Het
Laatste Avondmaal.
Mozaïek in de S. Apollinare Nuovo,
Ravenna (vóór 529)
Vertrouwen dat aan het
lichaam van de Kerk de heerlijkheid ten deel zal vallen, die al gegeven is aan
haar Hoofd, Jezus Christus.
I n l e i d i n g
In feite is de Postcommunio van deze zondag een bede
tot bevestiging van het Paasmysterie.
Het mysteriekarakter heeft immers betrekking op de
tegenwoordigstelling – onbloedig,
actueel, overal en te allen tijde - van de heilsdaden van de Verlosser, telkens
wanneer de H. Eucharistie wordt gevierd. Dood, Verrijzenis, Hemelvaart en het
zetelen aan de Rechterhand van de Vader is Christus – primitiæ dormientium - ,
als eersteling van hen die ontslapen zijn, (vgl. 1 Kor 15, 20) - te beurt
gevallen.
De Postcommunio is ook een duidelijke verwijzing naar
het mysterie van de wondervolle –zo verwoordt de Litanie op de Kruisdagen vóór
Hemelvaartsdag het - Hemelvaart van Jezus, omdat deze zevende zondag binnen de
negendaagse periode vóór Pinksteren valt. Dit was en is nog altijd de tijd van
de oorspronkelijke noveen, toen Maria en de Apostelen biddend de Heilige Geest
afwachtten. De Heer zelf spoorde zijn Apostelen aan zich biddend voor te
bereiden op hetgeen zou komen: “Wacht de belofte van de Vader af!” (Hand 1, 4).
Dit betrof de belofte die zij van Hem hadden ontvangen, namelijk binnen enkele
dagen gedoopt te zullen worden met de Heilige Geest.
T e k s t
Missale Romanum [MR] 1970
Exaudi nos,
Deus, salutaris noster,
ut per hæc
sacrosancta mysteria in totius Ecclesiæ confidamus corpore faciendum,
quod eius
præcessit in capite.
Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovncie 1979
God, onze
Redder, verhoor ons,
sterk ons door
deze Eucharistie in het vertrouwen dat aan heel het lichaam van de Kerk de
heerlijkheid te beurt zal vallen,
die al gegeven
is aan haar Hoofd, Jezus Christus, onze Heer.
Werkvertaling
Verhoor ons,
God, onze Redder,
opdat wij vertrouwen
dat door middel van deze hoogheilige mysteries in het Lichaam van heel de Kerk
dát geschiede,
wat reeds in
haar Hoofd is vooraf gegaan.
L i t u r g i s
c h e a n t e c e d e n t e n
De Postcommunio is een nieuwe compositie samengesteld voor MR 1970, maar geïnspireerd door
een oratie in het Sacramentarium Leonianum (Verona, Kapittelbibliotheek LXXXV; 2e helft zesde eeuw) 174 en in een van de Fragmenta van de Codex Bonifatius, achtste eeuw.
Rubrieken: 1. Preces in Ascensio Domini, <secreta> Leonianum 2. Orationes in vigilia ad Ascensionem Domini , alia oratio super oblata Bonifatius.
een oratie in het Sacramentarium Leonianum (Verona, Kapittelbibliotheek LXXXV; 2e helft zesde eeuw) 174 en in een van de Fragmenta van de Codex Bonifatius, achtste eeuw.
Rubrieken: 1. Preces in Ascensio Domini, <secreta> Leonianum 2. Orationes in vigilia ad Ascensionem Domini , alia oratio super oblata Bonifatius.
(E. Mœller, J.M.
Clément en B. Coppieters ’t Wallant, Corpus
Orationum, IV, E-H, Brepols, Turnhout 1994, p. 64, nr. 2505.).
Opmerking: De Introitustekst van deze zondag begint
met dezelfde imperativusvorm Exaudi, maar niet met nos als object maar met
vocem meam. Tussen de momenten van Introitus en Postcommunio vindt het
Eucharistisch Mysterie plaats met het daadwerkelijk effect van een ontwikkeling
van een ‘meam’ naar een ‘nos’.
B i j b e l s
e r e f e r e n t i e s
Selectie:
cfr. Ps 64 (65)
6
Exaudi nos, Deus
salutaris noster / Verhoor ons, God, onze Redder.
