donderdag 20 mei 2021

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Hebdomada VII Temporis Paschalis feria VI Munus Patris in Christo Het werk van de Vader in Christus


Ad Officium lectionis

Lectio altera

Ex Tractátu sancti Hilárii epíscopi De Trinitáte
(Lib. 2, 1. 33. 35: PL 10, 50-51. 73-75)

Tweede lezing
Uit het tractaat over de H. Drieëenheid van de H. Hilarius, bischop
(Lib. 2, 1. 33. 35: PL 10, 50-51. 73-75)
Het werk van de Vader in Christus
De Heer beval te dopen in de naam van de Vader, de Zoon en de H. Geest. Dit is de belijdenis van de Schepper, van de Eniggeborene en van de Gave. Eén is de Schepper van alles. Want één is God de Vader, uit Wie alles is. En één is de Enig-geborene, Onze Heer Jezus Christus, door wie alles is. En één is de Geest, de gave in alles.
Alles is aldus naar eigen krachten en verdiensten geordend; één Macht uit Wie alles voortkomt, één Voortgekomene door Wie alles is, één Gave van de volmaakte hoop. Niets ontbreekt er aan zo’n grote volmaaktheid binnen de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, namelijk: oneindigheid in het eeuwige (van de Vader), uitdrukking in het Beeld (van de Zoon), genot in de gave (van de H. Geest).
Wat nu de taak is van de Geest in ons, kunnen we vernemen in de woorden van de Heer zelf. Hij zegt immers:  Nog veel heb ik u te zeggen, maar gij kunt het nu niet verdragen. Want het is goed voor u, dat ik heenga; als ik ga, zal Ik de Helper tot u zenden.
En elders: ik zal de Vader bidden en Hij zal u een andere Helper geven, om voor altijd bij u te blijven, de Geest der waarheid. Hij zal u tot de volle waarheid brengen:  want Hij zal niet uit zich Zelf spreken, maar spreken alwat Hij hoort en u de komende dingen aankondigen. Hij zal Mij verheerlijken, omdat hij van het mijne in ontvangst zal nemen.
Dit is op verschillende plaatsen in de Schrift gezegd om ons te doen begrijpen. Daarin ligt de wil van de gever en de betekenis en de aard van het geschenk uitgedrukt. En omdat onze zwakheid noch de Vader, noch de zoon kan omvatten, zal de gave van de Heilige Geest, door een soort band van middelaarschap, ons geloof verlichten over het moeilijkste geloofspunt van Gods Menswording.
Die gave wordt ons geschonken vanwege de kennis. Want zoals de natuur van het menselijk lichaam overbodig is, zodra de redenen van haar bedieningen ophouden te bestaan; want de werking van de ogen is doelloos als er geen licht of dag is; zoals onze oren hun bediening niet kennen, als er geen stem of geluid is;  en zoals er geen geur opstijgt – niet alsof de natuur door wegvallende oorzaken gebrekkig is, maar het gebruik komt nu eenmaal in werking door een oorzaak – zó ook bezit de menselijke ziel wel het vermogen God te kennen, maart het licht, nodig tot die kennis, zal ze niet bezitten als ze niet door het geloof de gave van de Geest heeft ontvangen.
De gave nu, die in Christus is, biedt zich geheel aan allen aan, en is één. Die gave, die in geen enkel opzicht te kort schiet, wordt in die mate geschonken als men ze ontvangen wil. En die gave blijft in die mate als men ze zich waardig wil maken. Zij blijft tot de voleinding der tijden bij ons, zij is de troost in onze verwachting, zij is bij haar werkingen het onderpand van de toekomstige hoop. Zij is het licht voor de geesten, de glans van de zielen.