen hebben mensen de vraag opgeworpen of
het echt wel of niet zin heeft tot God te bidden, gegeven het feit dat God ‑
als Hij werkelijk God is ‑ dan alwetend is en volkomen eeuwig, niet beperkt
door het verleden, het heden of de toekomst. Er is niets dat gebeurd is, nu
gebeurt of zou kunnen gebeuren dat God niet weet. God is volkomen eenvoudig in
Zijn volmaaktheid en totaal onveranderlijk. Aangezien de wil, de kennis en het
zijn van God hetzelfde zijn, zal wat God weet noodzakelijkerwijze moeten
gebeuren. Heeft het zin of maakt het verschil om tot een dergelijke God gebeden
te richten?
Door de eeuwen heen zijn er verschillende oplossingen
voor dit probleem voorgesteld. Sommigen stelden in oude tijden dat de zaken van
mensen niet geregeld worden door een of andere goddelijke voorzienigheid, of
door de onweerstaanbare invloed van sterren, kosmische of natuurkundige
krachten, of door wát dan ook. Deze denkwijze schakelt eveneens het nut van
bidden uit. Anderen meenden dat de goddelijke voorzienigheid in werkelijkheid
de zaken van mensen regelt en dat dingen niet noodzakelijkerwijze gebeuren,
doch zij dachten dat God en Zijn voorzienigheid veranderlijk is, dat Zijn wil
veranderd wordt door onze gebeden en eerbetoon.
De H. Thomas van Aquino (+1274) onderzoekt of het passend
is tot God te bidden (STh II, IIæ,q. 83,a.2) en zegt: "Om op deze kwestie
licht te werpen moeten we overwegen dat de goddelijke voorzienigheid niet enkel
beschikt wat er zal gebeuren, doch ook wat dit veroorzaakt en in welke volgorde
dit alles gebeurt. Nu veroorzaken menselijke daden onder andere bepaalde
effecten. We moeten overwegen waarvoor het nodig is dat de mens bepaalde daden
stelt, niet dat zij daardoor de goddelijke beschikking veranderen, doch dat zij
door deze daden bepaalde effecten bereiken volgens die goddelijke beschikking:
en hetzelfde kan gezegd worden van natuurlijke oorzaken. En zo is het eveneens
met betrekking tot gebed. Want wij bidden niet dat wij de goddelijke
beschikkingen mogen veranderen, doch "dat mensen door te vragen, mogen
verdienen te ontvangen wat de Almachtige God van eeuwigheid had geregeld te
geven, zoals Sint Gregorius de Grote zegt in zijn Dialogen".
Hetzelfde is van toepassing om Gods barmhartigheid af te smeken (verzoenend
gebed), dat we met vertrouwen kunnen doen.
In zijn leven op aarde heeft Jezus laten zien dat ons
bidden en smeken effect hebben. Hij werd in Kana door zijn Moeder bewogen water
te veranderen in wijn, door de Fenicische vrouw om bij haar dochter de duivel
uit te drijven, door de goede Moordenaar om hem in zijn Rijk te gedenken, en in
vele andere gevallen. Wij weten dat de voorspraak van heiligen bij God gunsten
kan verkrijgen. Er werd ons geleerd tot God de Vader te bidden door God de Zoon
zelf. Ons gebed moet tot God worden gericht met nederigheid en dankbaarheid
voor wat Hij in Zijn goddelijke Voorzienigheid heeft beschikt. Hij verleent ons
gunsten volgens wat Hij van eeuwigheid van onze noden en daden heeft geweten. Bij
alles blijft dus het woord van Sint Paulus gelden: “Bid zonder ophouden en dank
God voor alles” (1 Tess 5).
(Onder dank ontleend aan Fr. John Zuhlsdorf: WDTPRS en
andere auteurs)
(1)
Leoninisch sacramentarium van Paus Leo de Grote
(440‑461) ‑ in het Latijn Leonianum of Veronense - het oudste van
de sacramentaria met een enkel manuscript als brontekst.
De benaming sacramentarium is gelijkwaardig aan andere
vergelijkbare vormen, zoals bijvoorbeeld Liber Sacramentorum (b.v. in het
Gelasiaanse sacramentarium). De vorming van het woord is vergelijkbaar met het
woord hymnarium, een boek met hymnes. Gennadius van Marseille (5e eeuw) zegt
over Paulinus van Nola: "Fecit et sacramentarium et hymnarium” (= hij
heeft zowel een sacramentarium als een hymnarium gemaakt) (De viris
illustribus, xlviii). Het woord sacramentum of sacramenta betekent in dit
geval de H.Mis. Sacramenta celebrare of facere is een gebruikelijke
Latijnse term voor het opdragen van de H.Mis.