Als
ingewijden in uw waarheid, een leven leiden dat u waardig is
I
n l e i d i n g
Op
donderdag onder het paasoctaaf sprak de Postcommunio van de “heilige
uitwisseling van gaven die ons verlossing brengt.” In het Gebed over de gaven
van deze zondag gaat het om de “vererenswaardige uitwisseling van dit offer”.
Door deze ‘ruil’ laat God ons delen in het innerlijke leven van de ene en
hoogste Godheid. Dit meest verheven denkbare goed is de tegengave van hetgeen
de mensheid in het Offer van Christus heeft aangeboden: de enige Zoon van God,
die ook in het Eucharistische Offer de Offergave zonder onderbreking is. Het Gebed
over de gaven formuleert die onuitsprekelijke genade van onze verlossing, zoals
die ons is geopenbaard: dat wij mogen delen in de goddelijke natuur: “Hij heeft
ons begiftigd met kostbare, verheven beloften, opdat u, ontkomen aan het bederf
en de zelfzucht van de wereld, deel zou hebben aan de goddelijke natuur” (2
Petr 1, 4). Op deze geopenbaarde waarheid bouwt de oratie voort: het is immers
niet voldoende deze verheven waarheid te erkennen. Uiteraard stelt zij eisen
aan onze manier van leven. Weliswaar is het delen in de goddelijke natuur ons
in het Doopsel, toen wij echt kind van God werden, reeds geschonken. Maar deze
gave moet door een christelijk leven, de Naam van Christus waardig en met
verwerping van hetgeen niet aan die Naam beantwoordt, worden eigen gemaakt. Om
die reden bidt de Kerk dat wij niet alleen kennis van de waarheid dragen, maar
ook mogen verwerven wat zij belooft, namelijk in dit leven een werkzame,
vruchtbare kennis van en liefde tot Christus, tegelijk met de genade minder te
struikelen, en in de toekomst ruime toegang tot het eeuwige Koninkrijk van
Jezus de Heer.
T e k s t
Missale Romanum – 1970
Deus, qui nos, per huius sacrificii veneranda
commercia,
unius summæque divinitatis participes effecisti,
præsta, quæsumus,
ut, sicut tuam cognovimus veritatem,
sic eam dignis moribus assequamur.
Altaarmissaal
Nederlandse Kerkprovincie – 1979
Heer,
door de heilige uitwisseling van gaven in dit offer
laat
Gij ons delen in het ene, hoogverheven goddelijk leven.
Wij
bidden U:
geef
dat wij, als ingewijden in uw waarheid,
een
leven leiden dat u waardig is.
Werkvertaling
God, die ons, door de vererenswaardige uitwisselingen van dit offer
deelgenoot heeft gemaakt van de ene,
allerhoogste Goddelijkheid,
verleen,
vragen wij U
dat wij,
[juist] zoals wij Uw waarheid kennis dragen van Uw waarheid
haar zo ook door een waardig leven mogen/kunnen verwerven.
L i t u r g i s c h e a n t e c e d e n t e n
De brontekst van deze oratio super
munera/oblata of oratio secreta gaat terug tot op het Sacramentarium Gelasianum
Vetus, Vat. Reg. lat. 316, 553, - eerste helft achtste eeuw . Sindsdien
werd deze oratie met minieme varianten in meer dan 48 codices overgeleverd en
stond in deze codices genoteerd onder de rubrieken: Secreta van Dominica post
Pascha, collectio <ad pacem> Vetus
Gallicanum; Dominica Ia post oct. Paschæ seu IIa post
Pascha; Dom. IIIa post octavam (clausum GelasV) Paschæ seu IVa
post Pascha.
(Zie: E. Mœller, J.M. Clément en
B. Coppieters ’t Wallant, Corpus Orationum, III, D, Brepols, Turnhout 1993, p.
97-98, nr. 1907 A en B-versie, Br 409).
In
het Romeins Missaal 1962 had deze oratie als Secreta haar plaats in het
misformulier van zaterdag in de paasweek
(MR 124).
Deze
Secreta kreeg in de Novus Ordo van het Missale Romanum [MR 1970] haar plaats
als Super oblata van de 5e zondag van Pasen, met andere woorden
vandaag. De oratie is een zeldzaam voorbeeld van de gebeden die door alle
hervormingen heen hun eigen plaats behielden. In MR 1962 is hetzelfde gebed ook de Secreta van de
18e zondag na Pinksteren en in MR 1970 ook dat van donderdag in de derde week van
Pasen.
