John Henry Newman [1801-1890]
Mei-meditaties 24 – Tenhemelopneming van Maria:
De Heilige Moeder van God
Zodra de grote fundamentele waarheid dat Maria de Moeder van God is, door het geloof in onze geest levendig is geworden, beseffen we dat daaruit nog meer wonderlijke waarheden volgen.
Een van deze waarheden is dat zij ontheven was aan het gewone lot van stervelingen; het lot, namelijk, van niet slechts te sterven maar aarde in aarde te worden, as in as, stof in stof. Sterven moest zij, en zij stierf ook, zoals haar goddelijke Zoon gestorven was, omdat hij mens was. Maar verschillende redenen hebben heilige schrijvers er van overtuigd (- en het is in 1951 tot geloofswaarheid verklaard -), dat haar lichaam, ofschoon een tijd van haar ziel gescheiden en in het graf gelegd, daar niet gebleven is, maar, spoedig weer met haar ziel verenigd, door de Heer werd opgewekt tot een nieuw en eeuwig leven van hemelse glorie.
En de meest voor de hand liggende reden van deze overtuiging (- en dit geloofsartikel -) is wel deze, dat andere dienaren Gods eveneens door de macht van God zijn opgewekt uit het graf, en men niet kan veronderstellen dat de Heer zulk een voorrecht aan iemand anders zou geschonken hebben zonder het tevens te schenken aan zijn eigen Moeder.
We lezen bij Sint Matthæus, dat na de Kruisdood van de Heer “de graven opengingen en vele lichamen van ontslapen heiligen - van in de dood ontslapenen – verrezen en de graven verlieten en na zijn Opstanding in de Heilige Stad kwamen en aan velen verschenen” (Mt 27, 52). Matthaeus zegt uitdrukkelijk “vele lichamen van heiligen”, dus de heilige profeten, priesters en koningen uit vroegere tijden stonden weer op in afwachting van de laatste dag.
Kunnen wij veronderstellen dat Abraham of David of Isaias of Ezechias zulk een gunst zouden ontvangen hebben, en niet Gods eigen Moeder? Kon zij op de liefde van haar Zoon geen aanspraak maken om te ontvangen wat anderen ontvangen hadden? Was zij Hem niet nader dan de grootste heiligen van vroeger? En is het dan denkbaar dat de wet van het graf in hun geval een uitzondering zou hebben toegelaten, en niet in het hare? Daarom zeggen wij met volle vertrouwen, dat de Heer, na haar door zijn passie bewaard te hebben voor de zonde en de gevolgen der zonde, geen tijd liet verloren gaan maar de volle verdiensten van die passie op haar lichaam uitstortte zowel als op haar ziel.