zaterdag 15 mei 2021

Lezingenofficie Zevende zondag van Pasen Liturgia Horarum Het gebod van de Heer om te geloven en te beminnen


Lezingen van het Lezingenofficie

 Augustinus leest Paulus, fresco van Benozzo Gozzoli (1420-1497)

Eerste lezing

Uit de Eerste Brief van de Heilige Apostel Johannes 3, 18-24

Het gebod van de Heer om te geloven en te beminnen

Kinderen, we moeten niet liefhebben met de mond, met woorden, maar waarachtig, met daden. Dan weten we dat we voortkomen uit de waarheid en kunnen we met een gerust hart voor God staan. En zelfs als ons hart ons aanklaagt: God is groter dan ons hart, Hij weet alles.

Geliefde broeders en zusters, als ons hart ons niet aanklaagt, kunnen we ons vol vertrouwen tot God wenden en ontvangen we van Hem wat we maar vragen, omdat we ons aan zijn geboden houden en doen wat Hij wil.

Dit is zijn gebod: dat we geloven in de naam van zijn Zoon Jezus Christus en elkaar liefhebben, zoals Hij ons heeft opgedragen. Wie zich aan zijn geboden houdt blijft in God, en God blijft in hem. Dat Hij in ons blijft, weten we door de Geest die Hij ons heeft gegeven.

Tweede lezing

Uit de Homilieën over het Hooglied van de H. Gregorius van Nyssa, bisschop
(Hom. 15: PG 44, 1115-1118)
De heerlijkheid, die Gij Mij geschonken hebt, heb Ik hun geschonken

Als de liefde tenslotte de vrees geheel verdrijft en die veranderde vrees zelf tot liefde wordt, zal in waarheid de eenheid bevonden worden die het gevolg is van het heil, als allen onder elkaar innig verenigd zijn met het éne en enige goed door toedoen van de volmaaktheid, die aanwezig is in de duif.
Want zo iets putten wij uit de volgende woorden, waar de Schrift zegt: Mijn duifje, mijn schoonste is enig. Zij was al enig voor haar moeder, de lieveling van haar man, die haar verwekte.

En dit wordt ons in het Evangelie door het woord van de Heer nog duidelijker gemaakt. Want als Hij zijn leerlingen zegent, deelt Hij hun tegelijk met weldaden alle kracht mee met die plechtige woorden, die Hij tegenover zijn Vader gebruikt. Dan voegt Hij er nog dit aan toe, wat de voornaamste en grootste van zijn weldaden is, dat zij niet langer meer, bij verscheidenheid van voorkeur, verdeeld moeten zijn bij het geven van hun oordeel over het goede, maar dat zij allen één moeten zijn, innig verenigd in dat éne en goede goed. Zodat zij door de eenheid in de Geest (zoals de apostel zegt) door de band des vredes met elkaar verbonden zouden zijn, en allen éen lichaam zouden zijn en allen één geest, door de éne hoop, waartoe zij waren geroepen.
Wij doen inderdaad nog beter als wij hier letterlijk de goddelijke woorden van het evangelie bij aanhalen. Opdat zij allen, zo luidt het, één mogen zijn, zoals Gij, Vader, in Mij en Ik in U: dat zij ook één mogen zijn in ons.
Maar de band voor die eenheid is de heerlijkheid. Dat de Heilige Geest de heerlijkheid wordt genoemd, zal niemand onder de meer verstandige mensen ontkennen, als hij de woorden zelf van de Heer beschouwt, wanneer Hij zegt: De heerlijkheid, die Gij Mij gegeven hebt, heb ik hun geschonken. Want inderdaad gaf Hij diezelfde glorie aan zijn apostelen, toen Hij tot hen zei: Ontvangt de Heilige Geest.

En die heerlijkheid, die Hij altijd al bezat, zelfs vóór deze wereld bestond, ontving Hij nog eens op dat tijdstip, toen Hij zich bekleedde met de menselijke natuur. En toen zijn mensheid door de heilige Geest was verheerlijkt, werd al wat met Hem in heerlijkheid verwant was deelachtig aan de Geest, te beginnen met de apostelen.
Daarom zij Hij: Ik heb hun de heerlijkheid gegeven, die Gij Mij geschonken hebt opdat zij één zijn zoals Wij één zijn; Ik in hen en Gij in Mij, opdat zij volmaakt één zijn.
Daarom is degene, die van kind uitgroeide tot volwassen man, tot die graad van leven gekomen, die wij hebben begrepen. Vervolgens wordt hij vatbaar voor de heerlijkheid van de Heilige Geest, doordat hij veraf staat van alle ondeugden en door zijn zuiverheid.
Hij is dan die volmaakte duif, waarnaar de bruidegom herhaaldelijk kijkt als hij zegt: Mijn duifje, mijn schoonste is enig!