Laat ons de vreugde van het mysterie dat wij op aarde hebben leren kennen, genieten in de hemel.
I n l e i d i n g
God,
tot wie dit collectagebed zich richt, is Degene, die in het begin sprak: “Er
moet licht zijn!” (Gen 1, 3). Hij is het ook, die in deze hoogheilige nacht
“het ware Licht” (Jo 1, 9) in de wereld heeft gezonden, waarvan de glans deze
nacht doet stralen. Op de achtergrond van dit gebed staat de blijde boodschap
aan de herders: “Plotseling stond een Engel des Heren voor hen en zij werden
omstraald door de glorie des Heren, zodat zij door grote vrees werden
bevangen. Maar de Engel sprak tot hem:
vreest niet, want zie, ik verkondig u een vreugdevolle boodschap, die bestemd
is voor heel het volk. Heden is u een Redder geboren, Christus de Heer, in de
stad van David” (Lc 2, 9-11).
Telkens
wanneer in de loop van het liturgisch jaar ‘deze hoogheilige nacht’ terugkeert,
schittert zij in dit Licht, dat de heerlijkheid van God is, en de gelovige
christenen bidden tot God, de Schepper van dit Licht.
De
Nederlandse versie van deze oratie (Altaarmissaal, 191) heeft het karakter van
de relatieve bijzin “qui hanc…clarescere”
opgegeven en enigszins vereenvoudigd. De relatie tot het herdersevangelie (Lc 2)
is echter duidelijk en daarmee is ook de levendigheid van de boodschap aan de
herders behouden.
In
de oratie gaat het om “het ware Licht” en daarom richt het gebed zich tot de
Schepper van het Licht (Gen 1, 3). De relatieve bijzin die een heilsdaad van
God de Vader vermeldt, is onmiskenbaar een toespeling op de Zoon van God, de Logos: het door de Vader gesproken
Woord, Jezus Christus, van het Johannesevangelie: “Het ware Licht dat iedere
mens verlicht kwam in de wereld” (Jo 1, 9.). Hierin ligt het eigenlijke komen:
God heeft zich in zijn Woord
bekend
gemaakt als Vader van de Zoon: “Et Verbum caro factum est, et habitavit in nobis” (Jo 1, 14) – en het Woord is vlees geworden
en heeft onder ons gewoond.
Dat
zijn de ‘lichtmysteries’ van deze nacht, het ‘verum lumen’ (collectegebed), en het ‘nova lux’ (prefatie I van
Kerstmis), het ware en nieuwe licht, dat op aarde in een sterfelijk lichaam en
in het geloof zichtbaar kon worden. De schittering van Gods klaarheid ontvouwt
zich voor onze ogen (pref. I Kerstmis) en terwijl wij God op zichtbare wijze
kennen, worden wij meegetrokken tot en in liefde voor het onzichtbare.
Het
Licht, de glorie van God, is het mysterie van het ware Licht, het genade
verkondigende én genade bewerkende teken van de Verlossing en van de Verlosser.
De
Heer is geboren. De Zoon van God is mens geworden. Venite, adoremus!
Door
Hem, met Hem en in Hem leren wij de Vader kennen.
Bij
de kribbe van onze Verlosser gaan wij met veel vertrouwen op Zijn Licht verder
een nieuw jaar tegemoet. De dagen zijn donker, de tijden somber... maar Hij
leidt ons, trouw en veilig!
T e k s t
Missale Romanum – 1970/2002
Deus, qui hanc sacratissimam noctem veri luminis
fecisti illustratione clarescere,
da, quæsumus,
ut, cuius in terra mysteria lucis agnovimus,
eius quoque gaudiis perfruamur in cælo.
God, Gij hebt deze heilige nacht hebt doen stralen
door de luister van het ware licht.
Wij bidden U:
laat ons, die op aarde het mysterie hebben leren
kennen van dit licht,
ook de vreugde ervan genieten in de hemel.
