Christus ontvangt brood en
wijn voor de H. Eucharistie
Mogen wij eens komen tot uw heerlijkheid in de hemel
I n l e i d i n g
Slechts wanneer de gebeden en de
offergaven van de gelovigen door God worden aanvaard, kunnen wij er op rekenen
dat ons gebed wordt verhoord, “dat wij door
dit dienstwerk van liefdevolle toewijding, tot de hemelse heerlijkheid komen”.
Het dienstwerk is de viering van de H. Eucharistie. Zij kan de overgang naar de
hemelse heerlijkheid tot stand brengen, wanneer de gebeden en offergaven door
God worden aangenomen. Daarbij behoort ook de aanvaarding door God van de Consecratie.
Het is goed te horen dat men om deze aanvaarding moet bidden, ofschoon de H.
Eucharistie een Sacrament is, dat door het voltrekken van de tekens werkzaam
wordt (ex opere operato). Elke Eucharistieviering op zichzelf is de in
koninklijke vrijheid door God verleende vervulling van een belofte en nimmer
een magisch natuurwetenschappelijk mechanisme. Er bestaat geen beter middel tot
afweer van onjuiste voorstellingen en dwaalleer, dan het gebed, waarin de
vrijheid van de liefde van God wordt erkend.
Als
mens moest Christus eerst het leven van de mensen leven en hun dood sterven.
Hij moest de straf van hun zonde ten volle en tot het laatste doormaken als een
van hen. Dan pas kon Hij – de mens Christus – verheerlijkt worden tot
‘levenwekkende Geest’(1 Kor 15, 45) en de verloste mensen verlichtend
binnengaan. Vrucht van Christus’ Lijden is het leven van de Heer in de
gedoopten. Christus leeft nu in Zijn leerlingen die, getuigend van de blijde
boodschap van de verlossing, de vrede van de kant van de Vader, deze aan heel
de wereld verkondigen. Daarmee is ‘de wonderbaarlijke uitwisseling’ (admirabile
commercium) waarvan de oraties in Kerst-
en Paastijd spreken, voltooid. Christus rust met zijn menselijke natuur in de
Vader en ook wij met Hem (zie Gebed over de gaven 5e zondag van
Pasen), want waar het Hoofd is, daar zijn ook de ledematen. Anderzijds
verblijft Christus nog altijd op aarde, leeft, leert, lijdt Hij in zijn
gedoopten, in zijn Kerk en voert Hij haar en door haar de gelovigen door middel
van het mysterie van de H. Eucharistie ‘ad cælestem gloriam’, naar de hemelse heerlijkheid. Nu wij in de
jaarlijkse liturgische viering van de Paasgeheimen dit leven van Christus
heerlijk zien beginnen, moeten we ons er van bewust zijn dat wij
in dit leven staan, dat het in ons leeft en dat het juist deze
verheerlijkte Christus is, die in alle
mysteries van het kerkelijk jaar mens geworden, lijdend stervend en verrijzend
onder ons tegenwoordig kwam en komt.
T e k s t
Missale Romanum – 1970
Suscipe, Domine, fidelium preces cum oblationibus
hostiarum,
ut, per hæc piæ devotionis officia,
ad
cælestem gloriam transeamus.
Altaarmissaal
Nederlandse Kerkprovincie – 1979
Heer,
neem de gebeden en gaven van uw gelovigen aan.
Mogen
wij door deze heilige viering
eens
komen tot uw heerlijkheid in de hemel.
Werkvertaling
Aanvaard,
Heer, de gebeden van [Uw] gelovigen samen
met (letterlijk: met het brengen (met de aanbiedingen) de aangeboden
offergaven,
opdat/zodat
wij, door dit dienstwerk van liefdevolle toewijding,
tot
de hemelse heerlijkheid komen.
L i t u r g i s c h e a n t e c e d e n t e n
De brontekst van deze oratio super
munera/oblata of oratio secreta gaat terug tot de Codex Sankt Gallen, 750, 9e
eeuw, Stiftsbibliothek, 343.
In het Missale Romanum 1962 was dit de
Secreta van dinsdag onder het Paasoctaaf en van de vijfde zondag na Pasen
[versie A]. En met invoeging van de bede om zijn intercessio ook
de Secreta op de gedachtenis van de H. Theodorus, 9 november [versie B].
(Zie: E. Moeller, J.M. Clément en B.
