I n l e i d i n g
De derde zondag van de Advent is in de liturgische traditie bekend als
zondag Gaudete. “Gaudete” is een
Latijnse imperativusvorm meervoud van het werkwoord en betekent: “verheugt u”.
De naam is afkomstig van het incipit
van de Introitus-antifoon (Filippenzen, 4,4-6: Gaudete in Domino semper, iterum
dico gaudete. Modestia vestra nota sit omnibus hominibus. Dominus prope. Nihil
solliciti estis sed in omni oratione et obsecratione cum gratiarum actione
petitiones vestræ innotescant apud Deum. – Verheugt u altijd in de Heer; nog
eens zeg ik: verheugt u! Laat uw goedheid aan alle mensen zien. Want de Heer is
nabij. Maakt u over niets bezorgd; maar geeft uw verlangens altijd door bidden
en smeken aan God te kennen.)
De derde zondag heeft deze naam behouden, want de Introitus-antifoon van
het nieuwe Missaal (1970) begint met het hetzelfde bijbelvers. De pericopen uit
de Filippenzenbrief en het thema van de vreugde komen rijkelijk aan bod in het
Misformulier en in Liturgia Horarum, het Getijdengebed van de dag.
Met zondag “Gaudete” wordt het boetekarakter van de Advent even
onderbroken; de Advent is tenslotte een boetetijd, echter niet zo uitgesproken
als de Veertigdagentijd. Op sommige plaatsen worden de paarse paramenten
verwisseld voor roze (rosacea), is
het gebruik van het orgel toegestaan en sieren bloemen het altaar: een glimp
van de vreugde waarnaar wordt uitgezien. Kerstmis nadert.
Bijna even intens weerklinkt de blijde zekerheid Dominus prope est - “De Heer
is nabij”. Zijn Voorloper is reeds uitgezonden om Degene die na hem komt te
verkondigen en op te roepen zich voor te bereiden op diens komst. Hoe? Door
werken van gerechtigheid en barmhartigheid: “Wie dubbele kleding heeft, laat
hij delen met wie niets heeft, en wie voedsel heeft, laat hij hetzelfde doen.
Niet méér vragen dan voor u is vastgesteld. Niemand uitplunderen, niemand iets
afpersen, maar tevreden zijn met uw soldij”. Want “de wan heeft Hij in zijn
hand om zijn dorsvloer grondig te zuiveren en zijn tarwe te verzamelen in de
schuur, maar het kaf zal Hij verbranden in onblusbaar vuur” (Evangelielezing Lc
10-18 van deze zondag, Jaar C).
Het Getijdengebed van afgelopen vrijdag voegt bij de Vespers een voorbede
in dat de Naam van Jezus, de Verlosser ook nu verkondigd zou worden tot aan de
uiterste grenzen van de aarde, opdat alle mensen de wegen van God zouden
vinden.
T e k s t
Missale Romanum 1970
Deus, qui conspicis populum tuum nativitatis dominicæ festivitatem
fideliter exspectare,
præsta, quæsumus,
ut valeamus ad tantæ salutis gaudia pervenire,
et ea votis sollemnibus alacri semper lætitia celebrare.
Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie 1979
God, Gij weet hoe uw volk met geloof uitziet naar het feest van Christus= geboorte.
Wij bidden U: laat ons de vreugde van dit heilsmysterie beleven en dit
feest steeds weer met blijdschap vieren.
Werkvertaling
God, die ziet dat uw volk gelovig uitkijkt naar het geboortefeest van de
Heer,
geef, bidden wij U,
dat wij mogen komen tot de vreugden van een zo groot heil
en deze in een plechtige liturgie altijd met volle blijdschap vieren.
L i t u r g i s c h e a n t e c e
d e n t e n
Het collectegebed van het preconciliaire Romeinse Missaal 1962 “Aurem tuam
quæsumus Domine precibus nostris accommoda..” als collecta van de derde zondag
van de Advent in gebruik van de 8e- 16e eeuw werd op
dezelfde dag geplaatst bij de liturgiehervorming na het Concilie van Trente,
echter niet opgenomen in het Romeins Missaal van Paulus VI. Dumas en Johnson
wijzen de Rotulus van Ravenna 25 (1)
aan als bron voor het collectegebed 1970/2002 (A.Dumas. “Les Sources du Nouveau
Missel Romain”, Notitiæ 7(1971) 409;
Cuthbert Johnson, “The Sources of the Roman Missal (1975),” Notitiæ 32(1996) 484 [44]. De collecta
komt niet in andere codices voor.