S t r u c t u u r a n a l y s e e n s
t i j l f i g u r e n
1.Deus, qui nos, per huius sacrificii veneranda
commercia,
unius summæque divinitatis participes effecisti,
2.præsta, quæsumus,
3a. ut, 3b. sicut tuam cognovimus veritatem,
3a. sic eam dignis moribus assequamur.
Het
Gebed over de gaven bestaat uit één enkele zin, samengesteld uit een
openingszin, waarin God aan de spits van de oratie wordt aangesproken, gevolgd
door een relatieve bijzin waarin een Hem kenmerkende bijzondere genade
(heilsdaad) wordt vermeld (regel 1). Daarop volgt een opwekking, aansporing in
de imperativusvorm, præsta, verleen, geef, schenk – afgezwakt door quæsumus,
zoals in vele oraties het geval is, bijvoorbeeld in het Gebed over de gaven van
de vierde zondag van Pasen. Tenslotte volgt de inhoudelijke bede in een
finale/doelaanwijzende of consecutieve/gevolghebbende bijzin (r. 3a), ingeleid
door het voegwoord ut [ut…sic…assequamur] met het prædicaat assequamur in de
coniunctivusvorm vanwege het wenskarakter uitgedrukt in ut. Deze
bijzin wordt onderbroken door de ondergeschikte (sub) bijzin (r. 3b) sicut
…veritatem, een comparatieve (vergelijkende) bijzin in de indicativus omdat hier sprake is van een feitelijkheid.
Ad
1
Deus,
God, - anaklese in de vocativusvorm;
qui
effecisti, die hebt gemaakt - prædicaat,
2e pers. perfecti activi van efficere, effeci, effectum met
betekenissen als 1.voortbrengen 2. veroorzaken, bewerken 3. maken.
Qui,
die – reflexivum, met Deus als antecedent, dat de relatieve bijzin inleidt. Het
prædicaat, in de indicativus, heeft een dubbel object bij zich in de
accusativusvormen meervoud nos en participes (van particeps, participis): die
ons hebt gemaakt tot deelgenoten van.
Met
deze accusativusvormen is de bijvoeglijke bepaling unius summæque divinitatis
verbonden, een woordgroep van drie congruerende genitivusvormen: genitivus partitivus.
Per
huius sacrificii veneranda commercia, door de vererenswaardige uitwisseling(en)
van dit
Offer:
voorzetselbepaling samengesteld uit de præpositie per + twee congruerende
accusativusvormen die nader worden bepaald door de ingesloten congruerende
genitivusvormen: huius sacrificii. Veneranda is een bijvoeglijk gebruikte vorm
(accus. meerv. onzijdig) van de gerundivumvorm venerandus, -, -um, van het
deponens venerari.
In
deze relatieve bijzin wordt gewag gemaakt van de bijzondere genade, door God
ons verleend, waardoor wij deelachtig worden aan het ene en hoogverheven goddelijke
leven.
De
H. Eucharistie is “de oorsprong en hoogtepunt van heel het christelijke leven”
(fons et culmen). In dit Sacrament, in élk H. Misoffer, ligt heel het
geestelijk goed van de Kerk vervat, namelijk Christus Zelf, ons Paaslam (CKK
1324). Christus kan alleen tot ons komen door zijn Mystiek Lichaam, de Kerk.
Dit heeft Hij bewerkt door het schuldloze Offer van Zijn leven in ruil (commercia)
voor onze zonden. Christus heeft de schuldbrief van de oude zonde uitgewist met
het bloed van Zijn Hart. “Dit is het paasfeest, waarop het ware Lam wordt
geslacht, Zijn bloed heiligt de deuren van hen die geloven” (vgl. Paasjubelzang
Exsultet).
(Opmerking:
de uitdrukking ‘de deuren’ verwijst naar de laatste plaag voorafgaand aan de
Uittocht uit Egypte: de deurposten van de Joden moesten gemerkt worden met het
bloed van het Paaslam dat was geslacht en genuttigd. Dit teken had tot gevolg
dat de Engel des doods deze deuren voorbijging en de eerstgeborenen spaarde
(vgl. Ex 18, 5-19).
Ad
2
præsta,
quæsumus: zoals boven reeds besproken
Ad
3a-3b
De
finale/doelaanwijzende resp. consecutieve/gevolgaanduidende bijzin, ingeleid
door het voegwoord ut met het prædicaat assequamur in de coniunctivusvorm
vanwege het wens-, gebedskarakter, (r. 3a) wordt onderbroken door een
vergelijkende sub-bijzin (r. 3b) met het gezegde cognovimus in de indicativusvorm
van het perfectum op grond van een ervaren feitelijkheid. Cognovimus heeft als
object de congruerende accusativusvormen tuam […] veritatem bij zich, die door
uiteen plaatsing een hyperbaton vormen.
