maandag 31 mei 2021

1 June St. Justin Martyr

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Ad Officium lectionis Hebdomada IX per annum Feria II De oorzaak van alle verwarring is deze, dat niemand zichzelf beschuldigt.


  

Lectio altera

E Doctrínis sancti Doróthei abbátis
(Doct. 7, De accusatione sui ipsius, 1-2: PG 88, 1695-1699)

Tweede lezing

Uit de Leringen van de H. Dorotheüs, abt
(Doct. 7, De accusatione sui ipsius, 1-2: PG 88, 1695-1699)
De oorzaak van alle verwarring is deze, dat niemand zichzelf beschuldigt.

Laten wij, broeders, dat eens onderzoeken, namelijk waar het vooral vandaan komt, dat, als iemand een hinderlijk woord heeft gehoord, hij dikwijls doet alsof hij het niet heeft gehoord en zonder erdoor geraakt te zijn weg gaat, maar ook, dat hij soms, zodra hij iets gehoord heeft, er verstoord over wordt en zich beledigt voelt. Wat, zo vraag ik u, is de oorzaak van dit verschil in reactie? Heeft die kwestie maar één oorzaak of meerdere? Ik zie hier velerlei redenen en oorzaken liggen, maar één oorzaak vooral, die alle anderen teweegbrengt, en wel deze, zoals iemand zei: Dat komt voort uit de zielsgesteltenis, waarin iemand zich op dat moment bevindt.

Want is zo iemand in gebed of beschouwing, dan verdraagt hij gemakkelijk een ander, die hem beledigt en blijft er onverstoord onder. Soms ook, wanner iemand een buitengewone genegenheid heeft voor een ander, verdraagt hij van deze alles met het grootste geduld, uit liefde, Maar soms ook, als iemand een ander minacht, die hem wil raken, zal hij met verachting het beneden zich achten hem als de laagste van allen aan te zien of hem van antwoord te dienen, ofwel met iemand te spreken over zijn beledigingen en verwensingen.

Vandaar dan gebeurt het, zoals ik zei, dat iemand er niet door ontroerd of bedroefd wordt, als hij aan het gezegde geen aandacht schenkt en het verwaarloost; maar geraakt en gekwetst worden door de woorden van een broeder komt daarvandaan, dat men geheel niet in een goede zielsgesteltenis verkeert, ofwel een hekel aan die broeder heeft. Hiervan bestaan nog heel veel andere oorzaken, die verschillend worden aangegeven. Maar de eigenlijke grondoorzaak van alle gekwetstheid is, als we zorgvuldig nagaan, deze: dat niemand zichzelf beschuldigt.

Hieruit komt alle misnoegen en verdriet voort; dit is er de oorzaak van, dat we nooit eens rust hebben. En dat is niet te verwonderen, omdat we van heilige mannen gehoord hebben dat er voor ons geen weg naar de vrede is te vinden dan alleen langs de weg van de genoemde zelfbeschuldiging. In de meeste gevallen zien wij, dat dit zo is; en wij in onze traagheid en in ons gesteld-zijn op rust hopen er maar op, of menen, dat wij de juiste weg naar de vrede inslaan, terwijl wij in alles zeer ongeduldig zijn en er nooit eens toe komen onszelf te beschuldigen.

Zo is her ermee gesteld. Welke deugden eeen mens ook bezit, al waren ze ontelbaar en oneindig in aantal, als hij van deze weg af zou wijken, zou hij nooit rust vinden, maar altijd of zelf verbitterd worden of anderen verbitteren, en zo al zijn moeiten verspelen.

zondag 30 mei 2021

Uit de Limburger van mei 2020: ‘Een telefoontje naar de kanunnikessen en er brandt een kaarsje bij Maria’ In dankbare herinnering aan de heer John Verkooijen.



‘Een telefoontje naar de kanunnikessen en er brandt een kaarsje bij Maria’

Meimaand Mariamaand


‘Een telefoontje naar de kanunnikessen en er brandt een kaarsje bij Maria’
Gids John Verkooijen bij het altaar in de Mariakapel.Afbeelding: De Limburger / Rob van Deurzen

De Kerkberg in Sint Odiliënberg is waarschijnlijk een van de, zo niet hét meest gefotografeerde plekje in de gemeente Roerdalen. Absolute blikvangers zijn de imposante basiliek van de H.H. Wiro, Plechelmus en Otgerus en de ernaast gelegen Mariakapel.
„Ik kom er zo aan. Nog tien minuutjes”, zegt John Verkooijen. Hij draait zich om en gaat verder met zijn verhaal over de geschiedenis van de basiliek van de H.H. Wiro, Plechelmus en Otgerus. Moeiteloos schakelt hij over van het Duits naar het Limburgs dialect. Zijn vier gasten, die tijdens hun fietstocht door Midden-Limburg een tussenstop hebben gemaakt, luisteren geboeid naar zijn stem, die nagalmt in het verder vrijwel verlaten godshuis.


‘Een telefoontje naar de kanunnikessen en er brandt een kaarsje bij Maria’
De basiliek van de H.H. Wiro, Plechelmus en Otgerus in Sint Odiliënberg met rechts de Mariakapel. Foto: De Limburger / Rob van Deurzen

„Voorheen kwamen er voornamelijk in de meimaand busladingen mensen naar hier”, vertelt Verkooijen nadat hij even later afscheid heeft genomen van zijn gasten. „Dat is door het coronavirus nu wel anders.”
Dichte deur
Al veertien jaar verzorgt Verkooijen (72) in de periode van mei tot en met oktober op woensdag- en zaterdagmiddag rondleidingen in het indrukwekkende kerkgebouw en de ernaast gelegen, uit de elfde eeuw daterende Mariakapel aan de rand van het dorp. Een initiatief van hemzelf. „Ik doe regelmatig klussen hier in en om de kerk en was destijds bezig met herstelwerkzaamheden aan een muur aan de voorzijde van de kerk. Regelmatig zag ik bezoekers voor een dichte deur staan. Ik gaf bij het kerkbestuur, waarvan ikzelf ook deel uitmaak aan, dat ik als gids wel rondleidingen wilde gaan verzorgen.”
Schriftje
Zo gezegd, zo gedaan. Tweeëneenhalf jaar lang verdiepte de Bergenaar zich in de indrukwekkende geschiedenis van de kerk, de Mariakapel, de aangrenzende begraafplaats en het naastgelegen klooster van de kanunnikessen van het Heilig Graf. Hij kan er uren over vertellen. „Mijn vrouw heeft nog bij de zusters op school gezeten. Twee jaar geleden overleed mijn schoonmoeder. Bij het opruimen van de zolder vonden we een schriftje van mijn vrouw, waarin ze de complete historie van de kerk keurig had opgeschreven. Hadden we dat eerder gevonden, dan had ik mij een flinke studie kunnen besparen”, lacht Verkooijen.
Aantrekkingskracht
Zowel in de basiliek als de naastgelegen kapel is de beeltenis van Maria rijkelijk aanwezig. De moeder van Jezus Christus heeft een enorme aantrekkingskracht op Verkooijen. „Ik aanbid haar elke week met een noveenkaars . Daar haal ik veel kracht uit.” Dat doen ook veel anderen, zo blijkt uit het aantal kaarsen dat brandt bij de diverse beelden van Maria.


