donderdag 27 mei 2021

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Ad Officium lectionis Hebdomada 8 per annum feria VI Testis interiorDe inwendige Getuige





Lectio altera
E Morálium libris sancti Gregórii Magni papæ in Iob
(Lib. 10, 47-48: PL 75, 946-947)
Tweede lezing

Uit de ‘Moralia’ op het Boek Job van de H. Gregorius de Grote, paus
(Lib. 10, 47-48: PL 75, 946-947)
De inwendige Getuige

Wie door zijn vriend wordt bespot, zoals ik, hij moet God aanroepen en Deze zal hem verhoren. Dikwijls, als een zieke geest om zijn goede daden een zuchtje ontvangt van mensengunst, laat hij zich tot uitwendige vreugde verleiden, zodat hij verwaarloost, wat hij inwendig zoekt, maar zich graag vermeit in wat hij uitwendig hoort, zodat hij blij is niet zozeer om gelukzalig te worden, maar om zo genoemd te worden. En daar hij vurig verlangt  naar woorden van loif, heeft hij verlaten wat hij begon te zijn. Dus daar waar hij in God geprezen scheen te moeten worden, wordt hij van God verwijderd.

 Soms echter legt de geest zich met volharding toe op het goede, en wordt hij toch door spot van de mensen geplaagd; hij handelt bewonderenswaardig maar ontvangt smaad. Hij die op grond van ontvangen lof naar uiten kon optreden, werd smadelijk afgewezen en keert tot zichzelf terug; en naarmate hij buiten zich geen rust vindt, verbindt hij zich inwendig des te vaster aan God. Want alle hoop moet men in de Schepper stellen en temidden van bespotting en smaad moet men Hem alleen aanroepen als de inwendige Getuige; want de geest van de bedroefde mens komt God zo nabij, dat hij vreemd staat tegenover mensengunst; hij verdiept zich terstond in gebed, en naarmate hij van buiten wordt benauwd, wordt hij des te meer gelouterd om in het inwendige door te dringen.

Daarom wordt er terecht gezegd: Wie door zijn vriend wordt bespot, zoals ik, hij moet God
aanroepen en Deze zal hem verhoren, want als de bozen de geest kwellen van de goeden, tonen zij Wie zij vragen als Getuige van hun daden. Als immers de gekwelde ziel zich in gebed begeeft vindt ze daar in  zich de verhoring van boven, waar zij zich verwijdert van menselijke lof buiten zich.
Opmerkelijk is het, hoe voorzichtig er tussen is gevoegd: zoals ik, want er zijn er sommigen die door menselijke spot worden terneer gedrukt, maar toch niet verstaanbaar zijn voor goddelijke oren. Want als er gespot wordt tegen de schuld,  is er ook geen verdienste van deugd gelegen in het bespot worden.

Want de eenvoud van de rechtvaardige wordt bespot. De wijsheid van deze wereld is: zijn hart verbergen door kuiperijen, de zin van zijn woorden omhullen wat vals is als waar doen schijnen en wat waar i als vals voorstellen.
Daarentegen is de wijsheid van de rechtvaardige:  niets door uiterlijk vertoon fingeren, zijn bedoelingen door zijn woorden doen kennen, het ware als zodanig beminnen, het valse vermijden, maar het goede eenvoudig doen uitkomen, liever kwaad verdragen dan bedrijven, geen wraak zoeken tegen onrecht, voor de waarheid smaad beschouwen als gewin. Maar deze eenvoud van de rechtvaardige wordt bespot, omdat door de wijzen van deze wereld de deugd van de zuiverheid voor onnozelheid wordt aangezien. Want alles, wat op een eenvoudige en eerlijke wijze wordt gedaan, wordt door deze mensen zonder meer als dwaasheid beschouwd, en al wat de waarheid in het doen goedkeurt, klinkt voor de vleselijke wijsheid als dwaas.