Collectegebed
zevende zondag van Pasen – zoals Hij heeft beloofd, blijft Hij bij ons
tot de voleinding van de wereld
Supplicationibus
nostris, Domine, adesto propitius, ut, sicut humani generis Salvatorem tecum in
tua credimus maiestate, ita eum usque ad consummationem saeculi manere
nobiscum, sicut ipse promisit, sentiamus.
Heer, wees ons nabij en
luister naar ons gebed; wij geloven dat de Verlosser van alle mensen met U is
in de heerlijkheid; mogen wij ondervinden dat Hij ook met ons is tot aan de
voleinding der wereld, zoals Hij zelf heeft beloofd.
Poging tot een meer letterlijke vertaling:
Verhoor, Heer, goedgunstig onze
gebeden , opdat, zoals wij geloven dat
de Verlosser van het menselijk geslacht met U in uw heerlijkheid is, wij ook
mogen ondervinden dat, zoals Hij zelf
heeft beloofd, Hij bij ons blijft tot aan de voleinding van de wereld.,
L i t u r g i s c h e a n t e
c e d e n t e n
De oorspronkelijke versie van het collectegebed
in het Gelasianum Vetus, 580 (Vat. Reg. Lat. 316) eerste helft 8e eeuw, en
in het Sacramentarium Gregorianum 108,6, 9e eeuw, luidt als
volgt:
Adesto, Domine, supplicationibus nostris, ut,
sicut humani generis salvatorem consedere tecum in tua maiestate confidimus,
ita usque ad consummationem saeculi manere nobiscum, quemadmodum est pollicitus
sentiamus.
S t i j l
e n v o c a b u l a r i u m k o r t
Er is een fraai parallellisme
tussen sicut…tecum en ita…nobiscum - zoals…met U, ook zo…met ons.
Adsum is het werkwoord waartoe de
werkwoordsvorm adesto behoort, welke een imperatief van
het “futurum” is (omdat een imperatief, een gebiedende wijs altijd betrekking
heeft op een handeling in de toekomst). Het werkwoord adsum/adesse betekent “er zijn, aanwezig zijn, tegenwoordig zijn,
voorhanden zijn,” zowel in fysieke als in morele zin. Dus het heeft ook
betekenissen als “iemand ten dienste staan, helpen, assisteren, bijstaan,
iemands zaak op zich nemen, beschermen, verdedigen, ondersteunen”. En ook “met
de geest of met de gedachten tegenwoordig zijn, aandacht geven, aandachtig
luisteren” en verder “aan iets meewerken,
deelnemen aan, met ons zijn”.
In de wijdingsritus voor het priesterschap en in
het ritueel voor de religieuze professie worden de candidaten met hun naam
opgeroepen en dit is het formele moment van een “roeping” – vocatio: Adsum! – antwoorden de candidaten dan: “Ik ben er”. Altijd weer is
dit een belangrijk persoonlijk, ontroerend en plechtig moment! Bij de
religieuze professie, zoals in ons klooster, gaat daar de uitnodiging aan vooraf: Magister vocat te – “De Meester (is er en Hij) roept u”, waarmee
wordt benadrukt dat geroepen worden en roeping zich afspelen in het bovennatuurlijke
plan. God roept en de mens antwoord.
Supplicatio betekent “smeekbede, deemoedig gebed” maar ook “plechtig smeekgebed”. De
vorm supplex (adiectief), “smekend,
deemoedig” is dezelfde als het substantief, te vertalen met “smekeling”. Het
werkwoord supplicare, samengesteld
uit het voorzetsel sup/sub- en -plicare wijst plastisch op de houding
van een smekeling: in gebogen houding, geknield en onderdanig, met een, als het ware “gevouwen” of “geplooid” lichaam.
Voor de verbinding waarmee het collectegebed
opent: supplicationibus nostris…adesto geeft het woordenboek : “verhoor
onze gebeden”.