S t r u c t u u r a n a l y s e e
n s t i j l f i g u r e n
1.Deus, qui conspicis populum tuum nativitatis dominicæ festivitatem
fideliter exspectare,
2.præsta, quæsumus,
3.ut valeamus ad tantæ salutis gaudia pervenire,
4.et ea votis sollemnibus alacri semper lætitia celebrare.
De oratie bestaat uit één doorlopende zin waarin een relatieve bijzin
(regel 1), de eigenlijke smeekbede (regel 2) en tot slot een consecutieve
bijzin ingeleid door ut (regel 4) te onderscheiden zijn en elkaar in één adem
opvolgen.
Ad 1
Aan de kop de anaklese Deus, vocativusvorm (en tegelijkertijd nominativus)
van Deus, God, gevolgd door een relatieve bijzin beginnend met qui waarin een
hoedanigheid van God wordt uitgedrukt toegespitst op de liturgische tijd van de
Advent. De relatieve bijzin bevat een a.c.i.-constructie (accusativus cum
infinitivo): [qui conspicis] populum tuum exspectare: [die ziet] dat uw volk
uitkijkt; aan de infinitivusvorm exspectare is de accusativus festivitatem
gekoppeld, verrijkt door de genitivus explicativus: nativitatis dominicæ.
Het adiectivum dominicae werd reeds besproken bij het collectegebed van
Paaszondag. Fideliter als bijwoordelijke bepaling bij het werkwoord
exspectare geeft de manier van het uitkijken aan. De relatieve bijzin bevat
twee wijzen van zien: van God uit en van de gelovige bidder uit. Het kijken van
God naar de mens is nooit zonder genade, het is tegelijk heilbrengend; het uitzien
van de gelovigen naar het mysterie van Kerstmis bewerkt deelname aan het
goddelijk leven.
Ad 2
Præsta, quæsumus;
Præsta, imperativusvorm enkelvoud van præstare (met de afleiding in het
Nederlands presteren) heeft vele betekenissen: 1. Vooraanstaan, uitmunten 2.
Borg staan, verantwoordelijk zijn 3. Doen, uitvoeren, verrichten 4. Aanstellen
5. Bewijzen, wedervaren 6. Verlenen, schenken, verschaffen 7. Tonen, blijk
geven van. In de betekenis van verlenen, schenken, verschaffen komt præsta
frequent voor in de Latijnse oraties. In de onderhavige oratie is præsta het
hoofdwerkwoord en de eigenlijke bede die in r. 3-4 geconcretiseerd wordt.
Quæsumus – wij bidden/[zo] bidden wij – is een tussenzin enkel bestaand uit dit
werkwoord, eveneens eigen aan Latijnse oraties. Er lijkt hier een object te
ontbreken en een meewerkend voorwerp: Geef het (aan) ons. Dit
verzwijgen van een (in dit geval onpersoonlijk) object en een persoonlijk
voornaamwoord in de dativus komt vaker voor in het Latijn, wanneer deze uit de
context afgeleid kunnen worden. Aan ons kan afgeleid worden van de
persoonsuitgang-mus en het onpersoonlijke object het verwijst naar
hetgeen er in de consecutieve bijzin wordt uitgewerkt. Het zou ook in
het Nederlands weggelaten kunnen worden.
Ad 3-4
Consecutieve bijzin, klassiek ingeleid door het voegwoord ut dat de
coniunctivus/aanvoegende wijs valeamus- bij zich heeft, welke vorm als
”hulpwerkwoord” geldt voor de infinitivusvormen pervenire (r. 3 en
celebrare (r.4). De twee nevengeschikte bijzinnen worden verbonden door de
coniunctie et. Ad tantæ salutis gaudia is bijwoordelijke bepaling
gekoppeld aan pervenire..ad waarvan het voorzetsel de accusativus meedraagt.
Deze constructie ad + acc. omklemt de genitivus explicativus tantæ salutis die
het concept gaudia illustreert.