Eph 4, 15-16
Wij zullen ons
in liefde aan de waarheid houden en in ieder opzicht naar Hem toe groeien die
het Hoofd is: Christus. Van Hem uit voltrekt, samengevoegd en samengehouden
door allerlei stuttende geledingen, dat is, door de werking die ieder deel is
toegemeten, het gehele Lichaam de lichaamsgroei, tot opbouw van zichzelf in
liefde.
Rom 12, 4-5
Wij bezitten in
een en hetzelfde lichaam vele ledematen, maar deze hebben niet alle dezelfde
taak. Zo vormen wij allen tesamen ook één lichaam in Christus, maar als
enkelingen zijn zij ledematen, op elkander aangewezen.
Kol 1, 18
Hij is het Hoofd
van het Lichaam dat de Kerk is. Hij is de Oorsprong, de Eerstgeborene uit de
doden, opdat Hij in alles de eerste zou zijn.
In Hem
(Christus) woont de gehele Volheid der Godheid lichamelijk, en gij bezit de
Volheid in Hem, die het Hoofd is van alle Heerschappijen en Machten.
G e t u i g e n
i s s e n v a n d e V
a d e r s
Twee
voorbeelden:
Uit de
Preken van de H. Augustinus, bisschop, over de Hemelvaart van de Heer
(…)
Hij is reeds boven de hemelen verheven,
maar toch ondergaat Hij op aarde al het lijden dat wij als zijn ledematen te
verduren hebben. Hiervan getuigde Hij toen Hij vanuit de hemel riep: ‘Saul,
Saul, waarom vervolgt gij Mij?’ (Hand
9, 4), en eveneens met de woorden: ‘Ik had honger, en gij hebt Mij te
eten gegeven’ (Mt 25, 35).
(…)
Dit is gezegd vanwege de eenheid tussen
Hem en ons, omdat Hij ons Hoofd is en wij zijn lichaam zijn. Niemand anders dan
Hij is naar de hemel opgestegen dan Hij die uit de hemel neergedaald is. Maar
vergeet niet dat met ‘Hij’ ook wij bedoeld zijn, overeenkomstig het feit dat
Hij de Mensenzoon is omwille van ons en dat wij kinderen van God zijn omwille
van Hem.
Zo immers zegt de Apostel het: ‘Zoals
het menselijk lichaam met zijn vele ledematen één geheel vormt; en alle
ledematen, hoe vele ook, één lichaam zijn, zo ook de Christus’ (1 Kor. 12, 12). Hij zegt niet: ‘Zo is
het ook met de Christus’, maar hij zegt: ‘Zo ook de Christus.’ Christus is dus
vele ledematen, één lichaam.
Hij daalde derhalve af uit de hemel uit
medelijden, en niemand steeg op dan Hij alleen, terwijl ook wij in Hem opstegen
door de genade.
En om deze reden is er niemand afgedaald
dan Christus, en niemand opgestegen dan Christus: dit betekent niet dat de
waardigheid van het Hoofd mag gelijkgesteld worden met zijn lichaam, maar wel
dat de eenheid van het lichaam niet mag gescheiden worden van het Hoofd. (Sermo de Ascensione Domini, Mai 98, 1-2: PLS 2, 494-495)
Uit de Preken
van de zalige abt Isaac, van het klooster ‘L’étoile’
Zoals het
hoofd en het lichaam van een mens, die mens zelf is, zo is de Zoon van de Maagd
met zijn uitverkoren ledematen ook één Mens en één Mensenzoon. De gehele en volledige Christus, zegt de
Schrift, bestaat uit Hoofd en lichaam;
omdat alle leden tezamen één lichaam vormen, dat met zijn Hoofd één Mensenzoon
vormt, die met Gods Zoon een Zoon van God is, en die zelf met God één God is.
Derhalve is
het gehele lichaam met Hoofd de Mensenzoon, zowel Gods Zoon, als God. Vandaar
ook dit woord: Ik wil, Vader, dat, zoals
Gij en Ik één zijn, zo ook zij één zijn met ons.
Daarom
volgens deze beroemde zienswijze in de Schriften: geen lichaam zonder Hoofd,
noch een Hoofd zonder lichaam; noch zonder God een Hoofd en lichaam, de gehele
Christus.