Coppieters ’t Wallant, Corpus Orationum, IX, S-V, Brepols, Turnhout 1996, p. 92-93, nr. 5726 a,
Br 1106.
De A-versie was in een
dertigtal kathedrale kerken, bisdommen en kloosterorden, verspreid over Europa
en het Britse schiereiland, in gebruik sinds de 9e eeuw. Dat gold
ook voor de B-versie.
Ook
deze oratie is een zeldzaam voorbeeld van de gebeden die door alle hervormingen
heen hun eigen plaats behielden (feria IIIa in albis).
S t r u c t u u r a n a l y s e e n s
t i j l f i g u r e n
1. Suscipe, Domine, fidelium preces cum oblationibus
hostiarum,
2a. ut, 2b. per hæc piæ devotionis officia,
2a. ad cælestem gloriam transeamus.
Het
Gebed over de gaven van deze zondag is opgebouwd uit één enkele zin, te
onderscheiden in de hoofdzin (r.1) die de eigenlijk bede bevat, gevolgd door
een finale / doelaanwijzende respectievelijk consecutieve / gevolgaanduidende
bijzin (r. 2a), ingeleid door het voegwoord ut en daarvan afhankelijk met het
prædicaat in de coniunctivusvorm vanwege het wenskarakter, die het effect
uitdrukt van de in r. 1 genoemde bede. De bijzin (2a) wordt onderbroken door
een ondergeschikte bijzin (2b) met een voorzetselbepaling of bijwoordelijke bepaling dat het middel waardoor, de weg waarlangs, aangeeft. voorzetsel
Ad
1
Suscipe,
aanvaard, neem aan, - prædicaat van de hoofdzin in de imperativusvorm dat zich
richt tot God de Vader, Domine, anaklese in de vocativusvorm. Suscipe >
suscipere, suscepi, susceptum, 3, wordt frequent gebruikt in de Gebed over de
gaven in de Tijd door het Jaar en in de bijzondere liturgische tijden. De
imperativusvorm Suscipe vraagt God de gaven, het offer, de aanbidding of de
gebeden van de Kerk te ontvangen of te aanvaarden. Eerder werd besproken dat de
imperativus suscipe aan de kop van de oratie dikwijls aangevuld wordt met het de
imperativus afzwakkende quæsumus.
Fidelium
preces cum oblationibus hostiarum, de gebeden samen met de aanbiedingen van de
offergaven van de gelovigen – tweeledig object van het prædicaat zoals ook het
Gebed over de gaven van de Zesde zondag van Pasen liet zien, samengesteld uit
de accusativusvorm meervoud preces (van prex) gevolgd door de genitivusvorm
meervoud fidelium van het adiectivum fidelis dat hier zelfstandig gebruikt is (genitivus subiectivus, explicativus) en uit de
ablativusvorm meervoud oblationibus, bepaald door de præpositie cum.
Oblationibus
heeft de genitivusvorm meervoud hostiarum bij zich, genitivus subiectivus,
explicativus. Zoals in de oratie van vorige zondag is ook hier de præpositie
cum gebruikt in plaats van het nevenschikkende et. Hierdoor wordt benadrukt
hoezeer de twee elementen ‘hostias et preces’ bijeen horen. Zoals het
Gregoriaanse muziekrepertoire dikwijls terugkerende melodische fragmenten of
motieven kent ziet men in de Romeinse oraties ook bepaalde vaste
tekstfragmenten of hele zinsdelen terugkeren.
Ad
2a
ut,
[ ] ad cælestem gloriam transeamus,
op-/zodat wij tot de hemelse heerlijkheid mogen / (wenskarakter), kunnen
(mogelijkheid, coniunctivus potentialis) komen.
Transeamus,
op-/zodat wij komen, - prædicaat van de bijzin in de 1e persoon meervoud
coniunctivus præsentis activi, van het verbum transire, -vi, -itum, 4. Intransitief, onovergankelijk betekent
het: 1. door…heen gaan 2. overgaan 3. veranderen 4. voorbij gaan, voorbijtrekken en transitief, overgankelijk: 1. over iets gaan, overschrijden 2.
klaar komen met 3. overtreffen. Met het uitnodigende ‘Transeamus’ begint, zoals
bekend, het Latijnse kerstlied ‘Transeamus usque Bethlehem’ dat in rooms-katholieke
kerken tijdens de Nachtmis van Kerstmis wordt gezongen. Lange tijd werden tekst
en melodie toegeschreven aan de Duitse domkapelmeester Joseph Schnabel
(1767-1831), maar dit bleek uiteindelijk alleen te gelden voor het
instrumentale deel.