‘Een telefoontje naar de kanunnikessen en er brandt een kaarsje bij Maria’
John Verkooijen bewondert de ‘Sedes Sapientiae’ in de basiliek. Foto: De Limburger / Rob van Deurzen

„Mensen die een kaarsje willen laten branden hoeven overigens niet zelf naar hier te komen, wist je dat?”, stelt Verkooijen. „ Veel mensen blijven vanwege het cornonavirus liever thuis. Zij kunnen telefonisch contact opnemen met de kanunnikessen in het klooster hiernaast. Zij steken dan namens de beller een kaarsje aan in de kerk.”
Zetel der Wijsheid
Wellicht een rare vraag, maar heeft hij ook een favoriet Mariabeeld? „Absoluut”, klinkt het stellig. „Dat is zonder twijfel de Sedes Sapientiae, de Zetel der Wijsheid. Het eikenhouten beeldje dateert van omstreeks 1200 en is van immense waarde. In 2000 maakte het samen met enkele andere exemplaren deel uit van een expositie in het Belgische Alden Biesen. Het waren stuk voor stuk mooie beelden, maar die van ‘ons’ was absoluut de mooiste.”
De basiliek en de Mariakapel zijn geopend op woensdag-, zaterdag- en zondagmiddag. Gids John Verkooijen is aanwezig op woensdag en zaterdag. Info: tel. 06-83777580.

Link naar overlijdensbericht John Verkooijen

THE VISITATION

Gebedsintenties Kerkberg Gebedsgroep mei-52

  


U kunt Uw gebedsintenties opgeven per e- mail (gebedsgroep@kerkberg.nl), per post, telefonisch, per ijlbode, of hoe dan ook. Wij bidden graag voor Uw gebedsintenties en zorgen desgewenst voor het opsteken van Uw  kaarsen in de Basiliek!

Wij bidden namens de gemeenschap voor de gemeenschap tot eer van God en heil van mensen!

Wij vragen daarbij de voorspraak van de HH. Wiro, Plechelmus en Otgerus, de H. Odilia en de H. Maria Magdalena, op wiens voorspraak vanaf de zevende eeuw op deze Berg gebeden is door vele monniken, kanunniken, diocesane priesters, kanunnikessen en andere gelovigen.

Hartelijk dank voor Uw bereidheid met ons mee te bidden!  (*kaarsintentie)

Wij bidden:

voor de zusters van de Priorij Thabor*
dat verkondigende arbeid vrucht mag dragen*
roepingen voor de Priorij Thabor*
dat een staaroperatie goed mag verlopen*
om voorspoedig en algeheel herstel van onze bisschop*
om roepingen tot het Godgewijde leven
uit dankbaarheid dat de pandemie nu snel afneemt
voor een ernstig zieke
voor een bijzondere intentie
dat de pijn dooft*
voor de zielerust van zuster Christina Coumou crss (Maarssen)
voor de slachtoffers van een cycloon in India
voor de zielerust van zuster Marie Relinde Brouwers crss (Herkenrode)
voor een priester die een priesterjubileum viert
voor een priester die het moeilijk heeft*
uit dankbaarheid wegens gebedsverhoring*
dat er spoedig een donor-lever beschikbaar komt*
voor mijn persoonlijke intenties (N)*
voor de intenties van het klooster*
voor de slachtoffers van de vulkaanuitbarsting in Congo
voor de slachtoffers van de hardloopramp in China
voor alle slachtoffers van het ongeluk met een kabelbaan bij het Gardameer
voor twee priesters in Afrika van wie er een is vermoord en de ander is ontvoerd
voor twee priesters van wie er een is overleden en de ander is gewond bij een verkeersongeluk
voor een bijzondere intentie
om vrede
voor mensen die door en tijdens de pandemie in psychische problemen zijn geraakt, dat ze hulp vragen en worden geholpen
voor mensen die met de dood worden bedreigd
voor de mensen die langdurig moeten revalideren na coronabesmetting
voor het welslagen voor een eindexamen*
voor de pastoor en alle altaarpersoneel*
voor een zieke zwager, buurman en vriend*
voor een overleden echtgenoot en dochter*
voor behoud gezondheid*
voor een bijzondere intentie
om vrede en veiligheid in het Heilig Land
voor mensen die het niet meer volhouden onder de pandemiebeperkingen - dat er spoedig verlichting komt
om de voorspraak van de Thaborheiligen Johannes en Jacobus, van wie de beelden gisteren zijn teruggekeerd in onze Basiliek
voor een klein jongetje dat aan een ernstige ziekte al een beentje verloor, bij wie nu dezelfde ziekte is geconstateerd
dat onze (klein)zoon (J) tot inkeer komt
dat de gevechtsactie in Israel en de Gazastrook stoppen
om vrede in het Midden-Oosten
voor een peuter die is verdronken en zijn dierbaren
om zegen over alle degenen die ons de afgelopen maanden vaak belangeloos hebben geholpen bij de werkzaamheden aan en op de kloosterdaken
voor alle slachtoffers van geweld in het Midden Oosten
om zegen over iemand die moet worden geopereerd aan zijn been
voor een moeder die in coma een kind ter wereld heeft gebracht - voor moeder en kind
voor een echtpaar dat 65 jaar is getrouwd en dat door de pandemie niet heeft kunnen vieren
voor een meisje uit het dorp dat wordt vermist -en later is gevonden
uit dankbaarheid
om droog weer morgenochtend voor onze dakhazen*
voor een seminarist die is doodgereden in New York
dat de pandemie steeds sneller dooft
om vrede in het Midden-Oosten
voor de slachtoffers van het bombardement van Rotterdam op 14 mei 1940 en hun nabestaanden
voor de zusters van de Priorij Thabor*
om bescherming tegen corono voor onze kinderen*
uit dankbaarheid voor het slagen voor een examen*
overleden echtgenoot en dochter*
uit dankbaarheid voor de Kerkberg Gebedsgroep*
voor enkele ernstige zieke mannen*
voor een vrouw die wordt vermist in de bossen bij Zeist
voor slachtoffers van roofovervallen
voor het slagen voor een examen
om vrede in Israël 
om moed
uit dankbaarheid*
om voorspoedig herstel na harttransplantatie
om oprechtheid
voor horeca-ondernemers die de moed verliezen dat het "oude normaal" ooit nog terugkeert
dat India voldoende hulp krijgt om de rondrazende pandemie te stoppen
voor bijzondere intentie
voor alle meisjes die nu worden uitgehuwelijkt, omdat er thuis geen geld is om eten te kopen
dat de kerkgebouwen in Frankrijk worden gespaard voor aanslagen
voor een corona patiënt -dat zij voorspoedig herstelt
dat de pandemie dooft
voor drie alpinisten die zijn omgekomen en hun dierbaren
voor allen die hun leven hebben gegeven voor onze vrijheid
voor H. die nu op de COVID afdeling is opgenomen*
voor de slachtoffers van een brand in Werkendam
voor een bijzondere intentie
voor een vriendin van het klooster die voor de tweede keer ernstig corona heeft
dat coronapatienten in Indie de hulp krijgen die ze nodig hebben 
voor de zielerust van de twee corona-patiënten die door een technische storing zijn overleden op de IC in MUMC Maastricht en om troost en sterkte voor hun dierbaren
voor de zielerust van Dom Cor Dekker OSB
dat de Benedictijnen van Egmond voorspoedig en algeheel mogen herstellen van de corona-besmetting
voor alle jongeren met schulden - dat zij hulp zoeken vinden
voor twee vrienden van het klooster met corona dat zij snel en algeheel herstellen
dat G+H vlot en probleemloos mogen herstellen van hun COVID-19-infectie*
voor de slachtoffers van een festival in Israël
dat de ic-capaciteit in NL niet wordt overschreden
dat de pandemie dooft
dat er in India genoeg zuurstof mag komen voor de ziekenhuizen
voor de omgekomen bemanning van de Nanggala-402 en tot troost van alle nabestaanden
voor een zieke vriend van het klooster die voor de vierde keer deze maand in het ziekenhuis ligt en haar dierbaren
voor een ernstige zieke corona patiënt in een Pools ziekenhuis
om vrede in gezinnen en families
uit dankbaarheid
voor de bemanning van de Indonesische onderzeeër die is vergaan
voor de zieke burgemeester van Hilversum
dat er geen oorlog komt in Oost-Oekraine
voor een meisje van 13 met autisme dat tijdens de pandemiebeperkingen zeer onrustig is geworden* 
dat een luik dat bij storm van een schip is gewaaid gevonden wordt*
voor een jongen van 17 die een ernstig ongeluk heeft gehad en nu op de ic ligt, dat hij voorspoedig algeheel mag herstellen*