Van maiestas is de grondbetekenis “grootheid, verhevenheid,
waardigheid, majesteit”. In verbinding met andere woorden betekent het iets
meer: “maiestas” verwijst in het klassieke Latijn naar de “soevereiniteit van
het Romeinse volk”. De uitdrukking “lædere
maiestatem”, “het schenden of kwetsen van de majesteit van het Romeinse
volk” is de term voor majesteitsschennis, hoogverraad. In het Engels wordt
hetzelfde begrip gebruikt: “lese majesty” en ook het Franse equivalent luidt: “lèse
majesté”.
Consummatio is technisch gezien een “optelling, bijeentelling, opsomming, berekening,
overzicht” evenals “voltooiing, voleinding, vervulling, verbruik”. Denk aan het
laatste woord van Jezus aan het Kruis: Consummatum
est–Het is volbracht (Jo 19,30)
en aan de connotaties van “consumeren”.
C o m m e n t a a r
Tot de oerchristelijke
geloofsbelijdenis behoren niet alleen de elementen van Dood, Verrijzenis en
Hemelvaart van Christus, maar ook zijn zetelen aan de rechterhand van de Vader:
”sedet ad dexteram Patris”, een
geloofspunt dat in het Credo en ook in de verkorte vorm “de Twaalf Artikelen” onmiddellijk
volgt op de uitspraak: “et ascendit in cælum”.
In de Persoon van de
Verrezen Heer, de Godmens, is onze mensheid aanwezig aan de rechterhand van God
de Vader. De verheffing tot de rechterhand van God is immers ook in het
paasmysterie vervat. De originele oratie in het Oude Gelasianum spreekt dan ook
van het tronen van Christus –“consedere
tecum”- met de Vader in diens Majesteit, terwijl het postconciliaire
Missale Romanum zegt: “zoals wij geloven dat de Verlosser van het menselijk
geslacht met U in uw heerlijkheid is”.
Hoe zeer de christenen ook over de verheffing van de Heer jubelen, deze
verheffing schijnt hen toch zwaar omdat de Heer van hen is weggenomen.
Tegenover het gevoel van verlatenheid staan de
woorden van de belofte: “Et
ecce ego vobiscum sum omnibus diebus, usque ad consummationem sæculi”
- Ik ben met u alle dagen tot
aan de voleinding van de wereld (Mt
28,20), waaraan het collectegebed God herinnert. De oratie wantrouwt uiteraard
de belofte niet, maar zij vraagt de genade te mogen ondervinden, dat de Heer bij ons is (“sentiamus”). Slechts om die reden ontstaat de indruk van een tegenstrijdigheid
tussen “het zitten ter rechterzijde van Gods majesteit in de hoge” (Hebr 1,3) en de belofte van de scheidende Heer bij
Matheus, terwijl in de Hebreeënbrief onbevangen ruimtelijke categorieën worden
gebezigd voor een toedracht die geen feitelijke ruimte kent. Dit misverstand
wilde het postconciliaire Romeins Missaal kennelijk voorkomen door het beeld
van het “tronen” te vermijden. Maar dat ging niet zonder verlies aan
expressieve kracht.
Met de belijdenis in
het Credo: “Hij zit aan de rechterhand van God“ zijn twee wezenlijke dingen
gezegd. Het begrip “aan de rechterhand“ is een beeld voor de ereplaats. Wie aan
de rechterzij zit, heeft een ererang, een eervolle voor-rang. En Jezus, die in
de hemel is opgenomen, heeft de eervolle voorrang op alle hemelse wezens. Hij
is verheven, niet alleen boven alle hemelen, maar ook boven alle schepsels. De
Hebreeënbrief benadrukt dat zelfs de Engelen, die toch onlichamelijke geesten
zijn, zelfs beneden Jezus staan. “Hij is de afglans van [Gods] heerlijkheid en het evenbeeld van zijn Wezen
en Hij houdt alles in stand door zijn machtig woord. Hij heeft zich neergezet
ter rechterzijde van Gods majesteit in den hoge, zoveel groter dan de engelen
als Hij hen overtreft in de waardigheid die zijn deel is geworden“ (Hebr 1, 3-4). Hij is boven de engelen
verheven, want Hij heeft de naam van Zoon. Tot geen engel heeft God ooit
gezegd: Gij zijt mijn Zoon, Ik heb U heden verwekt. En tot geen engel heeft Hij
gezegd; Ik zal een Vader voor Hem zijn en Hij Mij een Zoon. Alle engelen moeten
Hem veeleer hulde brengen. Hij is de Eerste in de heerlijkheid van de hemel,
ook boven zijn Moeder ook boven alle heiligen, ook boven de engelen. Maar dat
niet alleen. Hij “zit“ aan de rechterzijde van God. Ook zitten is natuurlijk
een beeld, want God heeft noch een rechter-
noch een linkerzijde, God zit of staat ook niet, want God is een Geest.
