woensdag 22 december 2021

23 december Zevende en laatste antifoon van de reeks O-antifonen toelichting

O Emmanuel


T e k s t
O Emmanuel, Rex et legifer noster,
expectatio gentium, et Salvator earum:
veni ad salvandum nos, Domine Deus noster.
O Emmanuel, onze Koning en Wetgever,
hoop van de volkeren en hun Redder:
kom om ons redden, Heer onze God.

B i j b e l s e  r e f e r e n t i e s

O Emmanuel (Jes 7, 14; 8, 8), onze Koning en Wetgever (Jes 33, 22),
hoop van de volkeren (Gen 49, 10) en hun Redder:
kom om ons redden, Heer onze God.

O v e r w e g i n g
Ieder jaar brengen de O-antifonen een bepaalde ontroering teweeg en het valt ook op hoezeer de O-antifonen met elkaar vervlochten zijn: bijvoorbeeld de antifoon van vandaag: “O Emmanuel, onze Koning en Wetgever..” neemt het thema van het koningschap van Jezus Christus van de antifoon van 22 december weer op: O Koning van de volken, naar wie zij verlangend uitzien.

Tweemaal trekt deze Koning binnen, en beide keren voltrekt dit komen zich op een armzalig rijdier, een kleine ezel. Hoe zeer verschilt dit eerste, maar verborgen en onbekend binnentrekken in Bethlehem, van de intocht in Jeruzalem, waarbij de mensen onder luid gejuich en lofgezang palmtakken en hun kleren voor de hoeven van het rijdier uitspreidden.
Jozef en vooral de hoogzwangere Maria, die van huis tot huis trekken op zoek naar een beschuttend onderdak en gelukkig zijn dat er ten slotte tenminste nog een stal is, want het uur van de geboorte van Christus is dichtbij. “Kom, om ons te helpen!” dringt de antifoon aan: het is het roepen en het wachten van de mensen die vanaf het begin van de tijd, sinds de zondeval, met verlangen de komst van de Messias hebben verbeid en nu niet meer kunnen wachten totdat de dag van de Menswording van Christus, de dag van de komst van deze koning, eindelijk aanbreekt.
“Poorten, heft uw kroonlijsten op; gaat open, aloude deuren: de Koning der glorie moet binnengaan!” (Ps 23, 7) zo luidde de intredezang van het misformulier van gisteren.
De wonderlijke paradox van deze Koning nodigt uit tot innige beschouwing: de Heer van de wereld, die in een armzalige voederbak wordt neergelegd, het kruis dat een troon is van God de Zoon, aan Wie,  zoals de psalmen zeggen, alle volkeren worden overgedragen. De scepter, die Hem bij de bespotting in de hand wordt gedrukt en de kroon, die een kroon van doornen zal zijn. Een Koning die men in waarheid en terecht Vredesvorst noemt.
Eigenlijk laat een Koning degenen die Hij wenst te zien, bij zich roepen en geeft hen bescheid. In ieder geval stijgt hij op doorreis bij een van zijn onderdanen af om te rusten. Hier komt een Koning, die tegelijkertijd God en goddelijke Leraar is, arm en deemoedig, miskend en gehuld in het zwakke menselijke vlees om in het leven en sterven van de mensen te delen, enkel en alleen uit liefde voor zijn volk: om hen te leren hoe zij de hemel kunnen winnen, het Rijk van zijn Vader.
Als wij deze laatste antifoon zingen, voelen wij aan dat deze het hoogtepunt vormt. Reeds de aanroeping Emmanuel, dat wil zeggen God met ons, wil ons het mooiste en het innigste omtrent Christus meedelen. Hij wil een mensenkind als wij zijn, wil alle zwakheden en lijden van de mens dragen, wil ook aan zich zelf ondervinden, hoe moeilijk het is mens te zijn. Hij wil echter ook bij ons blijven tot aan het einde van de wereld, Hij wil in ons wonen, Hij wil ons tot zijn leden-maten maken.
Maar naast deze hoofdtitel wordt de Verlosser nog met vier andere namen aangesproken. Koning en Wetgever zijn wel de gebruikelijke titels van Christus, maar de verbinding van beide komt bij Jesaja voor (33, 22). “Want Jahweh zal onze rechter zijn, Jahweh onze bestuurder en koning: Hij zal ons redden.” Dat is een blijde oproep tot geloof en vertrouwen. Christus is alles voor ons. Wat vroeger een wetgever als Moses, een rechter als Samuel, een koning als David tot redding en verheffing van hun volk hebben verricht, dat zal de verwachte Verlosser in hoge mate overtreffen. Denken wij echter ook aan onze verplichtingen ten opzichte van deze titel: Tegenover een wetgever moeten wij de wet aannemen en volgen. Denken wij aan de bergrede van Jezus: hoe is de wet van Moses daar tot volmaaktheid gebracht en verinnerlijkt. De kernwoorden zijn liefde, reinheid en volmaaktheid. Tegenover een koning past gehoorzaamheid en onderdanigheid: “Zie de dienstmaagd des Heren”; “Paulus, dienaar van Jezus Christus.”
Als verwachting van de volkeren en als hun Heiland wordt de Messias aangesproken. Zo heeft de stervende Jakob de Verlosser genoemd: “Niet weggenomen zal de scepter worden van Juda, totdat Hij komt, die gezonden zal worden en Hij zal de verwachting der volkeren zijn.” (Genesis 49, 10 Vulgaatvertaling). Dit verlangen moet voor ons een aansporing zijn het goed, dat wij om niet hebben ontvangen, te waarderen en er nut uit te trekken.

De bede luidt: Kom, om ons te verlossen, en dit betekent: Koning, laat mij uw onderdaan zijn, laat mij in U mijn verlangen vervullen. Heiland, wees voor mij een ware Heiland, die lichaam en ziel geneest voor het eeuwig leven. Tot slot spreken wij de Verlosser nog aan: Heer, onze God! Daarmee vatten wij alle namen en titels samen, die wij in de zeven antifonen genoemd hebben. Mogen wij Hem met recht en vertrouwen steeds zo kunnen noemen!