zondag 16 januari 2022

17 januari H. Antonius Abt - De roeping van Antonius

17 januari  Liturgia Horarum / Getijdengebed

Uit het leven van de H. Antonius, beschreven door de H. Athanasius, bisschop

De roeping van de H. Antonius


Giovanni di Nicola da Pisa
Sint Antonius, abt

Na de dood van zijn ouders bleef Antonius alleen met een klein zusje achter; hij was toen achttien of twintig jaar oud en zorgde voor het huis en zijn zusje.

Maar nog geen zes maanden na de dood van zijn ouders, toen hij eens, naar gewoonte, naar de Zondagsdienst ging, overdacht hij bij zichzelf, waarom de Apostelen alles verlaten hadden en de Zaligmaker waren gevolgd, en wie in de Handelingen der Apostelen al hun bezittingen verkochten en het geld ervan aan de voeten van de Apostelen neerlegden om dit aan de armen uit te delen; bovendien, welke grote goederen waren er voor hen in de hemel niet weggelegd! Terwijl Antonius dit bij zichzelf overdacht, ging hij het kerkgebouw binnen; toevallig werd daarjuist het Evangelie voorgelezen en hoorde hij de Heer tot de rijke jongeman zeggen: Wilt gij volmaakt zijn, ga dan naar huis, verkoop wat gij bezit en geef het aan de armen; kom dan en volg Mij, en ge zult een schat in de hemel bezitten.

Het was voor Antonius alsof de herinnering aan die heiligen van Godswege hem persoonlijk werden voorgehouden en voorgelezen. Zodra hij nu het kerkgebouw verlaten had, deelde hij de bezittingen die hij van zijn voorvaderen had (hij had driehonderd hoeven, vruchtbare en zeer mooie) aan zijn dorpelingen uit, zodat zij hem en zijn zuster niet lastig zouden vallen. Al zijn roerend goed echter verkocht hij. Het vele geld, dat dit opbracht verdeelde hij onder de armen en legde slechts een klein gedeelte voor zijn zuster ter zijde.

Toen hij weer in het kerkgebouw kwam, hoorde hij de Heer in het Evangelie zeggen: Weest niet bezorgd over de dag van morgen. Hij kon het in de kerk niet langer uithouden, ging naar huis en deelde ook nog zijn overige kleine bezit uit. De zorg voor zijn zuster vertrouwde hij toe aan hem bekende en christelijke maagden en bracht haar onder in een meisjesverblijf, om daar te worden opgevoed. Zelf legde hij zich, vóór zijn huis, op het ascetisch leven toe en leidde volgehouden een strenge levenswijze.

Hij verrichtte ook handarbeid, want hij had het woord gehoord: Wie niet wil arbeiden, moet ook maar niet eten; voor een deel hiervan kocht hij brood voor zichzelf, de rest gaf hij weg aan de armen.

Hij bad veel, omdat hij geleerd had, dat men in afzondering altijd moet bidden. Bij het voorlezen van de H. Schrift was hij zó aandachtig, dat hem geen woord ontging; veeleer hield hij alles vast in het geheugen, zodat zijn geheugen de plaats van boeken voor hem verving.

Alle bewoners van zijn dorp en ook de deugdzame mannen, met wie hij gewoonlijk omging, noemden hem, bij het zien van zijn levenswijze, een vriend van God; sommigen beminden hem als een zoon, anderen als een broeder.


(Cap. 2-4; PG 26, 842-846)