Lectio altera
E Doctrínis sancti Doróthei
abbátis
(Doct. 7, De accusatione sui ipsius, 1-2: PG 88, 1695-1699)
Tweede lezing
Uit de Leringen van de H.
Dorotheüs, abt
(Doct. 7, De accusatione sui ipsius, 1-2: PG 88, 1695-1699)
De oorzaak van alle verwarring is deze, dat niemand zichzelf
beschuldigt.
Laten wij, broeders, dat
eens onderzoeken, namelijk waar het vooral vandaan komt, dat, als iemand een
hinderlijk woord heeft gehoord, hij dikwijls doet alsof hij het niet heeft
gehoord en zonder erdoor geraakt te zijn weg gaat, maar ook, dat hij soms,
zodra hij iets gehoord heeft, er verstoord over wordt en zich beledigt voelt.
Wat, zo vraag ik u, is de oorzaak van dit verschil in reactie? Heeft die
kwestie maar één oorzaak of meerdere? Ik zie hier velerlei redenen en oorzaken
liggen, maar één oorzaak vooral, die alle anderen teweegbrengt, en wel deze,
zoals iemand zei: Dat komt voort uit de zielsgesteltenis, waarin iemand zich op
dat moment bevindt.
Want is zo iemand in gebed
of beschouwing, dan verdraagt hij gemakkelijk een ander, die hem beledigt en
blijft er onverstoord onder. Soms ook, wanner iemand een buitengewone
genegenheid heeft voor een ander, verdraagt hij van deze alles met het grootste
geduld, uit liefde, Maar soms ook, als iemand een ander minacht, die hem wil
raken, zal hij met verachting het beneden zich achten hem als de laagste van
allen aan te zien of hem van antwoord te dienen, ofwel met iemand te spreken
over zijn beledigingen en verwensingen.
Vandaar dan gebeurt het,
zoals ik zei, dat iemand er niet door ontroerd of bedroefd wordt, als hij aan
het gezegde geen aandacht schenkt en het verwaarloost; maar geraakt en gekwetst
worden door de woorden van een broeder komt daarvandaan, dat men geheel niet in
een goede zielsgesteltenis verkeert, ofwel een hekel aan die broeder heeft.
Hiervan bestaan nog heel veel andere oorzaken, die verschillend worden
aangegeven. Maar de eigenlijke grondoorzaak van alle gekwetstheid is, als we
zorgvuldig nagaan, deze: dat niemand zichzelf beschuldigt.
Hieruit komt alle misnoegen
en verdriet voort; dit is er de oorzaak van, dat we nooit eens rust hebben. En
dat is niet te verwonderen, omdat we van heilige mannen gehoord hebben dat er
voor ons geen weg naar de vrede is te vinden dan alleen langs de weg van de
genoemde zelfbeschuldiging. In de meeste gevallen zien wij, dat dit zo is; en
wij in onze traagheid en in ons gesteld-zijn op rust hopen er maar op, of
menen, dat wij de juiste weg naar de vrede inslaan, terwijl wij in alles zeer
ongeduldig zijn en er nooit eens toe komen onszelf te beschuldigen.
Zo is her ermee gesteld.
Welke deugden eeen mens ook bezit, al waren ze ontelbaar en oneindig in aantal,
als hij van deze weg af zou wijken, zou hij nooit rust vinden, maar altijd of
zelf verbitterd worden of anderen verbitteren, en zo al zijn moeiten verspelen.