Daarom is
alles met God één God. Maar de Zoon Gods is met God op natuurlijke wijze een,
de Mensenzoon is met Hem op persoonlijke wijze één en zijn lichaam is met Hem
op sacramentele wijze één.
De oprechte
en verstandige ledematen van Christus kunnen dus zeggen, dat zij naar waarheid
dit zijn, wat Hijzelf is, ook Gods Zoon en wel God. Maar wat Hij van nature is,
zijn zij door gemeenschap. Wat Hij in volheid is, zijn zij door deelname.
Vervolgens
wat de Zoon Gods is door voortbrenging, zijn zijn ledematen door adoptie, zoals
er geschreven staat: Ge hebt de Geest tot
kindschap ontvangen, waarin wij roepen: Abba, Vader.
Naar die
Geest gaf Hij hun macht kinderen Gods te
worden, om op verschillende wijzen door Hem onderwezen te worden, die de Eniggeborene is onder vele broeders,
om te zeggen: Onze Vader, die in de hemel
zijt. En elders: Ik stijg op naar
mijn Vader en uw Vader.
Want door
dezelfde Geest, waardoor de Mensenzoon, ons Hoofd, uit de schoot van de Maagd
geboren is, worden wij geboren uit de doopvont, als kinderen van God, als zijn
lichaam. En zoals Hij zonder enige zonde werd geboren, zo worden wij dat (bij
het Doopsel) tot vergeving van alle zonden.
Want zoals
Hij op het kruis alle zonden van heel zijn lichaam in het lichaam van zijn
vlees heeft gedragen, zo heeft Hij aan zijn geestelijk lichaam de genade van de
wedergeboorte geschonken, opdat aan dit lichaam geen zonde zou worden
toegerekend, zoals er geschreven staat: Zalig
de man, aan wie de Heer de zonde niet heeft toegerekend. Die zalige man is
zonder twijfel Christus, die in zover Hij Hoofd van Christus is, God is, en
zonden vergeeft. En aan Wie in zover Hij hoofd van het lichaam is, één mens is
en niets vergeven wordt. In zover Hij echter lichaam van het Hoofd is, meerdere
is en niets aangerekend wordt.
(Sermo 42: PL 194, 1831-1832)
T e x t u e l e a n a l y s e
1.Exaudi nos,
Deus, salutaris noster,
2.ut per hæc
sacrosancta mysteria in totius Ecclesiæ confidamus corpore faciendum,
3.quod eius
præcessit in capite.
De Postcommunio bestaat uit één enkele
zin, die opgebouwd is uit de hoofdzin, tegelijk de openingszin met beroep op
God, middels de imperativusvorm Exaudi nos, verhoor ons en de bijstelling
salutaris noster, epitheton of titel op grond waarvan verhoring wordt verhoopt.
In God immers berust heel ons heil en
Hij is te allen tijde bereid ons dit te schenken (regel 1).
Bij de openingsregel sluit de bijzin, ingeleid door
het voegwoord ut met finale betekenis aan (r. 2) en het praedicaat confidamus
in de coniunctivusvorm, 1e pers. pluralis præsentis gevolgd door een
soort a.c.i.-constructie (accusativus cum infinitivo): [id] faciendum [esse]:
vormgegeven door een gerundivum waarbij de accusativus id is verzwegen en de
infinitivusvorm esse is weggelaten.
Op deze bijzin volgt een relatieve bijzin die met het
reflexivum quod het verzwegen id van r. 2 als antecedent heeft. Het prædicaat præcessit staat in de 3e
pers. singularis indicativi perfecti vanwege de door de Kerk in haar Credo
beleden feitelijke geloofswaarheid.
De bijzin bevat de eigenlijke bede dat God ons het
vaste vertrouwen moge schenken dat door de viering van de Heilige Geheimen de gehele Kerk die voltooiing mag verwerven,
die Christus, haar Hoofd, in zijn goddelijke heerlijkheid reeds bezit.
St r u c t u u r a n a l y s e
Ad 1
Exaudi, verhoor, prædicaat in de
imperativusvorm. Nos, ons,- object van het gezegde: accusativusvorm van het pronomen personale
nos. Deus, adres en hoogste vorm waarmee God wordt aangeroepen: vocativusvorm,
gevolgd door een bijstelling met vernoeming
van een goddelijke eigenschap,
attributieve bepaling van twee congruente vocativusvormen.
