Meimaand - Mariamaand - Geestelijke schrijvers en dichters over
H. Maagd Maria
De H. Petrus Canisius over de smarten van Maria
Had Maria geen andere
oorzaak van smart dan dat zij de uiterste ziele- en lichaamspijnen van haar
Zoon met eigen ogen moest aanschouwen? Reikt de betekenis van het mystieke
zwaard, dat haar allertederste hart doorboorde, voor ons niet verder dan wat
geschiedde onder het Kruis?
Verder, voorwaar, heeft de
profeet Simeon geschouwd! en zeker heeft hij in dat korte woord samengevat en
ons ter overweging overgeleverd: méér jammer, hartzeer en leed door de Moeder
tijdens haar leven vol smarten geleden omwille van haar Zoon!
Neen, wie zich het
Evangelieverhaal godvruchtig en met aandacht voor de geest haalt, zal zonder
moeite talrijke en zwaarwegende redenen ontdekken: op grond waarvan Maria’s
ziel door angst was beklemd en met droefheid vervuld, - waarom de scherpste
prikkels van smart haar zo gevoelig hart doorboorden, haar deden wenen en
stenen.
Want wat Christus ons van
alle uitverkorenen verzekert: “In de wereld zult gij druk ondervinden,” is óók
in Maria bewaarheid.”
Geheel haar leven was zij
onderhevig aan moeilijkheden, ellende, gevaren en kwellingen, opdat daardoor
haar uitstekende deugd voor God en de mensen des te heerlijker zou
uitschitteren, en haar in den hemel groter geluk zou wachten, naarmate zij hier
met en om haar Zoon een zwaarder en langduriger kruis had gedragen.
Beiden voorzeker hebben
“gedronken uit den stroom langs de weg; daarom hun hoofd (onder de hemelingen)
opgeheven,” en het droevige en aan smarten zo rijke levenslot met de kroon van
de meest zalige en rijkste zaligheid verwisseld.
Zo moesten en Zoon en Moeder
door het kruis tot de glorie komen: opdat de Moeder, naarmate zij heviger
medeleed met de Gekruisigde, later in de hemel ook des te gelukkiger met Hem
zou mee regeren.
Is het niet het bewijs van
ware en oprechte liefde, blij te zijn met de blijden, en met die wenen te wenen,
zoals Paulus in zijn Brieven leerde en door eigen voorbeeld bevestigde?
Niet immers zij zijn
Christus’ leerlingen, die, als Stoïcijnen, door geen aandoening kunnen worden
geroerd, en afgedaan hebben met alle menselijk gevoel. Maar Christus bemint
hen, die teder zijn, meevoelend en ontvankelijk van harte. Niet voor niets is
Hij uit een allergoedertierendste Moeder geboren!
Zij, die andermans welslagen
met alle kracht in de hand werken en er zich van harte over verheugen; zij, die
over andermans leed als over het hunne bedroefd zijn: zij zijn het die op Hem
gelijken.
En daarom betaamde het ook,
dat de Moeder Gods, die de volheid ontving der genade, ook in dit opzicht bij
niemand achterstond: maar meer nog dan iedere moeder meevoelde met het lijden
van haar Zoon.
En zodoende ondervond zij er
dan ook de sterkste weerslag van: toen zij daar tegenwoordig was en stond onder
het Kruis, en haar Zoon naar lichaam en ziel zag gefolterd op een wijze, boven
alle maat; toen de Profeet Hem naar waarheid kon noemen “de man van smarten en
in het lijden volleerd”; toen Hij eindelijk van zichzelf aan de Vader kon
getuigen: “Alle golven hebt Gij over Mij doen neerkomen; ik ben gekomen in het
diepste der zee, en de storm heeft Mij doen ondergaan.”
Waarlijk, als Maria niet op
zo hevige wijze had medegeleden met haar Zoon te midden van zulke onbeschrijfelijke
kwelling, verwonding, grievende pijn; als zij niet het innigst medelijden van
haar hart aan haar lijdend en stervend Kind had geschonken: zou zij dan niet de
schijn op zich hebben geladen haar goddelijke Zoon niet te kennen noch te
beminnen? – haar waarachtig moederschap te verloochenen? - de ijdele verzinsels
der Manichaeën over Christus’ schijnlichaam aldus te bevestigen? - ja, in
strijd te geraken ten slotte met het volmaakte voorbeeld, dat Christus ons gaf
in zijn lijden, erbarming en tranen?
(Commentariorum
de Verbi Dei corruptelis, Tomi duo, 1583, 554)