Festum
Plaatje
Lectio altera
Ex Homilíis sancti Bedæ Venerábilis presbýteri
(Hom. 21: CCL 122, 149-151)
Et surgens,
inquit, secútus est eum. Non est
mirándum quod publicánus ad primam Dómini iubéntis vocem terréna quæ curábat lucra
relíquerit opibúsque negléctis illíus comitátui quem nihil divitiárum habére
cernébat adhæserit. Ipse enim Dóminus qui eum foris verbo vocávit, intus
invisíbili instínctu ut sequerétur edócuit, infúndens menti illíus lumen grátiæ
spiritális qua intellégeret quia is qui a temporálibus avocábat in terris,
incorruptíbiles in cælis dare thesáuros valéret.
Tweede
lezing
Uit een preek van de heilige
Beda de Eerbiedwaardige († 735)
(Hom. 21: CCL 122, 149-151)
Jezus’ blik
betekende barmhartigheid en uitverkiezing.
‘Jezus
zag iemand aan het tolhuis zitten die Matteüs heette, en Hij zei tot hem: Volg
mij’ (Mt. 9, 9). Hij zag hem niet zozeer met de ogen van het lichaam, als wel
met zijn innerlijke blik van barmhartigheid. Hij zag de tollenaar en omdat dit
zien barmhartigheid en uitverkiezing betekende, zei Hij tot hem: ‘Volg mij.’
Met ‘volgen’ bedoelde Hij ‘navolgen’, dat wil zeggen: niet zozeer op de voet
volgen als wel Christus daadwerkelijk volgen in wijze van leven. Immers ‘wie
aanspraak maakt op verbondenheid met Christus, moet leven juist zoals Hij
geleefd heeft’ (1 Joh. 2, 6).
‘Hij
stond op en volgde Hem.’ Het hoeft ons niet te verwonderen dat de tollenaar al
op het eerste bevel van de Heer het aardse gewin dat hij tot dan toe
nastreefde, achter zich liet. Hij bekommerde zich niet meer om zijn bezit en
sloot zich aan bij het gezelschap van Hem die klaarblijkelijk geen enkele
rijkdom bezat. Dit is niet te verwonderen, want de Heer die hem uiterlijk riep
door zijn woord, had hem innerlijk door een onzichtbare drang geleerd Hem te
volgen. Hij had het licht van zijn geestelijke genade in hem laten schijnen,
zodat Matteüs begreep dat degene die hem op aarde wegriep van tijdelijke
dingen, de macht had om hem in de hemel een onvergankelijke schat te verlenen.
‘Terwijl
hij nu in diens woning aan tafel aanlag, kwamen ook vele tollenaars en zondaars
met Jezus en zijn leerlingen aanliggen’ (Mt. 9, 10). De bekering van één enkele
tollenaar was voor veel tollenaars en zondaars een voorbeeld van berouw en
vergeving. Wat hier gebeurde, was een treffend voorteken. Hij die eens apostel
en leraar van de heidenen zou zijn, trok in het eerste ogenblik van zijn
bekering een menigte zondaars achter zich aan op de weg van het heil. De taak
van de verkondiging die hij zou vervullen dank zij een gestadige groei in
deugden, nam hij al op zich vanaf het eerste begin van zijn geloof. Laten we
trachten nog dieper door te dringen in wat daar gebeurde. Matteüs richtte niet
alleen in zijn aardse huis een stoffelijk maal aan voor de Heer, maar een veel
aangenamere maaltijd bereidde hij Hem in de woning van zijn hart door zijn
geloof en zijn liefde. Jezus zelf getuigt hiervan: ‘Zie, Ik sta voor de deur en
Ik klop. Als iemand mijn stem hoort en de deur opent, zal Ik bij hem
binnenkomen en maaltijd met hem houden en hij met Mij’ (Apok. 3, 20).
Wij
horen zijn stem en openen de deur om Hem te ontvangen, als we gaarne luisteren
naar zijn stille of openlijke vermaningen en ons best doen om te volbrengen wat
wij als onze taak kennen. Dan komt Hij binnen om maaltijd te houden, Hij met
ons en wij met Hem, want door de genade van zijn liefde woont Hij in het hart
van zijn uitverkorenen. Zo verkwikt Hij hen zonder ophouden met het licht van
zijn aanwezigheid, opdat zij meer en meer voortgang maken in hun verlangen naar
wat boven is. En hun ijver voor de hemelse dingen is voor Hem als het ware een
aangename spijs waarmee Hij zich voedt.