Het invitatorium “Prope est iam Dominus”, - De Heer is nabij, laten wij Hem aanbidden, ging deze morgen bij de opening van het Goddelijk Officie over in de antifoon “Hodie scietis quia veniet Dominus, et mane videbitis gloriam eius”- Heden zult u weten dat de Heer zal komen, en morgen zult u zijn glorie zien.
Beseffen we wel hoe nabij de Heer is? Hij is steeds bij ons, in ons. We zijn nooit alleen, nooit zonder hulp. Hij is ons nabij met Zijn verlossende liefde en zorg, met zijn genade en zijn vreugdegevende waarachtigheid.
De zekerheid van Zijn verlossende liefde vinden we ook nadrukkelijk vernoemd in de tekst van de Introitus van de H. Mis, die zojuist werd gezongen: het is dezelfde antifoon “Hodie scietis” als het Invitatorium van deze morgen, maar met de inlas: “et salvabit nos”, Hij zal ons komen verlossen.
De glorie van de mens is God; maar het voorwerp van Gods werking en van al zijn wijsheid en macht is de mens. Zoals de geneesheer tot zijn recht komt in de zieken, zo wordt God openbaar in de mensen, zegt de H. Irenæus in de lectio altera van 19 december (Adv. hæreses, lib. 3, 20,2: SChr 34, 342).
Beelden noch woorden zijn in staat alles te zeggen wat in de teksten en de gregoriaanse melodieën van het misformulier van vandaag leeft. Er zijn een paar onvergetelijke intervallen waarbij de ziel geraakt wordt door het mysterie van Hem die gaat komen, zoals in de antifoon van de Introitus, de Communio “Revelabitur”, maar ook in het Offertorium “Tollite portas”. Het zijn klanken die het hart doen trillen: klanken van een onaardse bekoorlijkheid en toch aards, door mensen gezongen.
“Hodie”, Heden! begint de misliturgie, en dat is haar eerste en voornaamste woord dat aan deze dag van waken en biddend wachten zijn gezicht geeft. Van het invitatorium af klinkt het door de antifonen van deze dag door tot in de korte respons en de antifonen van de Ie Vespers van Kerstmis: Heden zult u het weten, de Heer komt om ons te verlossen. Hij is het hoogverheven Woord en, vóór alle tijden geboren uit de Vader en heden voor ons mens geworden, heeft Hij zichzelf ontledigd.
Op de adventsroep van de Kerk: “Veni, Domine”, Kom, Heer, volgt straks de ervaring: God komt en verlost ons. Heden! zegt God bij monde van de Kerk en dit is het gewicht en de diep ontroerende klank van dit woord: het draagt - in al zijn nietigheid - de komende God, het draagt de enige Liefde, die zichzelf wegschenkt.
De tekst van de Introitus opent als een soort toegangspoort op het feest voor ons de werkelijkheid van de drievoudige komst van Christus: Hij die gekomen is en komen zal, komt heden.
Wij vieren straks, maar ook vandaag het komen van God, zijn eerste verschijnen op aarde, zijn Geboorte. Maar tegelijk hiermee komt ook zijn Dood en zijn Verrijzenis, komt ook zijn Wederkomst op het einde der tijden tegenwoordig.
Zijn komst is een komst van heil: “veniet en salvabit nos” , Hij zal komen en ons verlossen, zegt de Introitus. Het heil, dat bewerkt wordt door de Dood en Verrijzenis van de Heer, wordt voltooid in zijn Wederkomst, en ook al liggen deze mysteries in de tijd ver uiteen, toch vallen ze in de tegenwoordigheid van Jezus die de liturgie bewerkt, samen. Gods komst en het heil van de mensen zijn één: Hij komt om ons te verlossen. Hij komt als Verlosser, en dit wil zeggen: als stervende en verrijzende. En zo verwijst het “Hodie” van de Introitus niet alleen naar het Kindje in de kribbe maar ook naar de Man, die sterft op het kruis.
Wanneer ook wij, samen met en in Hem, die nu komt, het redddingbrengend lijden van iedere dag ondergaan en proberen blijmoedig te dragen, en wanneer voltooid is wat de communio zegt: “De heerlijkheid van de Heer wordt ontsluierd en alle vlees aanschouwt het heil van God,” dan zal de “Koning der glorie” volkomen bij ons - eerder wij bij Hem - binnentreden en zal de volle heilswerkelijkheid de mensen ten deel vallen: de aanschouwing van God.
De Zoon van God is voor ons Mens willen worden, Hij heeft zich ontledigd en zichzelf volledig weggeschonken.
Belangrijk is, dat we voor ons eigen leven, uit het feit van de Menswording, de conclusie trekken voor nu en voor de toekomst. Jezus is gekomen om ons te verlossen, maar ook om ons te leren hoe we de Verlossing moeten beleven, hoe we levend deel aan krijgen. Wij, die als religieuzen, de plicht op ons hebben genomen van dichtbij de Heer te volgen, moeten ons daarom meer moeite geven om Hem werkelijk in ons leven na te volgen, dit is, zó te leven zoals Jezus ons heeft voorgeleefd. Ons doen en laten moet gericht zijn naar Gods verlangen en het heil van de mensen, van de Kerk, het Lichaam van Christus. Zoals alles in Maria en Jozef gericht was het kind te geven wat ze konden geven en zoals Jezus zich overgaf aan het verlangen van de Vader: “Zie, Ik kom om Uw Wil te doen”, zo moet in alle eerlijkheid ook óns doen en laten geheel gericht zijn op de Wil van God. Alle benepenheid, naijver en enghartigheid vallen dan weg, voor een blije, dankbare en boetende liefde in eenheid met de Heer, de Schepper van hemel en aarde, die in een stal arm en verlaten wordt geboren.
Moge dit heilsmysterie ons nu de ogen openen om goed te zien wat een ander nodig heeft, niet blijven hangen in de eigen wereld, maar klaar staan voor de anderen. Dat wil zeggen als een van de zusters ons iets vraagt - het zijn meestal kleine diensten - geen tegenwerpingen maken en stellen eerst dit of dat te willen doen. Het is belangrijk deze vraag te willen zien als een uitnodiging van God afkomstig en dus zoals Maria ‘Ja’ antwoorden. Zo kan het Licht van het Kind in de kribbe op al onze daden vallen en wordt ons hart ruim en blij.
Gaan we met de Heer door het leven, steeds opwaarts, ook naar Golgotha, om te getuigen van ons geloof in een stralende Verrijzenis, want daartoe ligt de Heer in de kribbe, omringd door de liefde van zijn heilige Moeder en de bezorgde Jozef, in de straling van de goddelijke grootheid, die alleen voor de kleinen herkenbaar bleek te zijn.
Zalig Kerstfeest!