Werkvertaling
God, die deze
allerheiligste nacht door de luister van het ware licht heeft doen stralen,
geef, vragen
wij [U],
dat wij, van het licht waarvan (cuius) wij de mysteries op aarde hebben
leren kennen,
(letterlijk: van welk licht wij de mysteries op aarde hebben leren
kennen)
ook volop mogen genieten van de vreugden ervan (eius) in de hemel.
L i t u r g i s c h e
a n t e c e d e n t e n
Als meest opvallende
bijzonderheid heeft de Romeinse kerstliturgie de viering van drie HH. Missen:
de Nachtmis, de Dageraads- en de Dagmis. Dit gebruik stamt uit de pauselijke
liturgie van de 4e – 6 e eeuw en werd vanaf de 8e eeuw door
de Gallisch-Frankische liturgie overgenomen. Sinds het Concilie van Trente werd
deze gewoonte voorgeschreven voor de gehele Kerk (1570) en is ook in het nieuwe Missaal (MR
1970) na de liturgiehervorming van Vaticanum II, bewaard. Het eigen karakter
van de Romeinse liturgie wordt vooral bepaald door de oraties. Vanuit het onderzoek
van de Sacramentaria (de oudste verzamelingen van de misformulieren en
voorlopers van de missaals) staat vast dat bijna volledige delen van de vier
oratiereeksen van de Vigiliemis en van de drie Kerstmissen aan deze
Sacramentaria zijn ontleend.
De brontekst van het
collectegebed van de Nachtmis vinden we in het Sacramentarium Gelasianum Vetus
(Vat. Reg. lat. 316, 5; 1e helft van de 8e eeuw.
Sinds de 8e eeuw
werd de oratie, zoals gezegd, vanuit de Romeinse liturgie in meer dan 55
handschriften verspreid over het vaste land van Europa en het Britse
schiereiland en was in gebruik in de bisschops- en kloosterkerken.
De collectetekst van de
Nachtmis is ten opzichte van het Missale Romanum [MR] 1962, 347 slechts op één
punt herzien: MR 1970/2002 heeft agnovimus
tegenover cognovimus in de voorafgaande
missaaledities.
(E. Moeller +, J.M. Clément + en B.
Coppieters ’t Wallant, Corpus Orationum, II, D pars prima, Brepols, Turnhout
1993, nr. 1653, p. 346).
“De enkele verschuiving van cognovimus naar agnovimus springt in het oog om vier redenen. Ten eerste, in de
traditie van de handschriften is geen manuscript bekend dat hier het woord agnovimus heeft.
Ten tweede, agnosco betekent kennen, onderkennen, aanvaarden; cognosco betekent weten, begrijpen, er
ten diepste bekend mee zijn, aanvaarden, evenals begrijpen, (h)erkennen en de
identiteit vaststellen. Dat wil zeggen: cognosco
omsluit alles wat is aangeduid door agnosco
en nog veel meer daaroverheen. Het meerdere waar het om gaat is dat cognosco verwijst naar een dieper niveau
van persoonlijke ontmoeting, dat niet besloten ligt in agnosco. De verschuiving van cognovimus
naar agnovimus leidt tot een
collectegebed dat minder aanspraak maakt op ons begrip van het mysterie van Christus’
Licht, en het lijkt minder vertrouwen te hebben in het openbarende effect van
het Licht dat de Vader laat schijnen bij de Geboorte van Christus.
Ten derde, de Proloog van het
Johannesevangelie behelst het verbum cognosco
en niet agnosco. Zo wordt in het
collectegebed de toespeling op het Evangelie verzwakt.
Ten vierde, andere collectes
die het begrip cognovimus behelzen,
zijn niet op deze manier gewijzigd.