In
het Nederlands kennen we het begrip transitie met breed betekenisscala. De
grondbetekenis is ‘overgang’.
Ad
cælestem gloriam: voorzetselbepaling/bijwoordelijke bepaling bij transeamus in
twee congruerende accusativusvormen vanwege de præpositie ad (+ acc.).
Ad
2b
Per
hæc piæ devotionis officia, door
(middel van) deze diensten van liefdevolle toewijding - . Dit tussen komma’s
geplaatst zinsdeel vormt een voorzetselbepaling, die het middel aangeeft of de
weg aanwijst waarlangs het gevraagde gebedseffect verkregen kan worden.
Per hæc officia, twee congruerende
accusativusvormen geregeerd door de præpositie per en nader gepreciseeerd door
twee congruerende genitivusvormen piæ devotionis (genitivus subiectivus,
explicativus). Dit zinsdeel bevat door de uiteenplaatsing van hæc […] officia
de stijlfiguur hyperbaton.
V o c a b u l a r i u m
Pius,
-a, -um, 1. plichtsgetrouw tegenover God, de verwanten of het vaderland 2. vroom,
godvruchtig 3. godgevallig, heilig 4. liefdevol, eerbiedig, kinderlijk 5.
bezorgd, goedertieren, vaderlijk 6. vaderlandslievend.
Dit
adiectivum toegepast op God heeft gelijkwaardige betekenis als misericors of clemens. Voor Gods genadige toeneiging tot zijn volk vinden we
begrippen zoals pio favore,
met liefdevolle genade (Postcommunio Pro Sponso et Sponasa); pium auditum, liefdevol gehoor [gevend](Oratio
feria IV post Dom. 1 Pass.); pia
miseratione, liefdevol erbarmen (Oratio pro remissione peccatorum).
Wanneer
het adiectivum pius niet naar God
verwijst zijn er verschillende betekenissen mogelijk.
Wanneer
het wordt gebruikt in de uitdrukking: per
haec piæ
placationis officia - door
dit offer van heilige verzoening - lijkt
de betekenis afkomstig te zijn uit heidense sacrale riten in de betekenis van
“sacraal, heilig” bijvoorbeeld in de secreta-oraties van het misformulier Pro
Defunctis nr. 10: en van het misformulier In die Obitus seu depositionis
defuncti en in het misformulier Sacerdotes tui.
De
heidense herkomst mag ook worden verondersteld bij de combinaties pia munera in de postcommunio Missae Defunctorum
nr. 7, pia solemnitas in het
collectegebed van 9 september (gedachtenis van de H. Gorgonius), of per haec piæ devotionis officia in de secreta van feria 3 binnen het
paasoctaaf.
Wanneer
het begrip devotio een subjectieve
houding en gesteltenis tegenover God uitdrukt voegt het begrip pius er een verdere nuance aan toe in de
zin van “reverentie” bijvoorbeeld in et
gratiam nobis piæ devotionis obtineat -
[en opdat de offergave] …. ons de genade van kinderlijke toewijding doet
verkrijgen - in de secreta van zondag onder het kerstoctaaf, in de secreta van
7 augustus (pro S. Donato) en in het collectegebed van zaterdag na
passiezondag.
Het
gebed van de christen wordt genoemd pia
petitio in het
collectegebed van maandag binnen het pinksteroctaaf; piæ preces in het collectegebed Dom. XXII post Pentecost.; pia deprecatio in het collectegebed 1a
van Sabb. Quat. Temp. Sept.
Het
zedelijk leven van de Christen wordt ook gekarakteriseerd als pius, “heilig” bijvoorbeeld piæ conversationis sequamur
exemplo – dat wij het
voorbeeld volgen van haar vrome levenswandel - in het collectegebed 28 jan. S. Agnetis secundo en piæ conversationis augmentum -
en vermeerdering van onze vroomheid in onze levenswandel - in het collectegebed
feria 3 post Dom. IV Quadr.