Maar wanneer wordt gezegd dat Christus zit, wordt daarmee iets uitgedrukt. Wie
zit of zetelt? In de taal van de Bijbel zit nu eenmaal de koning wanneer zijn
onderdanen hem huldigen. Wanneer dus van Jezus wordt beleden dat Hij “zit“ aan
de rechterhand van God, worden Hem koninklijke macht en waardigheid
toegeschreven. Wie zit verder? Ook de rechter zit. De rechter zit op zijn
rechterstoel en spreekt recht. Wanneer Jezus nu het zitten wordt toegekend,
wordt daarmee ook uitgedrukt dat Hij de rechterlijke macht bezit, dat Hij de
Rechter is, de Rechter van levenden en doden.
De ten hemel
opgestegen Mensenzoon bezit koninklijke macht en Hij bezit de macht van
Rechter. Hem komt de hoogste macht in de hemel en op aarde toe. Zo schrijft de
H. Paulus in de Brief aan de Efesiërs: “De oppermachtige werking van zijn
kracht heeft Hij [de Vader] ontplooid in Christus zelf, toen Hij Hem opwekte
uit de doden en zette aan zijn rechterhand in de hemelen, hoog boven alle
Heerschappijen, Machten, Krachten en Hoogheden en boven elke naam die genoemd
wordt niet alleen in deze, maar ook in de toekomstige eeuw. En alles heeft Hij onder zijn voeten gelegd,
en Hemzelf, verheven boven alles, heeft Hij als Hoofd gegeven aan de Kerk, de
Volheid van Hem die het al in alles vervult (cf Ef 1,19-23). Dit is het glorierijke gevolg van Christus’
Hemelvaart.
Als het zo is dat
Christus de hoogste macht in hemel en op aarde toekomt dan kan hieruit alleen
maar volgen dat iedereen zich aan Hem moet onderwerpen en zijn onderdaan moet
zijn. Hij die de gestalte van een knecht had aangenomen, werd door God verheven
en heeft van Hem een Naam ontvangen die boven alle namen is, opdat in de Naam
van Jezus iedere knie zich buigt, in de hemel, op aarde en onder de aarde, en
ieder tong belijdt tot eer van God de Vader: Jezus Christus is de Heer!
Is onze mensheid
reeds met Jezus opgestegen en zijn wij reeds daar, toch zijn we nog niet helemaal
daar. We moeten wachten tot de voltooiing van de wereld en de eindafrekening om
ons bij Hem te mogen voegen in onze definitieve staat van eindeloze aanbidding
en comtemplatie van de Drieëne God.
Christus heeft zijn
beloften vervuld, Hij vervult zijn beloften en Hij zal zijn beloften vervullen:
Hij is met ons in de H. Eucharistie, in de woorden van de H. Schrift, in de
persoon van de Priester, in de gemeenschap van de gedoopten.
Christus is
bij ons, terwijl Hij ons nog altijd onderricht, leidt en heiligt in zijn H.Kerk
waarvan Hij het Hoofd is. Door en in Hem vormen wij het Lichaam, de ledematen,
de Kerk.
Wanneer de
wereld, ieder ding en iedereen in balans is gebracht en alles door Christus aan
de Vader is onderworpen, zodat God alles in allen is, zal Christus, het Hoofd
en Christus het Lichaam, zoals Sint Augustinus het stelde, Christus Totus zijn: Christus geheel en al.
(Bewerking van de commentaren en homilie van J. Passcher,
G. May en J. Zuhlsdorf)