voor de zielerust van John Verkooyen en troost en steun voor zijn dierbaren
voor een bevriende pastoor in het bisdom Haarlem
Om inzicht in levensroeping 
voor een zieke zuster
de levende en overleden kanunnikessen van het H. Graf
voor vervolgde christenen overal ter wereld
Dat de Notre Dame zo spoedig mogelijk weer een levende ontmoetingsplaats met God in de wereld mag zijn
voor Mgr. Camillo Sarko, zijn parochie van de H. Petrus Claver en zijn parochianen in Ghana
Om zegen over twee hoogbejaarde zusters-zussen, van wie er een op sterven ligt
Om een donornier
Om degelijke postulanten voor ons klooster
Om verhoring van de gebedsintenties van de Gebedsgroep van de Kapel In't Zand
om zegen over de mensen in het dorp en de andere dorpen van Roerdalen en al hun noden
Voor onze burgemeester
voor vervolgde christenen overal ter wereld
Voor degenen die onvoorbereid sterven
Voor onze deken
Voor onze bisschop
dat wij vanuit onze positie al het mogelijke doen om de wereld te her-evangeliseren

Mgr. Jan Hendriks Maria Visitatie

31 May FEAST OF THE VISITATION OF THE BLESSED VIRGIN MARY


Mgr. Robert Barron

LUKE 1:39-56

Friends, today’s Gospel tells of Mary’s visit to Elizabeth. I’ve always been fascinated by Mary’s "haste" in this story of the Visitation. Upon hearing the message of Gabriel concerning her own pregnancy and that of her cousin, Mary "proceeded in haste into the hill country of Judah" to see Elizabeth.

Why did she go with such speed and purpose? Because she had found her mission, her role in the theo-drama. We are dominated today by the ego-drama in all of its ramifications and implications. The ego-drama is the play that I’m writing, I’m producing, I’m directing, and I’m starring in. We see this absolutely everywhere in our culture. Freedom of choice reigns supreme: I become the person that I choose to be.

The theo-drama is the great story being told by God, the great play being directed by God. What makes life thrilling is to discover your role in it. This is precisely what has happened to Mary. She has found her role—indeed a climactic role—in the theo-drama, and she wants to conspire with Elizabeth, who has also discovered her role in the same drama. Like Mary, we have to find our place in God’s story.

zaterdag 29 mei 2021

Marialied Mascagni: Sancta Maria

Lezingen H. Mis Feest van de H. Drie-eenheid, jaar B - Ik ben met u alle dagen tot aan de voleinding der wereld.


 Eerste lezing: Deut. 4, 32-34.39-40

Mozes sprak tot het volk en zei:

“Ga de oude tijden maar na, die u zijn voorafgegaan

vanaf de dag dat God mensen op de aarde schiep.

Kijk maar van het ene uiteinde van de hemel tot aan het andere:

is er ooit zo iets groots gebeurd

of is er ooit iets dergelijks gehoord?

Heeft een volk ooit een God uit het vuur horen spreken, zoals gij en daarbij het leven behouden?

Of heeft ooit een God gepoogd

uit een ander volk u te komen uitkiezen door beproevingen,

door tekenen en wonderen,

door oorlogen, met sterke hand en opgestoken arm,

door grote, schrikwekkende daden,

zoals de Heer uw God,

die voor uw ogen in Egypte heeft verricht?

Erken dan heden en prent het in uw hart:

de Heer is God

in de hemel boven en op de aarde beneden;

er is geen ander.

Onderhoud zijn voorschriften en geboden, die ik u heden geef.

Dan zult gij met uw kinderen gelukkig zijn

en lang leven op de grond

die de Heer uw God u voor altijd schenkt.”


Tweede lezing: Rom. 8, 14-17

Allen die zich laten leiden door de Geest van God

zijn kinderen van God.

De Geest, die gij ontvangen hebt, is er niet een van slaafsheid,

die u opnieuw vrees zou aanjagen.

Gij hebt de geest van het kindschap ontvangen,

die ons doet uitroepen:

“Abba, Vader!”

De Geest zelf bevestigt het getuigenis van onze geest,

dat wij kinderen zijn van God.

Maar als wij kinderen zijn,

dan zijn wij ook erfgenamen,

en wel erfgenamen van God, te samen met Christus,

daar wij delen in zijn lijden om ook te delen in zijn verheerlijking.


Evangelie: Mt. 28, 16-20

De elf leerlingen begaven zich naar Galilea,

naar de berg die Jezus hun aangewezen had.

Toen zij Hem zagen

wierpen ze zich in aanbidding neer;

sommigen echter twijfelden.

Jezus trad nader en sprak tot hen:

“Mij is alle macht gegeven in de hemel en op aarde. Gaat dus

en maakt alle volkeren tot mijn leerlingen

en doopt hen in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest,

en leert hun

te onderhouden alles wat Ik u bevolen heb.

Ziet, Ik ben met u

alle dagen

tot aan de voleinding der wereld.”

Pope Benedict XVI about the Most Holy Trinity on 7 June 2009 "All things derive from love, aspire to love and move impelled by love"



"Today we contemplate the Most Holy Trinity as Jesus introduced us to it. He revealed to us that God is love "not in the oneness of a single Person, but in the Trinity of one substance" (Preface). He is the Creator and merciful Father; he is the Only-Begotten Son, eternal Wisdom incarnate, who died and rose for us; he is the Holy Spirit who moves all things, cosmos and history, toward their final, full recapitulation. Three Persons who are one God because the Father is love, the Son is love, the Spirit is love. God is wholly and only love, the purest, infinite and eternal love. He does not live in splendid solitude but rather is an inexhaustible source of life that is ceaselessly given and communicated. To a certain extent we can perceive this by observing both the macro-universe: our earth, the planets, the stars, the galaxies; and the micro-universe: cells, atoms, elementary particles. The "name" of the Blessed Trinity is, in a certain sense, imprinted upon all things because all that exists, down to the last particle, is in relation; in this way we catch a glimpse of God as relationship and ultimately, Creator Love. All things derive from love, aspire to love and move impelled by love, though naturally with varying degrees of awareness and freedom. "O Lord, our Lord, how majestic is your name in all the earth!" (Ps 8: 1) the Psalmist exclaims. In speaking of the "name", the Bible refers to God himself, his truest identity. It is an identity that shines upon the whole of Creation, in which all beings for the very fact that they exist and because of the "fabric" of which they are made point to a transcendent Principle, to eternal and infinite Life which is given, in a word, to Love. "In him we live and move and have our being", St Paul said at the Areopagus of Athens (Acts 17: 28). The strongest proof that we are made in the image of the Trinity is this: love alone makes us happy because we live in a relationship, and we live to love and to be loved. Borrowing an analogy from biology, we could say that imprinted upon his "genome", the human being bears a profound mark of the Trinity, of God as Love".