De tweede en derde redenen,
hierboven aangehaald, maken duidelijk dat belangrijke karakteristieken van het
geheel verloren zijn gegaan door de verandering van slechts een woord. De
eerste en laatste redenen tonen aan dat deze specifieke wijziging niet wordt
geborgd in de traditie van de handschriften, en evenmin, zo lijkt het,
consistent is toegepast in de herziening. Het is moeilijk te begrijpen wat de
editeurs (lees: Vaticanum II) hebben bedoeld met het aanbrengen van deze
verandering bij deze oratie”.
Zie: Lauren Pristas, The Collects of the Roman Missals. A
Comparative Study of the Sundays in Proper Seasons before and after the Second
Vatican Council. Bloomsbury, London etc, p. 73-74.
Ook wij vinden het jammer dat met deze kleine wijziging (twee letters)
de verkondigende waarheid van het
hoogfeest (zonder toelichting voorzover ons bekend) is afgezwakt.
S t r u c t u u r a n a l y s e
1. Deus, qui hanc sacratissimam noctem veri luminis
fecisti illustratione clarescere,
2. da, quæsumus,
3a. ut, 4. cuius in terra mysteria lucis agnovimus,
3b. eius quoque gaudiis perfruamur in cælo.
De oratie wordt gevormd door
één doorlopende zin, opgebouwd door een openingszin met de anaklese Deus aan de spits, gevolgd door een
relatieve bijzin beginnend met qui die een heilsdaad van God memoreert en die
tevens de titel is waarop de bede zich in r. 2-3 ter verhoring beroept. Regel 2 met de twee
prædicaatsvormen da, quæsumus is de
eigenlijke hoofdzin met da in de
imperativus, afgezwakt door de tussenzin quæsumus.
De oratie gaat verder met een
finale (doelaanwijzende) resp. consecutieve (gevolgaanduidende) bijzin r.
31-3b), ingeleid door het voegwoord ut, met de prædicaatsvorm perfruamus bijgevolg in de
coniunctivus. Regel 4 bevat een
relatieve bijzin waarvan cuius het antecedent vindt in eius van r. 3b. Vermoedelijk is dat in verband met het metrum van
de oratie gekozen voor deze constructie. Een klassiekere versie zou zijn: lux,
cuius mysteria in terra agnovimus. Het antecedent is hier dan, lux waarop cuius en eius vervolgens
beiden naar verwijzen.in regel 3b. Deze bijzin staat in de indicativusvorm
omdat zij voor de gelovigen een werkelijkheid verwoordt.
De eigenlijke bede bestaat
zoals dikwijls bij de Romeinse oraties, uit twee geledingen: de ene spreekt
over hetgeen op aarde is, de andere over hetgeen in de hemel is. Hier is de
eerste geleding: Wij hebben het Mysterie van het Licht op aarde herkend/ leren
kennen. De tweede geleding vraagt om de vreugde van dit Licht in de hemel. De
eerste geleding spreekt over een reeds gerealiseerde genade: Wij hebben het
mysterie erkend. De tweede, en dat is de eigenlijke bede, richt zich op de
voltooiing in de hemel.
Ad 1
Deus, [o] God, - anaklese van Deus in de
vocativusvorm van Deus
Fecisti
clarescere, - [die] heeft
doen stralen, prædicaatsgroep van de relatieve bijzin qui in de 2e pers.
enkelvoud indicativi perfecti activi van facere, feci, factum, gevolgd door de
infinitivusvorm clarescere
Hanc
sacratissimam noctem, deze
allerheiligste nacht, - object van de prædicaatsgroep in drie congruerende
accusativusvormen, vrouwelijk, enkelvoud. Men zou hier ook een a.c.i.
constructie in kunnen zien, waarbij fecisti in de betekenis van
‘bewerkstelligen’ kan worden gelezen. Hanc
sanctissimam noctem is dan vervolgens de accusativus van de constructie en
clarescere de infinitivus.
De vertaling in AM 1979
reduceert de superlativusvorm sacratissimam
tot ‘heilige nacht’.
