Lectio altera
Ex Sermóne
sancti Leónis Magni papæ De beatitudínibus
(Sermo
95, 8-9: PL 54, 465-466)
Tweede lezing
Uit de
Preek over de Zaligsprekingen, van de H. Leo de Grote, Paus
(Sermo 95, 8-9: PL 54, 465-466)
Die uw wet beminnen genieten
een heerlijke vrede
De zaligheid van de Godsaanschouwing wordt
terecht beloofd aan de reinen van hart. Het vertroebelde oog immers kan de
glans van het ware licht niet verdragen en wat voor reine zielen een vreugde
is, dat is een straf voor de onreinen. Laten wij dus de duisternissen van de
aardse ijdelheden ontvluchten en onze inwendige ogen voor alle vuil van
ongerechtigheid rein bewaren, om ons een heldere blik te kunnen verheugen in
die zo heerlijke aanschouwing van God.
Maar om dit te kunnen bereiken behoort
daartoe ook, zoals wij zullen begrijpen, de volgende zaligspreking: Zalig die vrede brengen, want zij zullen
kinderen van God worden genoemd. Die zaligheid, zeer geliefden, geldt niet
voor elke overeenstemming of welke eensgezindheid ook, maar voor die, waarvan
de Apostel zegt: Leeft in vrede met God, en
waarover de Profeet spreekt, als hij zegt: Die
uw Wet beminnen genieten een heerlijke vrede en struikelen nooit.
Zulk een vrede kan zelfs de innigste
vriendschap of de volledigste overeenstemming van zielen niet in waarheid
bewerken, als men niet met Gods wil overeenstemt. Buiten de waardigheid van
deze vrede zijn er overeenkomsten om slechte begeerten te voldoen,
verbintenissen om misdaden te bedrijven en afspreken voor vergrijpen. De liefde
tot de wereld is niet overeen te brengen met de liefde tot God en wie zich niet
losmaakt van dit vleselijk geslacht, kan niet tot de gemeenschap van de kinderen
Gods geraken. Zij echter, wier geest steeds met God verenigd is, beijveren zich de eenheid des Geestes te
bewaren door de band van de vrede; zij wijken nooit af van de eeuwige wet
en zeggen in een vertrouwvol gebed: Uw
wil geschiede op aarde zoals in de hemel.
Dit zijn de ware vreedzamen, zij zijn de
goede eensgezindheid en in heilige eendracht levenden, die voor eeuwig genoemd
moeten worden: kinderen Gods, en
mede-erfgenamen met Christus. Want dat verdienen zij door hun liefde tot
God en tot de evenmens, zodat zij geen wederwaardigheden meer behoeven te
verduren en geen ergernis hoeven te vrezen; maar dat zij, na beëindiging van
alle beproevingen en strijd, in de allerrustigste vrede van God mogen rusten
door onze Heer, die met de Vader en de Heilige Geest leeft en heerst in de
eeuwen der eeuwen. Amen.