Lezingenofficie Hoogfeest H. Drieëenheid Liturgia Horarum Lezingen van het Lezingenofficie Het grote mysterie van de Wil van God


 Augustinus leest Paulus, fresco van Benozzo Gozzoli (1420-1497)

Eerste lezing

Uit de Eerste Brief van de Apostel Paulus aan de Korintiërs  2,1-16

Het grote mysterie van de Wil van God

Broeders en zusters, toen ik bij u kwam om u het geheim van God te verkondigen, beschikte ook ik niet over uitzonderlijke welsprekendheid of wijsheid. Ik had besloten u geen andere kennis te brengen dan die over Jezus Christus – de gekruisigde. Bovendien kwam ik bij u in al mijn zwakheid en was ik angstig en onzeker. De boodschap die ik verkondigde overtuigde niet door wijsheid, maar bewees zich door de kracht van de Geest, want uw geloof moest niet op menselijke wijsheid steunen, maar op de kracht van God.

Toch is wat wij verkondigen wijsheid voor wie volwassen is in het geloof. Het is echter niet de wijsheid van deze wereld en haar machthebbers, die ten onder zullen gaan. Waar wij over spreken is Gods verborgen en geheime wijsheid, een wijsheid waarover God vóór alle tijden besloten heeft dat wij door haar zouden delen in zijn luister. Geen van de machthebbers van deze wereld heeft die wijsheid gekend; zouden ze haar wel hebben gekend, dan zouden ze de Heer die deelt in Gods luister niet hebben gekruisigd. Maar het is zoals geschreven staat: ‘Wat het oog niet heeft gezien en het oor niet heeft gehoord, wat in geen mensenhart is opgekomen, dat heeft God bestemd voor wie hem liefheeft.’

God heeft ons dit geopenbaard door de Geest, want de Geest doorgrondt alles, ook de diepten van God. Wie is in staat de mens te kennen, behalve de geest van de mens? Zo is alleen de Geest van God in staat om God te kennen. Wij hebben niet de geest van de wereld ontvangen, maar de Geest die van God komt, opdat we zouden weten wat God ons in zijn goedheid heeft geschonken. Daarover spreken wij, niet op een manier die ons door menselijke wijsheid is geleerd, maar zoals de Geest het ons leert: wij verklaren het geestelijke met het geestelijke. Een mens die de Geest niet bezit, aanvaardt niet wat van de Geest van God komt, want voor hem is het dwaasheid. Hij kan het ook niet begrijpen, omdat het geestelijk moet worden beoordeeld. Maar een mens die de Geest wel bezit, kan alles beoordelen, en zelf wordt hij door niemand beoordeeld. Er staat immers geschreven:
Wie kent de gedachten van de Heer, zodat hij hem zou kunnen onderwijzen?
Welnu, onze gedachten zijn die van Christus.

Tweede lezing

Uit de Brieven van de H. Athanasius, bisschop
(Ep. 1 ad Serapionem, 28-30: PG 26, 594-595. 599)

Licht, glans en genade in de Drieëenheid en dóór de Drieëenheid

Het zal niet zonder nut zijn de oude traditie, de leer en het geloof van de katholieke Kerk te onderzoeken, die de Heer heeft overgeleverd, die de Apostelen hebben gepreekt en die de Vaders hebben bewaard. Want daarop is de Kerk gegrondvest. Als iemand dáár ontrouw aan wordt, kan hij om geen reden nog langer christen zijn of genoemd worden.

Derhalve is de Drieëenheid heilig en volmaakt, die in de Vader en de Zoon en de heilige Geest wordt erkend. Zij bezit niets wat haar vreemd is of wat van buiten haar komt. Zij bestaat niet uit Schepper en schepsel, maar bezit de volle macht om te scheppen en te vormen; ook gelijkt Zij alleen op Zichzelf en is enig in haar natuur, één ook in haar kracht en haar werking. Want de Vader doet alles door het Woord in de Heilige Geest, en op die wijze wordt de eenheid van de Drieëenheid bewaard. Zo wordt er in de Kerk één God verkondigd, die is boven alles en door alles en in alles. Boven alles namelijk als Vader, als Beginsel en Bron, door alles, namelijk door zijn Woord, en tenslotte in alles, in zijn Heilige Geest.

Als de heilige Paulus aan de Korinthiërs schrijft over geestelijke onderwerpen, brengt hij alles terug tot de ene God en Vader als tot het Hoofd, en zegt dat op deze manier: Er is verscheidenheid van genadegaven, maar het is dezelfde Geest. Er is verscheidenheid in de uitingen van kracht, maar het is dezelfde God, die alles in allen tot stand brengt.

Want wat de Geest aan elkeen schenkt, komt van de Vader door middel van zijn Woord. Alles toch, wat van de Vader is, is ook van de Zoon. Vandaar, hetgeen door de Zoon in de Geest wordt geschonken, waarlijk gaven zijn van de Vader. En zo ook, als de Geest in ons is, is ook het Woord, van Wie wij die Geest ontvangen, in ons, en in het Woord is ook de Vader, en zo wordt dus gezegd: Wij, Ik en de Vader, zullen komen en ons verblijf bij hem nemen. Want waar het licht is, daar is ook de glans ervan; en waar die glans is, daar is tegelijk zijn uitwerking en de glanzende genade.

Ditzelfde leert Paulus in zijn Tweede Brief aan de Korinthiërs met deze woorden: De genade van onze Heer Jezus Christus, de liefde van God en de gemeenschap van de Heilige Geest zij met u allen. Want de genade en de gave, die in de Drieëenheid wordt gegeven, wordt door de Vader gegeven dóór de Zoon in de Heilige Geest. Want zoals uit de Vader door de Zoon genade wordt gegeven, zo kan er in ons geen mededeling van die gave zijn dan in de Heilige Geest. Als wij dus aan deze Geest deelachtig zijn, bezitten wij ook de liefde van de Vader, de genade van de Zoon en de mededeling van diezelfde Geest.

Dominica Sanctissimae Trinitatis - INTROITUS Drievuldigheidszondag Gregoriaans

Het Kruisteken: In de naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest.


Iedere keer als wij het kruisteken maken, verwijzen wij daardoor naar de grote geheimen van ons geloof: de Heilige Drievuldigheid en het lijden van Christus aan het Kruis voor onze -persoonlijke- verlossing; in die zin is het kruisteken een geloofsbelijdenis. Als wij beseffen waar het kruisteken voor staat, zullen wij dat vanzelf met gepaste eerbied doen.

Christenen hebben vanaf de vroegste tijden het kruisteken gemaakt. Tertullianus (omstreeks 240) schrijft: "Bij het begin en onder het werk, bij het binnenkomen en naar buiten gaan, bij het aankleden, bij het slapen gaan en bij alles wat wij doen, tekenen wij het voorhoofd met het kruisteken".