Ad 4
De woordgroep valeamus celebrare heeft als direct object ea
(persoonlijk voornaamwoord [id] onzijdig meervoud) dat als grammaticaal
antecedent de gaudia van r.3 heeft. Dit ea is niet in de oorspronkelijke versie
opgenomen en wekt de suggestie dat we niet het “zo grote heil” vieren maar de
vreugden die dit meebrengt. Wat de herzieners hebben beoogd is niet geheel
duidelijk. Votis sollemnibus is een bijwoordelijke bepaling in de
ablativus bij de woordgroep valeamus celebrare en geeft aan het middel of de
manier van vieren (ablativus instrumentalis); alacri [semper] lætitia – met volle/levendige
blijdschap, is eveneens een bijwoordelijke bepaling bij genoemde werkwoordgroep
en kan beschouwd worden als een ablativus instrumentalis of modi (middel of
wijze). Semper is een bijwoordelijke bepaling en wordt omklemd voor de
ablativusvormen alacri en lætitia: door deze schikking fungeert dit bijwoord
als versterkend van zowel alacri als lætitia én intensiveert bovendien celebrare. De woordengroep alacri semper
lætitia is een hyperbaton.
B e k n o p t v o c a b u l a r i
u m
De infinitivusvormen in het collectegebed collecta
(expectare…pervenire..celebrare) geven het een wijdse klank en sommen tegelijk
op wat wij doen in de Advent.
Conspicio betekent oplettend naar iets kijken, ergens
zicht op krijgen, gewaarworden, bespeuren, waarnemen, opmerken.
Het adiectivum alacer is “levendig, kwiek, vurig, onstuimig, actief;
gelukkig, opgewekt, vrolijk, geestdriftig en in de oratie gekoppeld aan het
substantivum lætitia, “vreugde, ongebreidelde volheid van vreugde”.
Tegelijkertijd hebben we ook votis sollemnibus. Votum betekent in
eerste instantie “een plechtige gelofte afgelegd tegenover een godheid” (wij
hebben allemaal onze Doopbeloften afgelegd!) en ook “wens, verlangen, gebed”.
Uit het collectegebed van deze zondag spreekt een machtig verlangen, vanuit God
gezien alsook vanuit ons.
Exspecto betekent “tegemoet zien, afwachten,
verwachten”.
Verder sollemnis dat in relatie staat met sollus en hetzelfde
betekent als totus, omnis (ieder, elk) waarmee het de betekenis krijgt van
“ieder jaar terugkerend” met name in een godsdienstige context. Zeer zeker
heeft u opgemerkt dat vóór Vaticanum II de hoogste rang van de vieringen op de
kerkelijke kalender aangeduid werden met solemnitas.
Daarna komen we steevast de schrijfwijze sollemnitas
tegen. In klassieke bronnen komen beide varianten naast elkaar voor. Op grond
van de basis van het woord, te weten sollus,
mag men voorzichtig concluderen dat de schrijfwijze met ll de oudste is.
B i j b e l s e c o n t e x t
Is 33,2
Domine, miserere nostri, te enim exspectavimus; esto brachium
nostrum in mane, et salus nostra in tempore tribulationis.
O Jahwe, wees ons
genadig, wij verwachten U / zien naar U uit; wees iedere morgen opnieuw onze
hulp, onze redding in tijden van nood.
Hab 2,3
Si moram fecerit, exspecta illum, quia veniens veniet et non
tardabit.
(Want er is nog een
ander visioen, waarvan de tijd bepaald is, en zijn vervulling bereikt, en niet
faalt!) Mocht het al toeven, blijft het verbeiden; want het komt zeker, en
blijft niet uit.
Lc 19,17
Euge bone serve, quia modico fuisti fidelis, eris potestatem habens
super decem civitates. Uitstekend, goede dienaar! Omdat gij in iets kleins trouw zijt geweest,
zult gij gezag hebben over tien steden.
Rom 8,23-25
Et nos ipsi primitias spiritus habentes, et ipsi intra nos gemimus,
adoptionem filiorum Dei exspectantes, redemptionem corporis nostri. Spe
enim salvi facti sumus. Spes autem quae videtur non est spes; nam quod videt
quis, quid sperat? Si autem quod non videmus speramus, per
patientiam exspectemus.
En ook wij zelf die
[toch reeds] de eerstelingen van de Geest hebben ontvangen, ook wij zuchten
over ons eigen lot, zolang wij de aanneming tot kinderen van God, [namelijk] de
verlossing van ons lichaam verwachten. In deze hoop zijn wij gered. De hoop nu
die gezien wordt is geen hoop; want hetgeen iemand ziet, waarom zal hij het ook
hopen? Maar indien wij hopen hetgeen wij niet zien, laten wij dat met
standvastigheid verwachten.
Phil 4,4-5
Fratres, gaudete in Dómino semper, iterum dico: gaudete. Modestia vestra nota sit omnibus hominibus; Dominus enim prope est.
