Omnipotens sempiterne Deus,
qui cælestia simul et terrena moderaris,
supplicationes populi tui clementer exaudi,
et pacem tuam nostris concede temporibus
Almachtige eeuwige God,
hemel en aarde worden door U geleid;
verhoor welwillend het gebed van uw volk
en geef ons uw vrede in deze tijd.
L i t u r g i s c h e a n t e c e d e n t e n e n i n h o u d
In het præconciliaire Romeinse Missaal is deze oratie als collecte opgenomen in het misformulier van de 2e zondag na Driekoningen en heeft na de liturgiehervorming van Vaticanum II in het Proprium de Tempore nagenoeg dezelfde liturgische plaats behouden. Naast de vermelding in het Sacramentarium Hadrianum dat teruggaat op het Gregorianum komt deze collecte in diverse liturgische tradities voor. (1)
Het gebed wendt zich tot de "Almachtige en eeuwige God, die hemel en aarde bestuurt". De term "almachtig" is de oorspronkelijke vertaling van de Griekse term Pantokrator (Albeheerser), "die het universum in zijn hand draagt" en zo uitsluitend een voor God gereserveerde aanspreektitel is. (Zie commentaar bij het collectegebed van de eerste zondag van de Advent)
De oratie richt zich tot God de Vader, zoals alle oraties van de misformulieren in het missaal en in het brevier, uitgezonderd de oratie van 24 december (2) en de oratie van Sacramentsdag. (3)
(Een derde uitzondering, maar dan van een andere categorie, vormt het slotgebed van de Completen van woensdag : Dómine Iesu Christe, qui iugum suáve...)
Omdat God de Pantokrator is en als zodanig over hemel en aarde heerst, kan Hij ook de vrede bewerken en de elkaar bestrijdende machten van de wereld tot rust brengen. Dat is hetgeen het volk van Gods goedheid in dit gebed wil afsmeken.
De begrippen cæléstia et terréna, hier gebruikt als object van Gods bestuur, verwijzen allereerst naar de schepping zelf: "In het begin schiep God hemel en aarde" (Gen 1,1). In deze eerste woorden van de Schrift worden drie zaken gesteld: de eeuwige God heeft alles wat buiten Hem bestaat een begin gegeven. Hij alleen is de Schepper (het werkwoord "scheppen" - bara in het Hebreeuws - heeft als onderwerp altijd God). Het geheel van wat bestaat (uitgedrukt in de formulering hemel en aarde (of zoals hier cæléstia et terréna) is van Hem afhankelijk die er het zijn aan geeft (vgl. CKK nr. 290).
Het bijwoord "simul" dat het werkwoord "moderaris" nader kwalificeert en versterkt, en daarmee de almacht van God sterker tot uitdrukking brengt, is in de Nederlandse vertaling achterwege gelaten.
Zoals eerder gezegd is de collecte een bede om vrede, maar heeft met de hoofdthema's van de H. Mis van de 2e zondag na Driekoningen en de 2e zondag door het jaar (de huldiging en de aanbidding van de op aarde verschenen God in de Introitus Omnis terra met de Jubilatepsalm (Psalm 65, een Paaslied) geen enkel verband.
Historisch gezien is deze oratie mogelijk afkomstig uit de onrustige tijden van de volksverhuizing. Deze bede heeft echter vandaag de dag waarin de vluchtelingenstromen over de wereld trekken nog niets aan betekenis ingeboet(4).
(1) Zie nr. 3909 in Moeller, Clément en Coppieters >t Wallant, CORPUS ORATIONUM, Brepols Turnhout 1995, Tomus VI, p. 93.
(2) Festína, quæsumus, ne tardáveris, Dómine Iesu... (Haast U, bidden wij, talm niet, Heer Jezus...)
(3) Deus, qui nobis sub sacraménto mirábili passiónis tui memóriam reliquisti ...
God [Heer Jezus Christus] die ons in dit wonderbaar sacrament de gedachtenis hebt nagelaten van uw lijden en sterven...
(4) Het begrip volksverhuizing is moeilijk exact te definiëren. Vanaf de prehistorie hebben grote groepen mensen herhaaldelijk hun woonplaatsen verlaten om elders nieuwe te zoeken. Na 500 v. Chr. kwam de grootste bedreiging uit de Euraziatische steppen: Skythische, Turkse, Mongoolse en andere nomaden waren te allen tijde gereed de vruchtbare, rijke landbouwgebieden te plunderen, zeker als hun eigen weidegronden tekort schoten. Zo=n aanval bracht vele andere gevestigde volkeren in beweging en kon soms tientallen jaren lang de landbouwrijken destabiliseren.
Meer speciaal bedoelt men met de volksverhuizing de Grote Volksverhuizing aan het einde van de oude geschiedenis. Deze werd in beweging gezet door de Hunnen, die in 375 in de Zuid-Russische Laagvlakte verschenen, in de daarop volgende jaren verder trokken naar Hongarije en ook aanvallen deden op Gallië en Italië. Dit bracht de meeste Germaanse stammen in beweging, die reeds lange tijd voordien ervaren hadden dat de grenzen van het Romeinse Rijk niet meer ondoordringbaar waren. Goten, Vandalen, Sueven, Bourgondiërs, Angelen, Saksen en andere stammen vestigden kort na 400 zelfstandige koninkrijken binnen dit rijk.
In de 6e eeuw volgde een tweede fase, samenhangend met de komst van de Avaren ca. 550, die o.a. resulteerde in de verovering van Italië door de Longobarden (568). Als laatste fase zou men de invallen van de Noormannen 800-1000 kunnen aanmerken.