In de lezingendienst van het feest van Kruisverheffing (14 september)is een preek opgenomen van de H. Andreas, bisschop van Kreta (overleden 740), waarin onder meer vermeld: "Was er geen kruis, dan was Christus niet gekruisigd. Bestond er geen kruis, dan was het leven niet aan het kruishout genageld. Was dat niet gebeurd, dan was er uit de zijde van Christus niet de bron van onsterfelijkheid opgeweld, bloed en water die de wereld reinigen, de oorkonde van onze zondigheid was niet verscheurd, wij hadden de vrijheid niet gekregen, niet van het levenshout mogen genieten, het paradijs was niet opengesteld. Was er geen kruis geweest, dan was de dood niet neergeslagen, de hel niet van zijn wapens beroofd".

Overweging Hoogfeest van de H. Drie-eenheid - Tegen alle twijfels in belijden de psalmzingers hun geloof en vertrouwen in God.

Hoogfeest van de H. Drie-eenheid
Spreuken 8,22-31
Romeinen 5,1-5
Johannes 16,12-15
Overweging
Zusters en broeders,
Je kunt de radio niet aanzetten voor een verslag, of de T.V. voor het journaal of een familieserie, of je hoort mensen roepen: ‘Mijn God’ of op zijn Engels: ‘My God’. Voor elk wissewasje, voor elke onverwachte ontmoeting of gebeurtenis wordt God aangeroepen als een soort magische kracht, zelfs door mensen die helemaal niet godsdienstig zijn of het bestaan van God gewoonweg ontkennen. Nu is God ook geen vanzelfsprekende grootheid, ook in de heilige Schrift, de bijbel niet. In het boek Psalmen komen nogal wat teksten voor waarin aan het bestaan van God getwijfeld wordt of zelfs ontkend. In psalm 53 laat de psalmist iemand aan het woord komen die uitroept: “Er is geen God”. Weliswaar wordt hij een dwaas genoemd, maar toch …  En in psalm 10 verschijnt een man op het toneel die bulkt van het geld en die bij zichzelf denkt: “God -  die bestaat niet. Niemand vraagt mij rekenschap, niemand die mij iets maakt, het kwaad kan mij niet deren”. En even verderop: “Als er al een god is, dan ziet ie toch niets; hij wendt zijn blik van ons af en vergeet het”. Zo lijken de boosdoeners en de slechteriken in deze wereld  onaantastbaar, onkwetsbaar, en kunnen ze doen en laten wat ze willen. Daarom roept de gelovige bidder vertwijfeld uit: “HEER, God, waarom bent U zo ver weg, waarom verbergt U zich in tijden van nood?” (psalm 10,1). Het is dan ook met recht en reden dat de profeet Jesaja tot God zegt: “U, God van Israël, U bent een God die zich verborgen houdt” (Jesaja 45,15).  Maar tegelijk uitroept: “U bent een God die redding brengt, er is geen andere god, niet één!” (45, 14 en 17). Tegen alle twijfels in belijden de psalmzingers hun geloof en vertrouwen in God: “HEER, nog voor de bergen waren geboren, nog voor U de aarde had gebaard, bent U, o God, van eeuwigheid tot eeuwigheid (psalm 90,1-2). En elders: “Vóór alle tijden hebt U de aarde gegrondvest, de hemel is het werk van uw handen. Zij zullen vergaan, maar U blijft dezelfde, uw jaren nemen geen einde” (psalm 102, 26-27). Deze verborgen God, die zoals de apostel zegt, woont in een ontoegankelijk licht (1 Timoteüs 6,16), is niet te begrijpen door ons verstand en gaat elke voorstelling te boven. U kent allemaal wel het verhaal over de heilige Augustinus die zulke schitterende boeken geschreven heeft als De Stad van God (Civitas Dei) en De Bekentenissen/ Belijdenissen (Confessiones). Eens liep hij langs het strand van de Middellandse Zee, nadenkend over God en diens schepping. Toen zag hij een jongen die bezig was in een emmertje uit de zee water te putten en dat leeg te gieten in een kuil die hij gegraven had. In al zijn geleerdheid zei Augustinus tegen het jongentje: “Je denkt toch niet dat je al het water van de zee in dat kuiltje kunt gieten!” Toen antwoordde de jongen: “En u denkt toch niet dat u de oneindige God kunt vangen in menselijke gedachten en begrippen?” [Het jongetje zou misschien wel Jezus zelf kunnen zijn zoals bij Christoffel die het Jezuskind een rivier moest overdragen]. Eens kwam er na de synagogale eredienst een gelovige Jood bij de rebbe, en vroeg hem: “Laat mij God toch eens zien!” De rabbi nam hem mee naar buiten en zei tegen hem: “Kijk eens naar omhoog, recht in het hart van de zon”. Dat kon de man natuurlijk niet, waarop de rebbe zei: “En jij wil met je sterfelijke ogen de glorievolle God zien terwijl je niet eens naar de zon kunt kijken!” Daarom wordt er van oudsher in de Wet van Mozes geboden: “U zult van God geen afbeelding maken, niet van iets in de hemel, niet van iets op de aarde of onder de aarde” (Exodus 20,4). Steeds worden we gewaarschuwd om  de onmetelijke God niet klein te maken – te kleineren – tot iets wat aan onze maten voldoet en behapbaar is voor ons verstand. In het boek Deuteronomium 6,4 horen wij: ”Luister Israël, de HEER, onze God, is de Enige GOD”. Daarmee is niet alleen bedoeld dat er maar één God is, maar ook dat God uniek is en in zichzelf onverdeeld; onstoffelijk dus, niet materieel. En dat is ook wat wij tot op de dag van vandaag elke zondag in onze geloofsbelijdenis uitzeggen: “Ik geloof in één God, schepper van hemel en aarde”. Maar deze God van Abraham, Isaak en Jakob, is geen starre eenheid, geen doodse monoliet. Hij heeft zich in de heilsgeschiedenis geopenbaard als de vader van Israël, en door de Menswording zich getoond als Vader en Zoon in de persoon van Jezus van Nazareth. Niemand van ons heeft ooit God gezien maar de Zoon die van eeuwigheid rust in de schoot van de Vader heeft ons getoond wie en wat God is, namelijk Vader en Zoon die in een eeuwige liefdesband met elkaar verbonden zijn, de heilige Geest (Johannes 1, 18). In de persoon van Jezus, het mens-geworden Woord, heeft God voor ons een gezicht gekregen. Daardoor is Hij voor ons niet langer een vreemde meer maar een vriend die ons heel nabij is. Hoe vurig hebben de aartsvaders en de profeten gewenst een glimp van de heilige God op te vangen (zie 1 Petrus 1, 10-12). Mozes en Elia hebben bij hun ontmoeting met God op de berg Horeb, de Sinai, iets van Gods glorie mogen bespeuren. Maar zoals de gewijde schrijvers het zo fijnzinnig onder woorden brengen: alleen van achteren (Exodus 33,23) of alleen in het voorbijgaan (1 Koningen 19,11).  En Jakob, de vader van de 12 stammen van Israël, verkeerde na zijn verblijf bij Laban en vóór zijn ontmoeting met zijn broer Esau, in een grote crisis bij het oversteken van de rivier de Jabbok. In een nachtelijk visioen worstelde hij met een onbekende, en wanneer hij naar diens naam vraagt, blijkt Hij de Onbekende God te zijn (de Deus ignotus) naar wie Paulus verwijst in zijn toespraak op de Areopagus (Handelingen 17,23). Ja, we worstelen allemaal zo nu en dan met God, vaak blijft Hij voor ons een Onbekende, en houden we aan de ontmoeting met God vaak zielepijn over net zoals Jakob aan zijn heup verwond werd (Genesis 32,30-33).
Hoe bevoorrecht zijn wij dan dat in de persoon van Jezus, het Mens-geworden Woord, deze onbekende God voor ons een Naam en een gezicht heeft gekregen. Dankzij onze verbondenheid met Jezus in de doop en in de eucharistie zijn we opgenomen in deze Vader-Zoon verhouding en mogen we, geïnspireerd door de Heilige Geest, de Vader van Jezus ook onze Vader noemen, en zijn we allemaal broers en zusters van elkaar geworden, in die nieuwe mensen-gemeenschap die we de Kerk noemen. God is onder ons komen wonen, zo lezen we in de proloog van het evangelie van Johannes. En het evangelie van Matteüs leert ons dat God een God-met-ons is geworden: Immanuël. Maar het mysterie van Gods mens-wording in Jezus gaat nog veel dieper.  Want God is niet alleen onder ons komen wonen,  maar Hij heeft zijn tent ook in ons opgeslagen. Het is het ideaal, het visioen van de profeten, met name van Ezechiël: Gods inwoning in het volk van Israël (de Sjechiena), een inwoning die werkelijkheid is geworden in Jezus-Messias. Want met zijn leerlingen bijeen tijdens het pesachmaal zegt Hij: “Wanneer iemand mij liefheeft, zal mijn Vader hem ook liefhebben, en mijn Vader en Ik zullen bij hem komen en bij hem wonen”  (Johannes 14,23). En in het boek Openbaring horen we Jezus als de betrouwbare Getuige, als de Eerste en de Laatste zeggen: “Ik sta voor de deur en klop aan. En als iemand mijn stem hoort en de deur opent, zal ik binnenkomen, en wij zullen samen eten, Ik met hem en hij met Mij (Openbaring 3,20). Aldus is ieder van ons een tempel, een heiligdom van de Drie-ene God.
Met de apostel Paulus kunnen en mogen we bidden: “Hoe onuitputtelijk zijn Gods rijkdom, wijsheid en kennis, hoe ondoorgrondelijk zijn oordelen, hoe onbegrijpelijk zijn wegen! Alles is uit hem ontstaan, alles is door Hem geschapen, alles heeft in Hem zijn doel, Hem komt de eer toe in eeuwigheid.” Ik wil besluiten met de tekst uit de hymne die op dit feest in de Vespers gezongen wordt:


