zaterdag 22 mei 2021

Lezingen van het lezingenofficie van Pinksteren De zending van de heilige Geest.

Lezingen van het Lezingenofficie

Augustinus leest Paulus, fresco van Benozzo Gozzoli (1420-1497)
Eerste lezing

Uit de brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Rome 8, 5-27

Die geleid worden door de Geest, zijn kinderen van God.

Zij die leven volgens het vlees, zinnen op wat het vlees wil. Die geleid worden door de Geest, zinnen op de dingen van de Geest. Het streven van het vlees loopt uit op de dood, het streven van de Geest op leven en vrede. Want het verlangen van het vlees staat vijandig tegenover God. Het onderwerpt zich niet aan Gods wet, het kan dit niet eens; en zij die volgens het vlees leven, kunnen God niet behagen.
Maar uw bestaan wordt niet beheerst door het vlees, doch door de Geest, omdat de Geest van God in u woont. Zou iemand de Geest van Christus niet hebben, dan behoort hij Hem niet toe. Als Christus in u is, blijft uw lichaam wel door de zonde de dood gewijd, maar uw geest lééft dank zij de gerechtigheid. En als de Geest van Hem die Jezus van de doden heeft opgewekt in u woont, zal Hij die Christus Jezus van de doden heeft doen opstaan, ook uw sterfelijk lichaam eenmaal levend maken door de kracht van zijn Geest, die in u verblijft.
Broeders en zusters, wij zijn dus schuldenaars, maar niet van het vlees, om naar het vlees te leven. Als gij volgens het vlees leeft, zult gij zeker sterven. Maar als gij door de Geest de praktijken van de zelfzucht doodt, zult gij leven. Allen die zich laten leiden door de Geest van God zijn kinderen van God. De geest die gij ontvangen hebt, is er niet een van slaafsheid, die u opnieuw vrees zou aanjagen. Gij hebt een geest van kindschap ontvangen, die ons doet uitroepen: Abba, Vader! De Geest zelf bevestigt het getuigenis van onze geest, dat wij kinderen zijn van God. Maar als wij kinderen zijn, dan ook erfgenamen, en wel erfgenamen van God, te samen met Christus, daar wij delen in zijn lijden, om ook te delen in zijn verheerlijking. Ik ben er zelfs van overtuigd dat het lijden van deze tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid waarvan ons de openbaring te wachten staat.
Ook de schepping verlangt vurig naar de openbaring van Gods kinderen. Want zij is onderworpen aan een zinloos bestaan, niet omdat zij het zelf wil, maar door de wil van Hem die haar daaraan onderworpen heeft. Maar zij is niet zonder hoop, want ook de schepping zal verlost worden uit de slavernij der vergankelijkheid en delen in de glorierijke vrijheid van de kinderen Gods. Wij weten immers dat de hele natuur kreunt en barensweeën lijdt, altijd door.
En niet alleen zij, ook wijzelf die toch reeds de eerstelingen van de Geest hebben ontvangen, ook wij zuchten over ons eigen lot, zolang wij nog wachten op de verlossing van ons lichaam. In deze hoop zijn wij gered. Maar men spreekt niet van hopen, als men het voorwerp van zijn hoop reeds aanschouwt: wie verwacht nog wat hij ziet? Daar onze hoop gericht is op het onzichtbare, moet onze verwachting gepaard gaan met standvastigheid.
Evenzo komt de Geest onze zwakheid te hulp. Want wij weten niet eens hoe wij behoren te bidden, maar de Geest zelf pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen. En Hij die de harten doorgrondt, weet waar de Geest op zint, want Hij pleit voor de heiligen naar Gods bedoeling.

Tweede lezing

Uit de verhandeling van de heilige Ireneüs, bisschop van Lyon († ca. 202), ‘Tegen de ketterijen’

De zending van de heilige Geest.

Met de volgende woorden gaf de Heer aan zijn leerlingen de macht om mensen te doen herboren worden in God: ‘Gaat dus en maakt alle volkeren tot mijn leerlingen en doopt hen in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest’ (Mt. 28, 19).
God had immers via de profeten beloofd deze heilige Geest in de jongste tijden uit te storten over slaven en slavinnen, opdat zij zouden profeteren. Daarom ook daalde de heilige Geest neer op Gods Zoon, die de zoon van een mens was geworden; in Hem raakte de heilige Geest gewend in het menselijk geslacht te wonen, onder de mensen te rusten en te verblijven in het schepsel van God; hierdoor kon de heilige Geest in hen de wil van de Vader vervullen en het oude leven van hen vernieuwen tot het nieuwe leven van Christus (vgl. Rom. 7, 6; Ef. 4, 22-23).
Lucas zegt dat deze heilige Geest na de hemelvaart van de Heer met Pinksteren op de leerlingen is neergedaald; Hij heeft de macht om alle volkeren binnen te leiden in het leven en in de geheimen van het Nieuwe Testament. Vandaar ook dat de leerlingen eensgezind in alle talen een loflied ter ere van God zongen. Zo gebeurde het dat de heilige Geest de meest uiteenlopende stammen tot eenheid bracht en dat de eerstelingen die geofferd werden aan de Vader uit alle volkeren kwamen.
De Heer beloofde dat Hij de Trooster zou sturen opdat deze ons zou voorbereiden op de ontmoeting met God. Zoals immers zonder vocht uit droge tarwe niet één deeg kan ontstaan en niet één brood, zo konden wij met zijn allen niet één worden in Jezus Christus zonder het water dat uit de hemel komt. En zoals de droge aarde, wanneer ze geen vocht opneemt, geen vrucht draagt, zo zouden wij, die aanvankelijk slechts bestonden uit dor hout, het leven nooit vruchtbaar kunnen maken zonder de gave van de regen van boven.
Immers, zoals ons lichaam de eenheid die leidt tot onbevlektheid heeft verkregen door het waterbad van het doopsel, zo heeft onze ziel haar door de heilige Geest gekregen.
De Geest van God is over de Heer neergedaald, ‘de Geest van wijsheid en inzicht, de Geest van raad en sterkte, de Geest van kennis en ontzag voor de Heer, de Geest van vrees voor de Heer’ (vgl. Jes. 11, 2-3). De Heer heeft de Geest op zijn beurt aan de kerk gegeven. Vanuit de hemel vanwaar volgens de Heer ook ‘de duivel als een bliksemstraal is gevallen’ (Lc. 10, 18), heeft Hij de Trooster over de hele aarde uitgezonden. Daarom is de dauw van God voor ons noodzakelijk, zodat wij niet verbranden en niet onvruchtbaar worden en ook dáár een Helper hebben waar wij een aanklager hebben. Met die bedoeling heeft de Heer de mens, die aan Hem behoort, toevertrouwd aan de heilige Geest, de mens, die in de handen van rovers was gevallen, maar over wie Hij zelf zich ontfermd had en wiens wonden Hij verbonden had. Hij gaf hem twee koninklijke munten, zodat wij die door de Geest het beeld en het opschrift van de Vader en de Zoon hebben ontvangen, het muntstuk dat ons is toevertrouwd rente laten opbrengen om het in veelvoud aan de Heer terug te betalen.