Ad 2
Finale/doelaanwijzende bijzin, ingeleid
door het voegwoord ut en het prædicaat confidamus in de coniunctivus waarmee de
gerundivumvorm faciendum is verbonden die met verzwegen id dat het antecedent
is van het relativum quod in r. 3, en met de weggelaten infinitivus esse een
soort a.c.i. vormt: opdat/zodat wij hopen dat dát geschiede…
Per
hæc sacrosancta mysteria, door deze hoogheilige geheimen, bijwoordelijke
bepaling in drie congruente accusativusvormen, geregeerd door het præpositum
per, waarmee het middel of instrument wordt aangeduid.
In
totius Ecclesiæ [confidamus] corpore [faciendum], in het lichaam van heel de
Kerk/ in het lichaam dat de gehele Kerk is: een tweede bijwoordelijke bepaling
gevormd door een ablativusvorm (ablativus loci): in corpore, vergezeld door een
attributieve bepaling totius Ecclesiæ van twee congruerende genitivusvormen
(genitivus explicativus).
Ad 3
Relatieve bijzin beginnend met quod als relativum verwijzend
naar het verzwegen id in r. 2.
Præcessit, hij/zij/het is vooraf gegaan: 3e
persoon singularis perfecti indicativi van præcedere.
Eius (…) in
capite, in haar Hoofd, bijwoordelijke bepaling gevormd door het præpositum in dat
de ablativusvorm corpore eius bepaalt, ablativus loci. Eius is een bijvoeglijke
bepaling in de genitivusvorm van is,
eius, genitivus explicativus.
S t i j l f i g u r e n
Gewone congruentieregel:
Deus, salutaris noster (regel
1), hæc sacrosancta mysteria en totius Ecclesiæ (r.2).
Hyperbaton (uiteenplaatsing van bij elkaar horende
elementen):
in [totius Eccclesiæ
confidamus] corpore
Antithese,
repetitio en alliteratie:
In corpore (r.2) versus in capite (r. 3)
Repetitio: et ... et
Alliteratie: corpore en capite
K l e i n v o c a b u l a r
i u m
Salutare en
salutaris
Het verbum
salutare, I, betekent 1. groeten, begroeten, iemand heil toewensen 2. redden, beschermen.
Salutaris,
- is, m., betekent zoals in de Postcommunio van deze zondag Redder, Heiland,
Verlosser en is qua betekenis synoniem met Redemptor, Verlosser.
Naast het substantief salus, utis, f.,
met betekenissen 1. het welvaren, gezondheid 2. heil, behoud, redding 3.
redder, 4. heilwens, groet 5. heilzame werking, komt het substantief salutare,
is, n., voor met de betekenis van heil, hulp, redding. Dit is vooral het
geval in de psalmen van de Vulgaatvertaling van Sint Hieronymus, maar ook bij
andere christelijke schrijvers zoals Tertullianus, Augustinus, Cyprianus en in
de Brief van Clemens aan de Korinthiërs, 18 (“exspectabant salutare Dei Iesum
Christum”). In de openingszin van veel prefaties horen we zingen: “vere dignum
et iustum est, æquum et salutare…” - Waarlijk, passend en rechtvaardig is
het, billijk en heilzaam. Hier is salutare echter bijvoeglijk gebruikt
(salutaris, -e, heilzaam, reddend).
Zoals
in een vorige reeks gezien komt het begrip salutaris, heilzaam, reddend,
regelmatig voor in de Oratio super munera (of secreta) als het ware als
anticipatie, alsof de offergaven reeds in de status zouden verkeren zoals ze
zijn na de Conscratie. Het is duidelijk dat het gebed over de eucharistische
gaven het begin van een handeling vormt die uitloopt op de voltooiing in de H.
Communie. We mogen immers ook in het gebed over de gaven om dezelfde genaden bidden
als we dit doen na het ontvangen van de H. Communie, omdat God die we zullen
ontvangen onder de gedaante van onze offergaven na de transsubstantiatie,
Dezelfde is aan Wie wij onze stoffelijke gaven hebben aangeboden en omdat Hij
dezelfde goedheid op het ene en andere moment is.