O Zalig Licht, Drievuldigheid
Die één in hart en wezen zijt,
De grote zon verzinkt in nacht,
O, Licht, houd in ons hart de wacht.
U loven wij in de dageraad,
U smeken wij des avonds laat,
Geef dat ons lied uw lof verspreidt
Van eeuwigheid tot eeuwigheid.
Amen (J.W. Schulte Nordholt).

Dr. Alfons Jaakke pr. 

Drievuldigheidszondag Im Namen des Vaters und des Soh­nes und des Hei­li­gen Geis­tes. Amen.

Geliebte im Herrn!

Die Theo­lo­gie hat mit Hilfe der grie­chi­schen Phi­lo­so­phie die Wahr­heit von der Drei­per­sön­lich­keit Got­tes in die For­mel gefaßt: Eine Natur und drei Hypostasen. Hypostasen, das heißt drei Trä­ger, drei per­sön­li­che Trä­ger des gött­li­chen Wesens. Das Geheim­nis der Drei­fal­tig­keit wäre uns nie­mals auf­ge­gan­gen ohne gött­li­che Mit­tei­lung. Wir wis­sen nur davon, weil Gott es uns gesagt hat, und wir kön­nen es auch nach sei­ner Mit­tei­lung nicht aus­schöp­fen. Die Tat­sa­che ist uns durch Got­tes Offen­ba­rung gewiß, aber das Wesen und die Eigen­art die­ser Tat­sa­che bleibt uns ver­schlos­sen.
Ist denn aber dann die Drei­fal­tig­keit, die Drei­ei­nig­keit, die Drei­per­sön­lich­keit Got­tes ein leben­di­ges Dogma, oder ist es nur etwas, was unser Den­ken beschäf­ti­gen soll? Greift die­ses Dogma in unser Leben ein? Hat es einen Lebens­wert und eine Lebens­macht? Gewiß, wir spen­den die Taufe im Namen des drei­fal­ti­gen Got­tes, wir geben den Segen im Namen des drei­ei­ni­gen Got­tes, wir beten im Glau­bens­be­kennt­nis zum Vater und zum Sohn und zum Hei­li­gen Geist. Im gläu­bi­gen Mit­tel­al­ter hat man kaum eine wich­tige Hand­lung unter­nom­men, ohne den drei­fal­ti­gen Gott anzu­ru­fen. Da wur­den Frie­dens­schlüsse im Namen des drei­fal­ti­gen Got­tes getä­tigt, da hat man Urkun­den im Namen des Vaters und des Soh­nes und des Hei­li­gen Geis­tes begon­nen. Schen­kun­gen und Tes­ta­mente wur­den auf­ge­setzt im Namen des drei­ei­ni­gen Got­tes. Die­ser All­tags­ge­brauch sagt etwas über die Lebens­macht des Dog­mas von der Drei­ei­nig­keit aus. Wir kön­nen mit Hilfe die­ses Dog­mas in drei Lebens­räume hin­ein­schauen, in den Lebens­raum des Soh­nes, in den Lebens­raum Got­tes und in den Lebens­raum der Men­schen.
Das Dogma von der Drei­per­sön­lich­keit Got­tes öff­net uns einen Blick in den Lebens­raum Jesu. Sein Leben war nichts ande­res als ein Leben im drei­per­sön­li­chen Gott, im Vater und im Hei­li­gen Geist. Vom Vater geht er aus. Bevor Abra­ham ward, ist er beim Vater. Vom Vater wird er zu uns gesandt und zum Vater kehrt er wie­der heim. „Vater, in deine Hände befehle ich mei­nen Geist.“ Das Leben Jesu war ein Leben im drei­fal­ti­gen Gott. Vom Vater wird er gesandt zu uns, und zum Vater kehrt er heim von uns. Der Vater legt ihn uns ans Herz, und unsere Nähe zum Vater bringt gleich­zei­tig die Nähe zu ihm und zum Hei­li­gen Geist. Wahr­haf­tig, das Leben Jesu war ein Leben im drei­fal­ti­gen Gott. Das Abba-Sagen, das Vater-Sagen war das Wesent­li­che sei­nes Lebens. Er ist vom Vater aus­ge­gan­gen, und er kehrt zum Vater zurück. Wenn wir in das Leben Jesu hin­ein­schauen, dann sehen wir, daß die­ses Leben über­wölbt ist von der Liebe zum Vater. Der Vater ist seine ganze Freude. „Der Vater liebt mich“, sagt er mit zit­tern­der Innig­keit. Der Vater ist sein Gebet. „Vater, ich danke dir für diese Stunde.“ Der Vater ist seine Norm. „Nicht mein Wille geschehe, son­dern der deine.“ Wahr­haf­tig, das Leben Jesu war ein Leben im Banne des drei­ei­ni­gen Got­tes. „Ich bin im Vater, und der Vater ist in mir.“ Und er sen­det den Geist, der vom Vater und vom Sohne zusam­men aus­geht.
Vom Leben Jesu, vom Innen­raum des Lebens Jesu, fällt dann ein Blick auf den Innen­raum der Gott­heit. Die Gott­heit ist ein Schen­ken und Emp­fan­gen. Das ist das Cha­rak­te­ris­ti­sche in Gott: ein Schen­ken und ein Emp­fan­gen. Der Sohn ist nichts ande­res als das Emp­fan­gen des Wesens des Vaters, und der Hei­lige Geist ist nichts ande­res als das Emp­fan­gen des gött­li­chen Wesens aus der Hand des Vaters und des Soh­nes. Das Leben Got­tes, das innere Leben Got­tes ist ein Ver­strö­men, ein Aus­tausch, ein Ein­ge­hen und Aus­ge­hen vom Vater über den Sohn zum Hei­li­gen Geist.
Der Evan­ge­list Johan­nes nennt die zweite Per­son in Gott das „Wort“, den „Logos“. Damit will er aus­sa­gen, daß der Sohn nichts ande­res ist als die Aus­spra­che des Vaters. Indem der Vater sich selbst aus­spricht, ent­steht, wenn ich so sagen darf, der Sohn, von Ewig­keit her selbst­ver­ständ­lich, nicht in der Zeit. Der Sohn ist die Aus­spra­che des Vaters, er ist das Wort des Vaters, er ist das Wis­sen Got­tes des Vaters um sich selbst. Des­we­gen sagt der Hebrä­er­brief, daß Jesus, der Got­tes­sohn, das Abbild, das Eben­bild des Vaters ist. Und um jede geschöpf­li­che Aus­sage von ihm zu ver­mei­den, hat die Theo­lo­gie das Wort vom „Zeu­gen“ ein­ge­führt. Zeu­gen heißt eben, ein Eben­bild von sich selbst erwe­cken. Das eben ist das Eben­bild des Vaters: der Sohn, der vom Vater her­vor­geht. Und aus bei­den geht her­vor der Hei­lige Geist, denn der Her­vor­gang des Soh­nes aus dem Vater ist über­wölbt von der Liebe, und wenn die Liebe auf ihren Gip­fel steigt, dann wird sie eine Per­son, und diese Per­son nen­nen wir den Hei­li­gen Geist. Die­ses Atmen in Gott, die­ser Puls­schlag in Gott, die­ser Ton­fall in Gott ist der Hei­lige Geist. Er ist eine leben­dige Wirk­lich­keit, eine Per­son. Er geht vom Vater und vom Sohne aus durch Hau­chen, durch Atmen, und das soll eben­falls wie­der aus­drü­cken, daß es eben nicht eine Schöp­fung ist, daß nicht eine Krea­tur her­vor­ge­bracht wird, son­dern daß ein Gleich­bild des Vaters und des Soh­nes im Hei­li­gen Geist ent­steht.