De Kerstnacht is een nacht die
straalt en schittert van overvloedig goddelijk Licht. Een parallel van
uitdrukking en context zien we bij de aanvang van de Paaswake wanneer de
gelovigen als volgt worden uitgenodigd: “Fratres
carissimi, hac sacratisssima nocte, in qua Dominus noster Jesus Christus…Zeer
geliefde broeders, in de allerheiligste nacht waarin onze Heer Jezus Christus..
Veri luminis […] illustratione, door de luister van het ware licht, bijwoordelijke bepaling, samengesteld door de ablativusvorm illustratione, ablativus causæ, verbonden met de bijvoeglijke bepaling veri luminis in twee congruerende genitivusvormen, resp. van het adiectivum verum en het substantivum lumen: genitivus explicativus, die illustratione nader bepaalt.
Ad 2
Da, geef – prædicaat in de imperativusvorm
enkelvoud van dare.
Quæsumus, bidden wij [U] – prædicaat van de
tussenzin, 1e pers. pluralis præsentis activi van quæso, verbum defectivum. Dit frequent voorkomend tussenwerpsel
heeft als functie de imperativusvorm waarmee God wordt aangesproken af te
zwakken óf dient het ritme van de loop van de oratie.
Ad 3a-3b
Finale resp. consecutieve
bijzin, ut-zin, in de
coniunctivusvorm vanwege de bede, onderbroken door een relatieve bijzin in de
indicativus (r. 4).
Perfruamur, dat wij genieten – prædicaat in de 1e
pers. pluralis coniunctivi activi van het deponens perfrui, perfructus sum, genieten.
Gaudiis, bijwoordelijke bepaling in de dativusvorm
pluralis opgeroepen door het verbum perfrui
en te lezen als object bij perfrui.
Eius, zijn/haar, - bijvoeglijke bepaling bij gaudiis in de 2e persoon singularis van
het pronomen personale (is) ea (id)
dat zijn antecedent vindt in cuius van
r. 3a maar verwijst naar lucis/lux,
zie de toelichting hierboven.
In
cælo, in de hemel –
bijwoordelijke bepaling van plaats / toestand.
Ad 4
Agnovimus, wij hebben leren kennen, wij (h)erkennen,
- prædicaat van de relatieve bijzin in de 1e pers. pluralis indicativi perfecti
activi van agnoscere (3).
Mysteria
lucis, de mysteries van
het licht, - object bij agnoscere,
samengesteld door de accusativusvorm mysteria
en de bijvoeglijke bepaling lucis in
de genitivusvorm van lux, lucis vr.,
genitivus explicativus.
Cuius, wiens – bijwoordelijke bepaling in de
genitivusvorm van het pronomen reflexivum (qui)
quæ (quod) dat verwijst naar Christus, zijnde het Licht. Deze optie zou ook
nog mogelijk zijn geweest maar dan hadden cuius
en eius met een hoofdletter
geschreven moeten zijn, dat is echter niet gebruikelijk. Misschien is dat wel
zo in het oorspronkelijke gebed, dat weet ik niet. De vertaling zou dan zijn:
‘Geef, wij smeken u, dat wij van Wie wij de mysteries van het Licht op aarde
hebben leren kennen, van Hem ook de vreugden mogen genieten in de hemel.’
In
terra, op aarde –
bijwoordelijke bepaling van plaats.
S t
i j l f i g u r e n
Antithese: in terra (r. 4) en in cælo (r. 3b)
V o
c a b u l a r i u m
Het grote aantal synoniemen
maakt dat de oratie moeilijk te vertalen is. In de eerste zin van de oratie vinden
we na het begrip “sacratissimam noctem” luminis,
illustratione en clarescere –
alle begrippen hebben te maken met licht, luister, helderheid en maken iets
duidelijk.