Het
bijvoeglijk naamwoord pius wordt ook
gebruikt wanneer de voorspraak van heiligen wordt gevraagd waar het dan de
betekenis krijgt van liefdevol, vriendelijk, zoals in de combinatie pia intercessio, pia supplicati, pia oratio, pium auxilium. Het beschrijft eveneens
onze liefde voor de heiligen, bijvoorbeeld quorum
hic reliquias pio amore veneramur in terris
- wier relieken wij hier op aarde met kinderlijke liefde vereren –
in de antifoon ad Magnificat, Ie Vespers van het officie van de HH.
Wiro, Plechelmus en Otgerus, 8 mei.
We
kunnen zeggen dat in de oraties pius
een meer algemeen betekeniskader heeft dan het substantivum pietas. Het concept pius karakteriseert Gods betrekking tot de mensen en in het
bijzonder de relatie van de mensen tot God en jegens zijn naasten.
In
[para-]liturgische gezangen die gevoelige devotie van gelovigen uitdrukken
wordt Jezus regelmatig met het epitheton pie
aangesproken. Enkele voorbeelden: in de sacramentshymne Adoro Te: pie Pellicane Iesu; in het beschouwend
gezang O quantum in Cruce: pie Deus;
in de sequens Dies iræ: Recordare, Jesu pie en pie Jesu, Domine, maar ook binnen dezelfde strofe die begint met Rex tremendæ maiestatis (koning van
huiveringwekkende Majesteit) als fons
pietatis, bron van barmhartige liefde.
In
het collectegebed van het hoogfeest van ’s-Heren Hemelvaart dat wij enkele
dagen geleden vierden vinden we tenslotte de combinatie: Fac nos, omnipotens
Deus, sanctis exsultare gaudiis, et pia gratiarum
actione lætari / Almachtige God, laat
ons opspringen in heilige vreugde, en ons verheugen over de[ze] liefdevolle
dankzegging…
Officium,
-i, n. – ritus, kerkelijke ceremonie, plichtsvervulling/bediening door de
hiërarchie.
Dit
substantivum dat bij de Cicero ten tijde van de laatste jaren van de Romeinse Republiek
‘plicht’, ‘verplichting’ en ook ‘ambt, taak’ betekende, kreeg ten tijde van het
Keizerrijk (vanaf 27 voor Chr.) steeds meer de betekenis van plichtsvervulling,
dienst ten opzichte van het vaderland, als ook voor het voltrekken van ritussen
en religieuze ceremonies.
Het
is een van de vaste begrippen voor de vertaling van λειτουργια (liturgia).
Tegen
het einde van het patristische tijdperk (over een exacte afbakening bestaat
geen consensus; sommige humanisten beschouwden de H. Bernardus van Clairvaux (†1153)
als de laatste van de kerkvaders) wordt het officium divinum, het officium,
algemeeen opus Dei of opus divinum genoemd, het Werk Gods (Gregorius
Magnus, Benedictus); en zelfs, als aanduiding voor de Mis, sacrum opus (Gregorius Magnus in Epist. 6, 38). De term die
tenslotte prevaleerde was officium
divinum (het Romeinse Brevier). Isidorus van Sevilla noemt dit ‘werk’ officia ecclesiastica : het gaat immers
om een plicht, een plichtsvervulling, voorbehouden aan geestelijken, dienaren
van God. Weer later werden met deze term de gebeden en lezingen aangeduid
waartoe de clergé was gehouden: dus sprekend over het reciteren van het
brevier: “ut digne, attente ac devote hoc
officium recitare valeam”, opdat ik waardig, aandachtig en godvruchtig dit
officie mag bidden (oratie die aan het bidden van het brevier voorafgaat
(Urbanus VIII; gehandhaafd in Liturgia Horarum, de postvaticaanse
brevierversie).
Het
begrip officium duidt vooral het geheel van ceremonies, gebeden, missen,
officies van de verschillende dagen en feesten aan, waaraan soms de gelovigen
deelnamen, b.v. “quæ solemni celebramus
officio”, welke [gedachtenis] wij met een plechtige viering voltrekken (
Sacram. Greg. 17, 5). Naast deze concretisering blijft de oorspronkelijke
betekenis van ‘bediening’, ‘dienst’ bestaan en om die reden bevatten
oratieteksten min of meer abstracte nuances en verbindingen met het begrip obsequium
(dienstbaarheid, dienst, offer) of vergezeld van begrippen als piæ devotionis in “per hæc piæ devotionis officia”, door deze daad van vrome
offervaardigheid (Secreta van dinsdag onder het paasoctaaf: zie ook de oratie
van vandaag), of in het collectegebed van het feest van het H.Hart van Jezus de
combinatie “illi devotum pietatis nostræ
præstantes obsequim”, dat wij Het [H.Hart] de hulde van onze liefdevolle
toewijding brengen.