3a.
ut, [3b. sicut tuam cognovimus veritatem], 3a. sic eam dignis moribus
assequamur: Opdat/zodat wij, zoals wij Uw waarheid hebben leren kennen, haar
(deze) zó ook door een waardige levenswandel mogen verkrijgen.
Dignis
moribus, door waardige zeden, door waardig te leven, - bijwoordelijke bepaling
in twee congruerende ablativusvormen die het middel waardoor, de weg waarlangs,
de wijze waarop, aanduiden (ablativus instrumentalis of modi) om die waarheid
te verkrijgen.
Wanneer
in de H. Eucharistie het Verbond van God met de mensen wordt vernieuwd, lokt en
ontvlamt dit de gelovigen tot een vurige wederliefde tot Christus. Christus is
de eerste oorzaak (vgl. Sacrosanctum Concilium, Constitutie over de H.
Liturgie, 10). “Christus, ons Paaslam is geslacht, laten wij dan feestvieren
met het zuivere Brood van reinheid en waarheid” (1 Kor 5, 7-8).
Christus
leert ons in het Evangelie uit hoe wij moeten leven: “'Gij zult de Heer uw God beminnen met
geheel uw hart, geheel uw ziel en geheel uw verstand. Dit is het voornaamste
en eerste gebod. Het tweede, daarmee gelijkwaardig: Gij zult uw naaste
beminnen als uzelf. Aan deze twee geboden hangt heel de Wet en de Profeten”
(Mt. 22, 37-40)
K l e i n v o c
a b u l a r i u m
Mos,
moris, m. – 1. gewoonte, zede, gebruik: ex
more, naar gewoonte 2. wil, eigen wil, eigen zin 3. regel, voorschrift, wet
4. plural.: mores, morum, (goede)
zeden, karakter, levenswandel. Het begrip komt voor in verbinding met boni
mores, goede gewoonten / zeden; digni
mores, waardige zeden (d.i. zeden de Naam van christen waardig); angelicis…da
moribus vivere (postcommunio 21 juni, MR 1962), geef ons, schenk ons te leven
als de Engelen (na te zijn gevoed met het Brood der Engelen, de H.
Eucharistie). Vgl. in het Nederlands spraakgebruik de uitdrukking: “iemand
mores leren”, iemand leren hoe hij zich moet gedragen, met name binnen een
bepaalde beroepsgroep zoals artsen of binnen de advocatuur. Omdat dit meestal
naar aanleiding van een misdraging geschiedde, werd de betekenis gaandeweg:
'iemand scherp terechtwijzen, straffen, ervan langs geven'. Bij
studentencorpora gebruikt men mores nog steeds voor 'de regels'.
Van de Romeinse
orator en politicus Cicero (106-43 v.Chr.) stamt de uitdrukking: 'O tempora, o
mores!' te vertalen met ‘In wat voor tijden leven we toch, met wat voor
gewoonten!' ter aanduiding van het morele verval in het Romeinse Rijk te
typeren. 'O tempora, o mores!' wordt in veel gevallen ironisch gebruikt: 'Waar
moet het heen met de wereld?'
Assequamur,
1e pers. meervoud van de coniunctivusvorm præsentis van het deponens
assequi, assecutus sum met betekenissen 1. bereiken 2. verkrijgen, verwerven 3.
aankleven, volgen
G e t u i g e n i s
v a n d e V a d e r s
H.
Cyrillus van Jeruzalem in zijn Catecheses Mystagogicæ, 22 :
“Laten
wij daarom Zijn Lichaam en Bloed met volle overtuiging als Lichaam en Bloed van
Christus tot ons nemen. Want onder het teken van brood wordt U Zijn Lichaam,
onder het teken van wijn Zijn Bloed
geschonken opdat u door het nuttigen van het Lichaam en Bloed van Christus één
van lichaam en één van bloed met Hem wordt. Insgelijks worden wij zo
Christusdragers, als Zijn Lichaam en Zijn Bloed over onze ledematen verspreid
worden. Op die manier worden wij volgende de heilige Petrus deelgenoten aan de
goddelijke natuur”.
