Augustinus leest Paulus, fresco van Benozzo Gozzoli
(1420-1497)
Eerste lezing
Uit de Eerste Brief van de Apostel Paulus
aan de Korintiërs 2,1-16
Het grote mysterie van de Wil van God
Broeders en zusters, toen ik bij u kwam om u
het geheim van God te verkondigen, beschikte ook ik niet over uitzonderlijke
welsprekendheid of wijsheid. Ik had
besloten u geen andere kennis te brengen dan die over Jezus Christus – de
gekruisigde. Bovendien kwam ik bij u in al
mijn zwakheid en was ik angstig en onzeker. De
boodschap die ik verkondigde overtuigde niet door wijsheid, maar bewees zich
door de kracht van de Geest, want uw
geloof moest niet op menselijke wijsheid steunen, maar op de kracht van God.
Toch is wat wij verkondigen wijsheid voor wie
volwassen is in het geloof. Het is echter niet de wijsheid van deze wereld en
haar machthebbers, die ten onder zullen gaan. Waar wij
over spreken is Gods verborgen en geheime wijsheid, een wijsheid waarover God
vóór alle tijden besloten heeft dat wij door haar zouden delen in zijn luister.
Geen van de machthebbers van deze wereld heeft die
wijsheid gekend; zouden ze haar wel hebben gekend, dan zouden ze de Heer die deelt in Gods luister
niet hebben gekruisigd. Maar het is zoals
geschreven staat: ‘Wat het oog niet heeft gezien en het oor niet heeft gehoord,
wat in geen mensenhart is opgekomen, dat heeft God bestemd voor wie hem
liefheeft.’
God heeft ons dit geopenbaard door de Geest,
want de Geest doorgrondt alles, ook de diepten van God. Wie
is in staat de mens te kennen, behalve de geest van de mens? Zo is alleen de Geest van God in staat
om God te kennen. Wij hebben niet de geest van de wereld
ontvangen, maar de Geest die van God komt, opdat we zouden weten wat God ons in
zijn goedheid heeft geschonken. Daarover
spreken wij, niet op een manier die ons door menselijke wijsheid is geleerd,
maar zoals de Geest het ons leert: wij verklaren het geestelijke met het
geestelijke. Een mens die de Geest niet bezit,
aanvaardt niet wat van de Geest van
God komt, want voor hem is het dwaasheid. Hij
kan het ook niet begrijpen, omdat het geestelijk moet worden beoordeeld. Maar
een mens die de Geest wel bezit, kan alles beoordelen, en zelf wordt hij door
niemand beoordeeld. Er staat immers
geschreven:
Wie kent
de gedachten van de Heer, zodat hij hem zou kunnen onderwijzen?
Welnu, onze gedachten zijn die van Christus.
Tweede lezing
Uit de Brieven van de H.
Athanasius, bisschop
(Ep. 1 ad Serapionem, 28-30: PG 26, 594-595. 599)
Licht, glans en genade in de Drieëenheid en dóór de Drieëenheid
Het zal niet zonder nut zijn
de oude traditie, de leer en het geloof van de katholieke Kerk te onderzoeken,
die de Heer heeft overgeleverd, die de Apostelen hebben gepreekt en die de
Vaders hebben bewaard. Want daarop is de Kerk gegrondvest. Als iemand dáár
ontrouw aan wordt, kan hij om geen reden nog langer christen zijn of genoemd
worden.
Derhalve is de Drieëenheid heilig
en volmaakt, die in de Vader en de Zoon en de heilige Geest wordt erkend. Zij
bezit niets wat haar vreemd is of wat van buiten haar komt. Zij bestaat niet
uit Schepper en schepsel, maar bezit de volle macht om te scheppen en te
vormen; ook gelijkt Zij alleen op Zichzelf en is enig in haar natuur, één ook
in haar kracht en haar werking. Want de Vader doet alles door het Woord in de
Heilige Geest, en op die wijze wordt de eenheid van de Drieëenheid bewaard. Zo
wordt er in de Kerk één God verkondigd, die is boven alles en door alles en in alles. Boven alles namelijk als
Vader, als Beginsel en Bron, door alles,
namelijk door zijn Woord, en tenslotte in
alles, in zijn Heilige Geest.
Als de heilige Paulus aan de
Korinthiërs schrijft over geestelijke onderwerpen, brengt hij alles terug tot
de ene God en Vader als tot het Hoofd, en zegt dat op deze manier: Er is verscheidenheid van genadegaven, maar
het is dezelfde Geest. Er is verscheidenheid in de uitingen van kracht, maar
het is dezelfde God, die alles in allen tot stand brengt.
Want wat de Geest aan elkeen
schenkt, komt van de Vader door middel van zijn Woord. Alles toch, wat van de
Vader is, is ook van de Zoon. Vandaar, hetgeen door de Zoon in de Geest wordt
geschonken, waarlijk gaven zijn van de Vader. En zo ook, als de Geest in ons
is, is ook het Woord, van Wie wij die Geest ontvangen, in ons, en in het Woord
is ook de Vader, en zo wordt dus gezegd: Wij,
Ik en de Vader, zullen komen en ons verblijf bij hem nemen. Want waar het
licht is, daar is ook de glans ervan; en waar die glans is, daar is tegelijk
zijn uitwerking en de glanzende genade.
Ditzelfde leert Paulus in
zijn Tweede Brief aan de Korinthiërs met deze woorden: De genade van onze Heer Jezus Christus, de liefde van God en de
gemeenschap van de Heilige Geest zij met u allen. Want de genade en de
gave, die in de Drieëenheid wordt gegeven, wordt door de Vader gegeven dóór de
Zoon in de Heilige Geest. Want zoals uit de Vader door de Zoon genade wordt
gegeven, zo kan er in ons geen mededeling van die gave zijn dan in de Heilige
Geest. Als wij dus aan deze Geest deelachtig zijn, bezitten wij ook de liefde
van de Vader, de genade van de Zoon en de mededeling van diezelfde Geest.