Confidere, confisus sum, 3, semi-deponens
betekent
1.vertrouwen 2. hopen. Het werkwoord drukt geloof (fides) uit en is daarmee
synoniem met credere, en ook hoop, en
daarmee verwant met sperare.
‘Ad te
Domine, levavi animan mam, Deus meus, in te confido, non erubescam’ (Ps 24 (25)
1-2a: Tot U heb ik mijn ziel verheven, mijn God, op U vertrouw ik en ik zal
niet te schande worden.
‘(…) non ut a
nostra humilitate discederet, sed ut illuc confideremus, sua membra…’: niet om
van onze zijde te wijken, maar opdat wij, zwakke mensen, zijn ledematen, hoop
zouden hebben (Prefatie I van Hemelvaart)
‘Confidite,
ego vici mundum, allelua’ (cf Io 16, 33), Hebt geloof/vertrouwen, Ik heb de
wereld overwonnen (ant. 1 Vespers, feria II Hebdomada 1, Paastijd)
Præcedere, -cessi, cessum, 3.
betekent 1.
voorop gaan 2. voorgaan 3. overtreffen 4. zich op iets voorbereiden.
Caput, -itis,
onz.
De
hoofdbetekenissen zijn 1. hoofd, kop 2. hoofdman, aanvoerder 3. hoofdzaak,
hoofdstuk, hoofdsom. Net als in onze taal vinden we in het Latijn tal van
uitdrukkingen en verbindingen met caput. Talrijk zijn ook de ontleningen aan
het begrip caput:
kapitein,
kapiteel, Capitool, kapittel, kapitaal, capuchon (van caputium/capitium),
capita selecta enz..
In de liturgie
vinden we uitdrukkingen zoals caput humiliare of declinare, het hoofd nederig
buigen (tijdens het gebed); Christus als Hoofd van de Kerk, caput Ecclesiæ; vir
caput est mulieris sicut Christus caput Ecclesiæ (Ef 5,23), de man is het hoofd
van de vrouw zoals Christus het hoofd is van de Kerk.
Corpus, oris,
onz.
Betekent
lichaam, lijf, (iedere) gevormde stof, een levend wezen zelf, maar ook
levenloze massa. Voorts betekent het ook ieder tot een lichaam gevormd geheel,
dus verzameling, omvang, massa, som, verzameling van mensen (corporatie), van
boeken.
Voorbeelden:
corpus omnis iuris Romani, verzameling van heel het Romeinse recht.
Corpus
Christianorum: het hier al dikwijls geciteerde verzamelwerk van de geschriften
van christelijke auteurs; Corpus orationum, de verzameling van de liturgische
oraties van Sacramentaria en Missaals.
Corpus
Christi, het Lichaam van Christus: woorden waarmee de priester of diaken de H.
Communie toont aan de communicanten nadat hij zelf tevoren heeft gecommuniceerd
en gezegd: Corpus Christi custodiat me in vitam æternam, het Lichaam van
Christus beware mij tot eeuwig leven.
Een voorbeeld uit het corpus
van de oraties: ” (…) ut inter eius membra semper numeremur, cuius Corpori
communicamus et Sanguini”, dat wij altijd gerekend mogen worden
onder de ledematen van Hem, aan wiens Lichaam en Bloed wij deelhebben (Postcommunio 5e zondag van de
Veertigdagentijd).
Corpus Christi verwijst ook,
zoals in de Postcommunio vandaag, naar het mystieke Lichaam van Christus dat de
Kerk is, door Christus zelf geheimvol gevormd middels het bijeenroepen van zijn
leerlingen uit alle volkeren en talen en door mededeling van zijn Geest. Zo
spreekt de H. Paulus over het Mystieke Lichaam van de Kerk als een woning (Ef
2, 21-22) en vooral over een corpus: ‘in ædificationem corporis Christi’, tot
opbouw van het lichaam van Christus (Ef 4,12); vos autem estis corpus Christi
et membra de membro (1 Kor 12, 27), gij echter zijt het lichaam van Christus en
ieder afzonderlijk zijt gij ledematen ; ‘Ipse (Christus) est caput corporis
Ecclesiæ ( Kol 1,18); ‘universum Ecclesiæ corpus’ , heel het lichaam van de
Kerk, (H. Leo de Grote in Preek 63,7).