Von dem Geheim­nis der Drei­fal­tig­keit, des drei­fal­ti­gen Lebens in Gott fällt auch ein Licht auf den Men­schen. Der Mensch ist näm­lich ein Nach­hall und soll ein Nach­bild Got­tes wer­den. Der Mensch ist ein Nach­hall Got­tes, also ein Echo gewis­ser­ma­ßen. Sie ken­nen viel­leicht die Sage von der Wun­der­mu­schel. Sie ist am Meere auf­ge­wach­sen und ent­stan­den, aber dann wurde sie ins Land getra­gen, und wenn man sie ans Ohr hält, dann ver­nimmt man noch das Rau­schen des Mee­res in die­ser Muschel. Ähn­lich-unähn­lich ist es mit der Schöp­fung; sie ist ein Nach­hall Got­tes. Alles was schön und stark und lebens­kräf­tig in der Schöp­fung ist, das ist eine wun­der­bare Schöp­fung Got­tes. Ja, wahr­haf­tig ein Nach­hall Got­tes, ein krea­tür­li­cher Nach­hall Got­tes. Natür­lich vor allem der Mensch. Wenn der Mensch mit Zeu­gungs­kraft aus­ge­stat­tet ist, mit leib­li­cher und geis­ti­ger Zeu­gungs­kraft, dann ist er in einem beson­de­ren Sinne ein Nach­hall des gött­li­chen Lebens, des inner­gött­li­chen Lebens. Ähn­lich-unähn­lich wie der Vater den Sohn zeugt, so zeu­gen Men­schen ein Kind in kör­per­li­cher Zeu­gung, aber so gibt es auch eine geis­tige Zeu­gung, von der mei­net­we­gen der hei­lige Pau­lus spricht, wenn er sagt, er sei der Vater derer, die er im Glau­ben her­vor­ge­bracht hat, die er zum Glau­ben geführt hat. Das ist eine geis­tige Zeu­gung, und die ist eben wie­derum ein Abbild, ein Nach­hall des inner­gött­li­chen Gesche­hens.
Der Mensch soll auch ein Nach­bild wer­den, ein Nach­bild des inner­gött­li­chen Lebens. Das voll­zieht sich in der Begna­dung. Indem der Mensch die Gnade emp­fängt, ent­steht in ihm ein Lebens­raum, in dem sich das gött­li­che Leben voll­zieht. Ja, wahr­haf­tig, nicht weni­ger und nicht mehr ist es: Durch die Begna­dung ent­steht im Men­schen ein Lebens­raum, in dem sich das gött­li­che Leben voll­zieht. Das ist ein Aus­ge­hen und Ein­ge­hen, das ist ein Schen­ken und Emp­fan­gen, das sich in der Seele des begna­de­ten Men­schen abspielt. Jesus sagt es ja: „Wir wer­den kom­men und in ihm – im begna­de­ten Men­schen – Woh­nung neh­men.“ Gott nimmt Woh­nung im begna­de­ten Men­schen und voll­zieht in ihm sein gött­li­ches Leben. Das liegt in Tie­fen, die wir natür­lich mit den Sin­nen nicht erfas­sen kön­nen und die wir selbst mit dem Ver­stand nicht begrei­fen kön­nen. Er ist eben ein Gott der dunk­len Kam­mer; er ist ein ver­bor­ge­ner Gott. Aber er ist ein Gott, der seine Ver­hei­ßun­gen erfüllt. Wenn er sagt: „Wir wer­den kom­men“, dann kommt er auch. Gott wirkt in unse­rer Seele und will in unse­rer Seele ein Nach­bild sei­nes Wesens schaf­fen. Die Hei­lige Schrift spricht von einer „Teil­nahme an der gött­li­chen Natur“. Wer begna­det ist, ist teil­haf­tig der gött­li­chen Natur, er ist also erho­ben zu gött­li­chem Sein. Unbe­greif­lich, unfaß­lich – und doch wirk­lich!
Diese Wirk­lich­keit will aber auch wirk­sam wer­den. Sie will wirk­sam wer­den in unse­rem Han­deln, in unse­rem Tun, in unse­rem Las­sen. Es muß also auch in unse­rem Leben ein Strö­men und Ver­strö­men sein, ein Schen­ken und ein Emp­fan­gen. Es muß also in unse­rem Leben eine Soli­da­ri­tät sein, ein Für­ein­an­der und Mit­ein­an­der. Wir haben ja an den ver­gan­ge­nen Sonn­ta­gen gese­hen, daß der Mensch nur zur Voll­kom­men­heit kommt, wenn er sich selbst über­schrei­tet, wenn er sich selbst ver­läßt, wenn er das eigene Ich über­win­det, wenn er zum Du kommt, wenn er das Dus­a­gen lernt in Liebe, in Geduld, in Groß­mut. Nur so kommt der Mensch zur Voll­kom­men­heit. Und jetzt begrei­fen wir auch, warum er nur so zur Voll­kom­men­heit kommt: weil er das gött­li­che Leben, das in ihm ist, nach­voll­zie­hen muß, weil er das aus­drü­cken muß, was Gott in sei­ner Seele kraft der Gnade voll­zieht. Des­we­gen muß der Mensch zum Nächs­ten gehen und soli­da­risch sein mit ihm, ihm die Liebe erwei­sen, und wenn es noch so schwer fällt.
Das Beste, was Gott uns schen­ken konnte, war die Teil­nahme an sei­nem gött­li­chen Leben. Das Beste, was wir ein­an­der schen­ken kön­nen, ist ein aus die­sem gött­li­chen Leben ent­sprie­ßen­des Für­ein­an­der und Mit­ein­an­der. Wir sol­len nicht nur selbst uns Stirn und Mund und Brust bezeich­nen mit dem Kreu­zes­zei­chen und spre­chen: „Im Namen des Vaters und des Soh­nes und des Hei­li­gen Geis­tes“, son­dern wir sol­len es auch ein­an­der tun und zuein­an­der sagen: „Geseg­net seist du im Namen des Vaters und des Soh­nes und des Hei­li­gen Geis­tes.“
Amen.