Broeders, verheugt u in
de Heer te allen tijde. Nog eens: verheugt u. Uw vriendelijkheid moet bij alle
mensen bekend zijn; de Heer is nabij.
G e t u i g e n i s s e n v a
n d e
V a d e r s
Leo Magnus, Sermo 34,3 (PL 54, 244)
Iustum et rationabile, veræ pietatis obsequium est, in diebus qui divinae
misericordiae opera protestantur, toto corde gaudere et honorifice ea
quae ad salutem nostram gesta celebrare.
Het is rechtvaardig en
redelijk, een ware liefdedienst, zich op de dagen die openlijk getuigen van de
werken van de goddelijke barmhartigheid, met geheel zijn hart te verheugen en
op eervolle wijze die mysteries te vieren die voor ons heil zijn voltrokken.
Leo Magnus, Sermo 21,1 (PL 54, 191 A)
Nemo ad huius alacritatis participatione secernitur, una cunctis
laetitiæ communis est ratio: quia Dominus noster, peccati mortisque destructor,
sicut nullum a reatu liberum repperit, ita liberandis omnibus venit.
Niemand wordt
buitengesloten van de deelname aan die vreugde, voor allen tezamen is er reden
tot algemene blijdschap, omdat onze Heer, de vernietiger van zonde en dood,
juist komt om allen te bevrijden, daar Hij toch niemand aangetroffen heeft, die
vrij van schuld was.
I n h o u d
Deze zeer oude adventsoratie uit de Rotulus van Ravenna richt de
Advent volledig op het naderend Geboortefeest van Christus. Dit blijkt direct
en duidelijk uit de betrekkelijke bijzin na het aanspreken van God: “die ziet
dat uw volk gelovig uitziet maar het Geboortefeest van de Heer”. Het expectare
van het volk staat in verband met het pervenire: het volk ziet met
verwachting uit naar het Kersfeest waarbij het bidt dat het dit ook mag
bereiken.
Het Geboortefeest van Christus schenkt de gaudia tantæ salutis, “de
vreugden van een zo groot heil”. Dat deze “vreugden” betrekking hebben op het
Kerstfeest, blijkt uit het tweede deel van het gebed: “en deze (de vreugden)
altijd met volle blijdschap in een plechtige liturgie vieren”. Met het
werkwoord valeamus (dat wij kunnen, dat wij mogen) bidden wij om in
staat gesteld te mogen worden “dat wij tot de vreugden van een zo groot heil
mogen komen en deze altijd met volle blijdschap in een plechtige liturgie
kunnen vieren”.
De in de oratie gebruikte woorden festivitatem, gaudia, votis
sollemnibus, alacri lætitia wijzen alle op een blijheid van
stemming.
M e d i t a t i e 1
Verheugt u, nog eens zeg ik u : verheugt u. Het woord vreugde is beslist
een grondbegrip van het christendom, dat immers naar zijn wezen Evangelie,
Blijde Boodschap is en wil zijn. En toch: de wereld is juist door het
Evangelie, juist door Christus in de war geraakt en hij verlaat de Kerk in ruil
voor vreugde die de mens van het christendom met al zijn eindeloze eisen en
verboden afsnijdt.
Maar ook is waar dat de vreugde van Christus minder gemakkelijk waar te
nemen is dan de banale lust, die voortvloeit uit een of ander genoegen.
Nochtans zou het verkeerd zijn de woorden “Verheugt u in de Heer” zo uit te
leggen alsof het betekende “Verheugt u, maar in de Heer”, alsof daarmee
in de nevenzin weer ontkracht moet worden, wat eerder is gezegd. Het betekent
eenvoudig: “Verheugt u in de Heer”, omdat de apostel heel duidelijk gelooft dat
alle werkelijke vreugde in de Heer ligt besloten en dat buiten Hem helemaal
geen werkelijke vreugde kan bestaan. En het blijft immers ook waar dat in feite
alle vreugde, die naast of tegen Hem wordt beleefd, niet bevredigt, maar de
mensen steeds verder een maalstroom van genoegens indrijft, waardoor hij
tenslotte zelf niet meer echt blij kan zijn.