De H. Paulus insisteert ook op
de eenheid van dat lichaam: “unum corpus et unus Spiritus…Unus Dominus, una
fides, unum baptismum (Ef 4, 4-5), één Lichaam en één Geest, één Doopsel.
Mente en
corpore, met lichaam en geest (Collectegebed 32e zondag door het
jaar).
Corporale (‘lichaamskleed’): een witte linnen doek,
meestal in negenvoud opgevouwen, waarop volgens liturgisch voorschrift de H.
Eucharistie wordt geplaatst, hetzij tijdens de H. Mis, hetzij tijdens de
eucharistische aanbidding.
In onze taal
in gebruik: korporaal, corpulent, corporatie, muziekkorps, corps diplonatique,
studentencorps.
U i t d e d o g m a t i s c h e c o n s t i t u t i e L u m e n
G e n t i u m v a n h e t T
w e e d e
V a t i c a a n s C o n c i l i
e o v e r d e K
e r k
Nr. 7 [De Kerk als mystiek lichaam van Christus].
“De Zoon van God heeft in de menselijke natuur, die
Hij had aangenomen, door zijn dood en verrijzenis de dood overwonnen en zo de
mens verlost en omgevormd tot een nieuw schepsel (vgl. Gal 6, 15; 2 Kor 5, 17).
Want door de
mededeling van zijn Geest heeft Hij zijn broeders uit alle volken
bijeengeroepen en hen op mystieke wijze tot zijn lichaam gemaakt.
In dit lichaam
stroomt het leven van Christus uit naar de gelovigen, die door de sacramenten
op mystieke en reële wijze worden verenigd met de gestorven en verrezen
Christus.
Want door het
doopsel worden wij gelijkvormig aan Christus: "Wij allen zijn immers in
de kracht van één en dezelfde Geest door het doopsel één enkel lichaam
geworden" (1Kor 12, 13).
Door deze heilige
ritus wordt het deelnemen aan de dood en de verrijzenis van Christus uitgedrukt
en verwezenlijkt: "Door de doop in zijn dood zijn wij met Hem
begraven"; en als wij "één met Hem zijn geworden door het
beeld van zijn dood, dan moeten wij Hem ook volgen in zijn opstanding"
(Rom 6, 4-5).
Doordat wij bij het
breken van het eucharistisch brood waarachtig deelhebben aan het lichaam des
Heren, worden wij verheven tot de gemeenschap met Hem en met elkander: "Omdat
het brood één is, vormen wij allen tezamen één lichaam, want allen hebben wij
deel van het éne brood" (1 Kor. 10, 17).
Zo worden wij allen
ledematen van dat lichaam (vgl 1Kor 12, 17)
"en als enkelingen zijn wij ledematen, op
elkander aangewezen" (Rom
12, 5).
Gelijk nu alle ledematen van het menselijk lichaam,
hoevele ook, tezamen toch één lichaam uitmaken, zo ook de gelovigen in Christus
(vgl 1Kor 11,12).
Ook bij de opbouw
van het lichaam van Christus is er verscheidenheid van ledematen en functies.
Het is één en dezelfde Geest, die zijn verschillende gaven uitdeelt tot nut van
de Kerk, volgens zijn rijkdom en overeenkomstig de eisen van de verschillende
bedieningen (vgl 1Kor 12, 1-11).
Onder deze gaven
staat bovenaan de genade, die geschonken werd aan de apostelen, aan wier gezag
de Geest zelf ook aan de charismatici onderwerpt (vgl 1 Kor 14).
Dezelfde Geest
maakt het lichaam één door zichzelf en door zijn kracht en door de innerlijke
verbondenheid van de ledematen; en zó wekt en stimuleert Hij de liefde onder de
gelovigen. Als daarom één lid lijdt, delen alle ledematen in het lijden; wordt
één lid geëerd delen alle in de vreugde (vgl 1Kor 12,26).
Het hoofd van dit lichaam is Christus. Hij is het
Beeld van de onzichtbare God en in Hem is alles geschapen. Hij bestaat vóór
allen, en alles bestaat in Hem. Hij is het Hoofd van het lichaam, dat de Kerk
is. Hij is de Oorsprong, de Eerstgeborene uit de doden, opdat Hij is alles de
eerste zou zijn (vgl Kol 1, 15-18).