Hilarius
van Poitiers in De Trinitate Lib. 8, 13-16:
“Hoezeer
wij in Hem zijn door het Sacrament, waarin Hij ons Zijn Vlees en Bloed
meedeelt, getuigt Hij zelf, als Hij zegt: En
deze wereld ziet Mij niet meer; gij echter zult Mij want
Ik leef en ook gij zult leven; want Ik ben in Mijn Vader en gij zijt in Mij en
Ik in u. Als Hij alleen maar een eenheid van gezindheid had bedoeld, waarom
sprak Hij dan van een zekere trap en orde bij de vervulling van die eenheid,
als het niet was dat wij zouden geloven, dat: zoals Hij door de natuur van Zijn
Godheid in de Vader is, wij daarentegen in Hem zouden zijn door Zijn
lichamelijke geboorte, en Hij weer in ons door het geheim van Zijn sacramenten;
en zo zou de volmaakte eenheid door de Middellaar worden onderwezen. Terwijl wij in Hem blijven, verblijft Hij in
de Vader en terwijl Hij in de Vader blijft, verblijft Hij in ons. En zo gaan wij voort naar de vereniging met
de Vader, want Hij, die door Zijn geboorte van nature in de Vader is, laat ook
ons van nature in de Vader zijn, omdat Christus van nature in ons blijft. En
hoe natuurlijke die eenheid in ons is, heeft Hij zelf getuigd: Wie Mijn Vlees eet en Mijn Bloed drinkt,
blijft in Mij en Ik in hem. Want niemand zal in Hem zijn, als Hijzelf al
niet in hem aanwezig was, alleen diens vlees zal Hij in zich opgenomen houden,
die het zijne genuttigd heeft”.
H.
Leo de Grote, paus, in Sermo 63, 7:
“Niets
anders immers werkt de deelname aan het Lichaam en Bloed van Christus uit, dan
dat wij veranderd worden in datgene, wat wij nuttigen; en dat wij Hem, in Wie
wij medegestorven, medebegraven en medeverrezen zijn, in alle opzichten in onze
geest en in ons vlees dragen, volgens het woord van de apostel: “Gij zijt
immers gestorven en uw leven is met Christus verborgen in God. Maar wanneer
Christus, uw leven, verschijnen zal in de heerlijkheid , dan zult gij ook
verschijnen in de heerlijkheid te samen met hem” (Kol 3, 3 ev.), die met de
Vader en de Heilige Geest leeft en heerst in de eeuwen der eeuwen”.
C o m m e n t a a r
Over
het gebruik van de term “commercium” in liturgische en andere teksten is door
de eeuwen heen veel gespiegeld en geschreven. Op dit weblog gebeurde dit
ondermeer in het commentaar bij de Oratio super munera van Eerste Kerstdag. In die oratie prijken dan de woorden “per haec sacrosancta commercia” – die wij
in de werkvertaling toen hebben vertaald met “door deze hoogheilige
uitwisseling”. Deze zondag betreft het de passage: “per huius sacrificii
veneranda commercia” in werkvertaling: “door de vererenswaardige ruil van dit
offer”.
De
uitdrukking “commercium” gaat terug op de ruilhandel, de uitwisseling van
goederen tussen mensen. “Do ut des”- “ik geef opdat jij geeft”: Een koe voor
twee schapen. Commercium kan ook duiden op correspondentie “epistolarum
commercium”. De moderne mens schrijft niet meer zo vaak brieven. Dat is jammer
want op die manier kan in het intellectuele vlak een rustige, over en weer
begripsvolle en bezonnen uitwisseling (een “commercium” in het intellectuele
vlak) van gedachten plaats vinden die niet zelden redelijke mensen voert tot
een beter begrip van elkaar en zelfs tot een kwalitatief beter
gemeenschappelijk standpunt dan dat zij voor die tijd hadden.
Ook
zuiver geestelijke goederen kunnen worden uitgewisseld en ook tekens van liefde
tussen de mensen onderling die niet zoals handelsgoederen “pretio æstimabilia”
– op hun geldwaarde te schatten zijn, denk aan de uitwisseling van trouwringen
die voor meer staan dan over en weer gegeven ronde gouden voorwerpjes.
In
“sacrosanctum c.q. veneramdum commercium” – de hoogheilige uitwisseling- gaat
het niet om zakelijke ruilhandel of intellectuele uitwisseling, en zelfs niet
alleen een zuiver theologische duiding. Wanneer de liturgie spreekt van een
heilige uitwisseling, is dat bedoeld als een lofprijzing op de goedheid van
God, op zijn edelmoedigheid, die een dergelijke uitwisseling mogelijk maakt.
Het fundament is dat God de Gever van al het goede is. Hij is het die de mensen
het eerst heeft liefgehad en het eerst zijn barmhartigheid heeft geschonken. En
God schenkt zó, dat degenen aan wie wordt geschonken deze gaven ook werkelijk
bezitten en er als eigenaar over kunnen beschikken. Om die reden is het dan ook
een reëel schenken en – tegenover God – een werkelijk offeren. Deze toedracht
is de grondslag van elke uitwisseling, en het komt uit Zijn unieke liefde voort
dat Hij het aldus heeft geschikt.