Lectio altera
E Morálium libris sancti
Gregórii Magni papæ in Iob
(Lib. 10, 47-48: PL
75, 946-947)
Tweede lezing
Uit de ‘Moralia’ op het Boek
Job van de H. Gregorius de Grote, paus
(Lib. 10, 47-48: PL
75, 946-947)
De inwendige Getuige
Wie
door zijn vriend wordt bespot, zoals ik, hij moet God aanroepen en
Deze zal hem verhoren. Dikwijls, als een zieke geest om zijn goede daden
een zuchtje ontvangt van mensengunst, laat hij zich tot uitwendige vreugde
verleiden, zodat hij verwaarloost, wat hij inwendig zoekt, maar zich graag
vermeit in wat hij uitwendig hoort, zodat hij blij is niet zozeer om gelukzalig
te worden, maar om zo genoemd te worden. En daar hij vurig verlangt naar woorden van loif, heeft hij verlaten wat
hij begon te zijn. Dus daar waar hij in God geprezen scheen te moeten worden,
wordt hij van God verwijderd.
Soms echter legt de geest zich met volharding
toe op het goede, en wordt hij toch door spot van de mensen geplaagd; hij
handelt bewonderenswaardig maar ontvangt smaad. Hij die op grond van ontvangen
lof naar uiten kon optreden, werd smadelijk afgewezen en keert tot zichzelf
terug; en naarmate hij buiten zich geen rust vindt, verbindt hij zich inwendig
des te vaster aan God. Want alle hoop moet men in de Schepper stellen en
temidden van bespotting en smaad moet men Hem alleen aanroepen als de inwendige
Getuige; want de geest van de bedroefde mens komt God zo nabij, dat hij vreemd
staat tegenover mensengunst; hij verdiept zich terstond in gebed, en naarmate
hij van buiten wordt benauwd, wordt hij des te meer gelouterd om in het
inwendige door te dringen.
Daarom wordt er terecht
gezegd: Wie door zijn vriend wordt bespot, zoals ik, hij moet God
aanroepen
en Deze zal hem verhoren, want
als de bozen de geest kwellen van de goeden, tonen zij Wie zij vragen als
Getuige van hun daden. Als immers de gekwelde ziel zich in gebed begeeft vindt
ze daar in zich de verhoring van boven,
waar zij zich verwijdert van menselijke lof buiten zich.
Opmerkelijk is het, hoe
voorzichtig er tussen is gevoegd: zoals
ik, want er zijn er sommigen die door menselijke spot worden terneer
gedrukt, maar toch niet verstaanbaar zijn voor goddelijke oren. Want als er
gespot wordt tegen de schuld, is er ook
geen verdienste van deugd gelegen in het bespot worden.
Want
de eenvoud van de rechtvaardige wordt bespot. De wijsheid van deze wereld is: zijn hart verbergen door
kuiperijen, de zin van zijn woorden omhullen wat vals is als waar doen schijnen
en wat waar i als vals voorstellen.
Daarentegen is de wijsheid
van de rechtvaardige: niets door
uiterlijk vertoon fingeren, zijn bedoelingen door zijn woorden doen kennen, het
ware als zodanig beminnen, het valse vermijden, maar het goede eenvoudig doen
uitkomen, liever kwaad verdragen dan bedrijven, geen wraak zoeken tegen
onrecht, voor de waarheid smaad beschouwen als gewin. Maar deze eenvoud van de
rechtvaardige wordt bespot, omdat door de wijzen van deze wereld de deugd van
de zuiverheid voor onnozelheid wordt aangezien. Want alles, wat op een
eenvoudige en eerlijke wijze wordt gedaan, wordt door deze mensen zonder meer
als dwaasheid beschouwd, en al wat de waarheid in het doen goedkeurt, klinkt
voor de vleselijke wijsheid als dwaas.