Zo wordt ons hier gezegd dat eerst met Christus in feite de werkelijke
vreugde is verschenen en dat het tenslotte in ons leven nergens anders om gaat
dan Christus te zien en te leren begrijpen, de God van genade, het Licht en de
Vreugde van de wereld. Onze vreugde zal eerst dan waarachtig zijn, als ze niet
meer op dingen berust die men wegnemen of vernietigen kan, maar wanneer zij in
de meest innige diepte van ons wezen gegrondvest is en die ons geen enkele
macht ter wereld kan ontnemen. En ieder uiterlijk verlies zou ons naar deze
innige vreugde moeten verwijzen en ons verder louteren voor ons ware leven.
Uit: Joseph
kardinaal Ratzinger, Dogma und Verkündigung, p. 376 e.v., opgenomen in Mitarbeiter
der Wahrheit. Gedanken für jeden Tag (van dezelfde auteur). Pfeiffer,
München 1979, p. 370.
M e d i t a t i e 2
Waarop wachten wij eigenlijk in de Advent? Op de eerste Komst van Christus?
Deze ligt achter ons. Op zijn tweede Komst? Wij zijn daar bang voor, wij wensen
deze niet. Zo lijkt het dat de christen op niets wacht. Maar hebben wij
werkelijk niets te verwachten? Ligt de eerste Komst van Christus werkelijk
"achter ons"? Of leven niet grote delen van de aarde, leven wij zelf
eigenlijk niet nog "vóór de Geboorte van Christus"? Brengt Hij niet
nog steeds de nacht door in de stal, en wij, die in huizen wonen, weten het
niet, willen het niet weten, omdat ook wij immers voor Hem helemaal geen plaats
voor Hem zouden hebben? Er zijn mensen, die nog vóór Christus leven : die God
nog nooit ontmoet hebben. Er zijn mensen, die ná Christus leven ‑ die Hem
hebben gezien en zijn weggegaan. Is het niet zaliger om "vóór" dan
"nà" Christus te leven? Mag zijn eerste Komst echter eenvoudigweg
"achter ons" liggen? Moeten wij in werkelijkheid niet een leven lang
daarvoor openstaan, en moet de Advent ons niet bij helpen om op deze weg te
blijven? Zo zou het ons geleidelijk aan ook duidelijk kunnen worden dat het
wachten op de eerste en op de tweede Komst in principe hetzelfde is. Beide
betekenen uiteindelijk niets anders dan binnentreden in de innerlijke dynamiek
van de bede "Uw Rijk kome". Wanneer “de eerste Komst” van Jezus
eenmaal bij iedereen weerklank vindt, dan zal dit juist de "tweede
Komst" zijn. Wanneer allen de stal zijn binnengetreden, dan is de stal de
plaats van de heerlijkheid. Bij de stal scheidt de wereld zich. Het verstoten
Kind is het oordeel ‑ en het heil.
Uit: Joseph
kardinaal Ratzinger, Die Hoffnung des Senfkorns, p. 37 e.v., opgenomen
in Mitarbeiter der
Wahrheit.
Gedanken für jeden Tag (van dezelfde auteur). Pfeiffer, München
1979, p. 375.
(1)
Rotulus
(rol, met name boekrol). Naast de vroegere codices in de liturgie werd
tenminste voor bijzondere plechtigheden, ook wel een rotulus gebruikt.
Een groot
aantal liturgische rotuli uit Zuid-Italië bleven geheel of gedeeltelijk
bewaard; zij dateren uit de 10e-14e eeuw en variëren in
breedte van 25-50 cm, terwijl hun lengte soms meer dan 5 meter bedraagt. De
meeste bevatten een met afbeeldingen versierde tekst van het Exsultet, de zog. Paasjubelzang van de
Paasnacht (Exsultet-rol), andere geven
de tekst voor de wijding van de doopvont, het ceremoniëel van de wijdingen enz.
De afbeeldingen - die kopsgewijs op de geschreven tekst zijn aangebracht om ze
bij het geleidelijk afrollen voor het volk zichtbaar te maken – zijn zowel om
ouderdom en inhoud bijzonder instructief. Van deze verdient de Rotulus van
Ravenna bijzondere vermelding. Onvolledig bewaard gebleven (het begin ontbreekt
alsook een gedeelte tegen het einde), bevat deze rotulus nog 42 gebeden,
waarvan enkele fragmentarisch. Hij is geschreven in de 8e eeuw en
wel te Ravenna waar hij blijkens kopieën van brieven op de keerzijde, in de 10e
eeuw aanwezig was. De oraties zelf zijn echter zeker ouder. Enkele ervan kunnen
zelfs teruggaan tot de tijd van Petrus Chrysologus (begin 5e eeuw)
met wiens preken zij een zekere verwantschap vertonen.