Augustinus leest Paulus, fresco van Benozzo Gozzoli
(1420-1497)
Eerste
lezing
Uit het Boek van de profeet
Jesaja 45, 1-13
Heil voor
Israel door koning Cyrus
1Zo spreekt de Her tot Cyrus, zijn gezalfde,
die Ik bij de rechterhand heb genomen, om volken voor hem neer te leggen, koningen
de gordels van de heupen te rukken, en voor hem de deuren te ontsluiten, zonder
dat een poort gesloten blijft:
2‘Ik zal voor u uit gaan, hellingen maak Ik
vlak voor u, bronzen deuren zal Ik breken en ijzeren sluitbomen verpletteren.
3Geheime schatten geef Ik u, voorraden die
verborgen zijn: zo zult u erkennen dat Ik de Heer ben, die u roept bij uw naam,
de God van Israël.
4Omwille van Jakob mijn dienstknecht, om
Israël mijn uitverkorene, heb Ik u bij uw naam geroepen, u een erenaam gegeven
– en u kende Mij niet.
5Ik ben de Heer en niemand anders, buiten
Mij is er geen god; Ik omgord u – en u kent Mij niet.
6Zo zullen zij erkennen, van de opgang van
de zon tot aan haar ondergang, dat er niemand anders is dan Ik alleen: Ik ben
de Heer, en niemand anders.
7Ik, die het licht vorm en de duisternis
schep, die vrede maak en onheil schep, Ik, de Heer, ben het die dit alles
maak.’
8Hemelen, laat uw hoogten druipen en
gerechtigheid uit de wolken stromen. Aarde, open uw schoot, laat het heil
bloeien en de gerechtigheid ontkiemen. Ik, de Heer, heb dat alles geschapen.
9Wee de mens die twist met Hem door wie hij
is gevormd, een scherf onder de scherven op aarde. Zegt de leem tegen hem die
haar vormgeeft: ‘Wat doet u? Uw werk is niets waard!’
10Wee hem die tegen een vader zegt: ‘Waarom
hebt u verwekt?’ en tegen een vrouw: ‘Waarom hebt u gebaard?’
11Zo spreekt de Heer, de Heilige van Israël,
die het gemaakt heeft: ‘Stelt u Mij vragen over mijn zonen? En geeft u Mij
bevelen over het werk van mijn handen?
12Ik heb de aarde gemaakt, en haar mensen heb
Ik geschapen. Eigenhandig heb Ik de hemel uitgespannen, en Ik geef orders aan
al zijn legertroepen.
13Ik heb hem laten opstaan voor de
overwinning en al zijn wegen maak Ik vlak; hij is het die mijn stad zal
herbouwen en mijn verbannenen zal laten gaan, zonder betaling en niet voor
loon’, zegt de Heer van de machten.
Tweede
lezing
Uit de Brieven van de H. Leo de Grote, paus
(Ep. 31, 2-3: PL 54, 791-793)
Het sacrament van onze
verzoening
Het is van weinig
nut te zeggen, dat Onze Heer, de Zoon van de Maagd Maria, waarlijk en volledig
Mens is, als men niet tegelijk aanneemt, dat Hij Mens is uit dat geslacht,
waarover in het Evangelie wordt gesproken.
Mattheüs toch
zegt: Geslachtslijst van Jezus Christus, zoon van David zoon van Abraham, en
dan volgt hij de volgorde van de menselijke afkomst zo, dat de evangelist de
lijn van de geslachten laat uitkomen bij Joseph, met wie de Moeder des Heren
verloofd was.
Maar Lucas, die
langs de rij van de opeenvolgende geslachten teruggaat komt zo bij het begin
zelf van het menselijk geslacht, om aan te tonen, dat de natuur van de eerste
en de laatste Adam dezelfde was.
Ongetwijfeld had
de Zoon Gods in zijn almacht zo aan de mensen verschenen kunnen zijn om hen te
onderrichten en te heiligen, als Hij aan de patriarchen en profeten verschenen
was. Onder de gedaante van vlees, verscheen Hij, toen Hij ofwel met hen
worstelde of met hen sprak of de aangeboden gastvrijheid niet afwees of zelfs
het voor Hem geplaatste voedsel nuttigde. Maar al die menselijke verschijningen
waren slechts heen wijzingen naar die mens, van wie de echte menselijkheid door
geheimzinnige tekenen zo werd aangekondigd, dat deze uit de stam van de
genoemde voorvaderen zou worden genomen.
En aldus ging het
sacrament van onze verzoening, waartoe van eeuwigheid besloten was, niet in
vervulling door die voorafbeeldingen, omdat de Heilige Geest nog niet over de
Maagd was gekomen en de kracht van de Allerhoogste Haar nog niet had
overschaduwd, opdat in Haar onbevlekte schoot, waar de Wijsheid zich een woning
had gebouwd, het Woord vlees zou worden; en waar Gods gestalte en die van een
slaaf in één Persoon zouden samenkomen. De Schepper van de tijden in de tijd
zou geboren worden en Hij, door wie alles werd gemaakt, te midden van dit alles
zou worden voortgebracht.
Want als niet de
nieuwe mens, geschapen in de gedaante van het zondige vlees, onze oude gedaante
in zich had opgenomen en Hij, die een in wezen is met de Vader zich niet
verwaardigd had ook te delen in de natuur van zijn Moeder, en Die alleen vrij
was van zonde zich niet met onze natuur had verenigd, zou de menselijke gevangenschap
geheel in de macht van de duivel zijn gebleven; en zouden wij ook zijn
overwinning niet kunnen vieren, als die buiten onze natuur was behaald.
Uit die wonderbare
deelname aan onze natuur lichtte voor ons op het sacrament van onze
hernieuwing. opdat, door de zelfde Geest waaruit ook Christus werd ontvangen en
geboren, ook wij weer uit die geestelijke kiem zouden herboren worden.
Daarom wordt door
de Evangelist over de gelovigen gezegd: Die niet uit bloed, noch uit de wil van
vlees of man, maar die uit God geboren zijn.