Door de grootheid
van zijn macht heerst Hij over het hemelse en het aardse, en door zijn alles
overtreffende volmaaktheid en zijn werking vervult Hij heel het lichaam met de
rijkdom van zijn heerlijkheid (vgl Ef 1, 18-23).
Alle ledematen moeten aan Hem gelijkvormig worden,
totdat Christus in hen gevormd is (vgl Gal 4, 1).
Daarom worden wij
opgenomen in de mysteries van zijn leven, aan Hem gelijkvormig, met Hem
gestorven en met Hem verrezen, om eens met Hem te heersen (vgl Fil 3, 21; 2Tim
2, 11; Ef 2, 6; Kol 2, 12; enz).
Nog pelgrims op
aarde, Hem volgend in lijden en vervolging, worden wij één met Hem in zijn
lijden, gelijk het lichaam met het hoofd; wij delen in zijn lijden om ook te
delen in zijn verheerlijking (vgl Rom 8, 17).
.
Van Hem "moet het gehele lichaam, door
geledingen en verbindingen gestut en samengehouden, zijn goddelijke wasdom ontvangen"
(Kol. 2, 19).
Hij zelf zorgt, dat
er in zijn lichaam, de Kerk, voortdurend de gaven zijn van de bedieningen,
waarin, wij, door zijn kracht, elkaar van dienst zijn voor ons heil, opdat wij
ons in liefde aan de waarheid houden en in ieder opzicht toegroeien naar Hem,
die ons Hoofd is (vgl Ef 4, 11-16).
Om ons voortdurend te vernieuwen in zichzelf (vgl
Ef 4, 23), heeft Hij ons
meegedeeld van zijn Geest, die één en dezelfde is in het Hoofd en in de
ledematen en die aan heel het lichaam zó leven, eenheid en stuwing geeft, dat
de heilige vaders zijn taak hebben vergeleken met de functie, die het
levensbeginsel, de ziel, heeft in het menselijk lichaam.
De Kerk van haar
kant is onderdanig aan haar Hoofd (Ef. 5, 23-24).
"Omdat in
Hem de gehele volheid der Godheid lichamelijk woont" (Kol. 2, 9)
, vervult Hij de
Kerk, die zijn lichaam en zijn volheid is, met zijn goddelijke gaven (vgl Ef 1,
12-23),
opdat zij mag streven naar de gehele volheid Gods
en deze mag bereiken (vgl Ef 3, 19)”.
In het mysterie van de Eucharistische handeling delen,
zoals gezien, – naast het Hoofd dat Christus is - ook de ledematen van het
gehele Mystieke Lichaam van Christus.
Vandaag is het de laatste zondag van de Paastijd die
voorafgaat aan het Hoogfeest van Pinksteren dat de Paastijd voltooit en
bekroont.
De Postcommunie verwoordt met vast geloof dat het
heilsplan van God zich aldus voltrekt (confidamus ….faciendum).
De H. Communie, het Lichaam van Christus, de door het
vuur van de H. Geest doorstroomde gave, moge ons dichter bij God brengen. Het
nuttigen van dit hemelse Brood moge in ons de gloed opwekken die God op
Pinksteren over de Apostelen uitstortte. Hoe het vuur in hen brandde, liet hun
optreden zonder terughoudendheid voor het volk zien. Jezus Christus was gekomen
om vuur op aarde te brengen en hoezeer wenste Hij dat het zou ontbranden (vgl.
Lc 12, 29).
Wij weten uit de beloften van Jezus met welk verheven
doel Hij ons heeft herschapen; die heerlijkheid die Hij als Hoofd van het
Lichaam dat de Kerk is, reeds bezit.
“Hij is niet van onze zijde geweken, zwakke mensen
heeft Hij hoop gegeven: Hij is ons Hoofd, wij vormen zijn Lichaam. Waarheen Hij
ons is voorgegaan, zullen wij eenmaal volgen” (cf prefatie Hoogfeest van
Hemelvaart). Het is zinvol om het Paasmysterie nog eens biddend te gedenken met de bede te mogen delen in de dood en de heerlijkheid van Christus, totdat we volkomen deelhebben aan de goddelijke natuur.