Tenslotte
een opmerking tenslotte over het gebruik van het enkelvoud en meervoud: het
enkelvoud officium verwijst vooral naar de liturgische actio in het algemeen,
het meervoud officia omvat het concrete karakter van deze actio hier en nu en
in de voortgang van het H. Misoffer. Het gebruik van het pronomen
demonstrativum hæc dat driemaal voorkomt “ut
per hæc piæ placationis officia perpetuam misericordiam consequatur”, opdat
door dit Offer van liefdevolle verzoening [hem] eeuwige barmhartigheid ten deel
valle (Secreta pro Defunctis, in die Obitus seu depositionis defuncti en in de
Missa ‘Sacerdotes tui’) steunt deze bewering. En er is rekening te houden met
ritmische en stilistische overwegingen, bijvoorbeeld in het streven naar
klankrijm in de oratio Super Munera van vandaag: hostiarum, officia, transeamus.
G e t u i g e n i s
v a n d e V a d e r s
Jezus’
Woord (Jo 6, 51):
“Ik
ben het Brood des levens, die uit de hemel ben neergedaald; zo iemand eet van
mijn brood, zal hij leven in eeuwigheid”.
H.
Cyprianus, bisschop van Carthago (+ 258)
“…Wanneer
Hij zegt, dat al wie eet van zijn Brood, in eeuwigheid zal leven, is het
enerzijds duidelijk dat zij leven die zijn Lichaam aanraken en de Eucharistie
krachtens recht van gemeenschap ontvangen, anderzijds moet men vrezen en
bidden, dat niemand doordat hij wordt uitgesloten en van Christus’ Lichaam
gescheiden, verwijderd blijft van het heil, want zelf dreigt Hij met de
woorden: “Zo gij het Vlees van de Mensenzoon niet eet en zijn Bloed niet
drinkt, zult gij het leven in u niet hebben”(Jo 6, 53). En daarom bidden wij,
dat ons Brood, dat is Christus, ons dagelijks gegeven wordt, dat wij, die in
Christus verblijven en leven, van zijn heiliging en Lichaam ons niet
verwijderen” (De oratione dominica, 18).
H.
Ignatius, bisschop van Antiochië (+ Rome, ca 107)
“…terwijl
gij één brood breekt, dat het geneesmiddel is tot onsterfelijkheid, een
tegengif waardoor wij niet sterven, maar in Jezus Christus leven voor eeuwig”
(Eph. 20, 2).
H.
Irenæus, bisschop van Lyon (+ 202)
“…Want
wij offeren Hem van het zijne, en daarmee verkondigen wij tegelijk de
onderlinge gemeenschap en eenheid van vlees en geest en belijden tegelijk de
verrijzenis van beide. Want zoals het brood, dat van de aarde is, de aanroeping
van God ontvangend, niet langer gewoon brood is, maar de Eucharistie uit twee
elementen bestaande, een aards en een hemels: zó zijn ook onze lichamen die de
Eucharistie ontvangen, niet langer meer bederfelijk, maar bezitten de hoop op
de verrijzenis” (Adv. Hæreses IV, 18.
5).
H. Gregorius, bisschop van Nyssa (+ 334)
“…Het
Woord dat verschenen is, heeft zich vermengd met de sterfelijke natuur der
mensen, opdat de mens door de
gemeenschap met de Godheid tegelijkertijd vergoddelijkt zou worden. Daarom
zaait Hij overeenkomstig het heilsplan van de genade Zichzelf door middel van
Zijn Vlees in alle gelovigen, wier substantie bestaat uit wijn en uit brood,
doordat dit Zijn Vlees zich vermengt met de lichamen der gelovigen, opdat de
mens door vereniging met het onsterfelijke deelachtig zou worden aan de onbederfelijkheid.
En deze onbederfelijkheid schenkt dit Vlees door de kracht van de zegen,
waardoor het van substantie verandert in de natuur van het zichtbare (Oratio
catechetica, c. 37).