Prof. dr. G. May, pr.

29 May St. Paul VI, Pope

John Henry Newman [1801-1890] Mei-meditaties 29 – Tenhemelopneming van Maria: Hulp der Christenen


John Henry Newman [1801-1890]
Mei-meditaties 29 – Tenhemelopneming van Maria:
Hulp der Christenen

Onze glorierijke Koningin is sedert haar Tenhemelopneming de middelares geweest van talloze diensten aan het uitverkoren volk Gods op aarde en aan zijn heilige Kerk. De titel Hulp der Christenen slaat op die diensten, en het Goddelijk Officie, de gelegenheid vermeldend en verhalend waarop haar die titel gegeven werd, noemt er vijf die alle min of meer met de Rozenkrans in verband staan.

De eerste had plaats bij de eerste instelling van de devotie van de Rozenkrans door de H. Dominicus, toen het hem met de hulp van de heilige Maagd gelukte de vreselijke ketterij der Albigensen in het Zuiden van Frankrijk tegen te houden en omver te werpen.
De tweede was de grote overwinning door de vloot der Christenen bevochten op de machtige Turkse Sultan, dank zij de tussenkomst van de H. Paus Pius V en de gebeden van de Rozenkrans-genootschappen over de hele christelijke wereld; ter blijvende herinnering aan deze wonderbare zegen liet Paus Pius de titel Auxilium Christianorum opnemen in haar Litanie, en Paus Gregorius XIII, die hem opvolgde, wijdde de eerste Zondag van october, de dag der overwinning, aan Onze Lieve Vrouw van de Rozenkrans.
De derde was, naar de woorden van het Goddelijk Officie “de glorierijke overwinning onder de bescherming van de Heilige Maagd bij Wenen behaald op de onmenselijke tiran der Turken die de hals van het Christenvolk vertrapte; ter blijvende herinnering aan deze weldaad heeft paus Innocentius XI dan de Zondag onder het Octaaf van haar Geboorte toegewijd aan het feest van haar verheven Naam.”
Het vierde voorbeeld van haar hulp was de overwinning op de ontelbare krijgsmacht van dezelfde  Turken in Hongarije behaald op het Feest van Onze Lieve Vrouw ter Sneeuw, dank zij de plechtige gebeden van de Broederschappen van de Rozenkrans; en bij die gelegenheid hebben de Pausen Clemens XI en Benedictus XIII nieuwe eer en voorrechten gegeven aan de Devotie van de Rozenkrans.
En het vijfde voorbeeld was het herstel van de tijdelijke macht van de Paus in het begin van de negentiende eeuw, nadat Napoleon, de Franse keizer, deze de Heilige Stoel had ontnomen; en bij die gelegenheid bestemde Paus Pius VII de 24ste mei, de dag van deze zegen, tot Feest van Maria, Hulp der Christenen, als blijvende dankzegging.

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Ad Officium lectionis Hebdomada 8 per annum sabbato Iob Christi imaginem præferebat Job gaf ons een beeld te zien van Christus



Lectio altera

Ex Tractátibus sancti Zenónis Veronénsis epíscopi
(Tract. 15, 2: PL 11, 441-443)


Tweede lezing

Uit de Verhandelingen van de H. Zeno, bisschop van Verona
(Tract. 15, 2: PL 11, 441-443)

Job gaf ons een beeld te zien van Christus

Voor zover het begrepen kan worden, zeer beminde broeders, gaf ons Job een beeld van Christus te zien. Tenslotte tekent een vergelijking voor ons de waarheid. Job werd door God rechtvaardig genoemd, Christus nu is de rechtvaardigheid zelf, uit Wiens bron allen die zalig zijn, drinken; want zie, van Hem wordt gezegd: De Zon der gerechtigheid zal voor u opgaan. Job wordt waarachtig genoemd. Maar het is de Heer, de echte Waarheid, die in het Evangelie zegt: Ik ben de Weg, de Waarheid.
Job was rijk. Maar wie is rijker dan de Heer? Van Wie alle rijken dienaren zijn, aan Wie heel de aarde en heel de natuur toebehoren, zoals de allerzaligste David zegt: Aan de Heer behoort de aarde en haar volheid, het aardrijk en allen die erop wonen. De duivel beproefde Job driemaal. Eveneens heeft de duivel, zoals de Evangelist ons zegt, tot driemaal toe getracht de Heer te beproeven. Job verloor de bezittingen, die hij had. Ook de Heer verliet zijn hemelse goederen uit liefde tot ons en maakte zich arm om ons rijk te maken. De duivel doodde in zijn woede de zonen van Job. Ook het dwaze volk van de Farizeeën doodde de zonen van de Heer, de profeten. Job werd met zweren overdekt. Toen de Heer het vlees aannam, verloor Hij ook zijn glans door het vuil van de zonden van heel het menselijk geslacht.

Jobs vrouw spoort hem aan tot zondigen. Ook de synagoge dringt er bij de Heer op aan om het bederf van de ouderlingen te volgen. Er wordt in de Schrift gezegd dat Jobs vrienden hem hebben gesmaad. Ook de Heer werd door zijn priesters, zijn vereerders, versmaad. Job is op de mesthoop vol wormen gezeten. Ook de Heer verbleef op die ware mesthoop, dit is in de modderpoel van deze wereld, tussen mensen, die door hun misdaden en boze begeerten als echte wormen uit die poel kropen.

Job kreeg zowel zijn gezondheid als zijn rijkdommen terug. De Heer nu schonk door zijn Verrijzenis aan zijn getrouwen niet alleen de gezondheid, maar ook de onsterfelijkheid, en kreeg weer de heerschappij terug over heel de natuur, zoals Hij zelf getuigt: Alles is Mij door mijn Vader in handen gegeven. Job bracht zonen voort als zijn opvolgers. Ook de Heer verwekte, na de profeten, de heilige Apostelen als zijn zonen. De gelukzalige Job ging in vrede zijn rust binnen. En de Heer blijft gezegend voor eeuwig, vóór de eeuwen en na de eeuwen en in de eeuwen der eeuwen.