Lumen, - inis (onz.)
betekent “licht” in de betekenis van
lichtbron, lamp, toorts, fakkel en daarmee “licht van het oog, het oog”. Het
kan ook de opening zijn waardoor het licht doordringt zoals de pupil van het
oog en ook “schoonheid” en “sieraad”.
In het
Credo belijden wij Lumen de lumine – Licht uit Licht, aanduiding voor de
innerlijke goddelijke verhouding van de Zoon tot de Vader.
Lux, - cis (vr.)
is het “licht” van de zon, maan en
sterren, maar ook “het oog” dat licht ontvangt, en bij uitbreiding
“bemoediging, stimulans, hulp, steun”, maar ook “sieraad”, “ornament”.
We bidden om het lux perpetua voor hen die sterven of gestorven zijn.
Illustratio, - onis (vr.)
Betekent ‘verlichting, glans,
levendige schildering”. Het is een technische term uit de rhetorica, een
“levendige representatie of voorstelling”, bedoeld om een concept in de geest
van de luisteraar te completeren. Een illustratie is een ondersteunende
afbeelding bij een tekst, uitleg of bewering. Het tijdschrift de ‘Katholieke
Illustratie’ was decennialang bij de katholieken een begrip. De artistieke
versiering van bladzijden wordt ook illustratie genoemd of ‘verluchting’.
Illustratio komt van illustrare dat betekent “verlichten, aan de dag brengen” en ook “ophelderen,
verklaren, uitleggen” en ook “versieren, verheerlijken” en zelfs “beroemd maken”.
Een bredere overdrachtelijke
betekenis vinden we in de oratie tot de H. Geest na de antifoon: Veni, Sancte Spiritus: “Deus, qui corda fidelium Sancti Spiritus
illustratione docuisti”…God, die de harten van de gelovigen door de onderrichting
van de H. Geest hebt onderwezen…En ook in de collecta van de vigiliemis van
Pinksteren: “(…) et lux tuæ lucis corda
eorum … Sancti Spiritus illustratione
docuisti”, (…) en moge Christus, die is licht uit licht [allen die door uw
genade herboren zijn bevestigen door de verlichting van de H. Geest. (MR 1970,
311)
Christus Zelf is de volmaakte illustratio in Wie wij (nu) het volkomen
zichtbaar Beeld zien van de onzichtbare Vader.
Claresco
Betekent “helder, duidelijk worden”;
de lettercombinatie -sc – voegt een beginnend
en progressief (voortgaand) element toe (verbum inchoativum); clarescere staat
ook voor “beroemd, bekend worden”.
Herinner u dat de volgende Mis van
Kerstmis, de Dageraadsmis, begint met het Introitus “Lux fulgebit… “ en ook door de
oraties flikkert het lichtmotief. Er is een climax te zien: in de Nachtmis, in
het duister van de nacht, wordt geanticipeerd op het licht als een belofte. In de
Dageraadsmis schittert en flonkert het als een nieuw licht. In de Dagmis wordt
de belofte geopenbaard als het Kind dat is geboren: Puer natus est nobis. De
evangelielezing van de Dagmis is de Proloog van Sint Jan. een samenvatting van
het verlossingsmysterie.
In het tweede deel van de oratie wordt het begrip “licht” nog eens
genoemd en hier wordt de tekst de tekst “de mysteries van wiens Licht” zo
verbreed dat deze de aarde (in terra) omhult.
Er is bovendien een paradox in de tekst “mysteria lucis”: het mysterie van Christus’ Licht is geen duisternis zoals andere
mysteries.
C o m m e n t a a r
Niet op het pasgeboren Kind in de kribbe maar op het
bijzondere licht van deze nacht richt de eerste oratie van de Kerstliturgie na
de inleidende gezangen haar aandacht. De lichtglans van de schitterend
verlichte kerken tijdens deze nacht – dit jaar overschaduwd door de donkere
wolk van de pandemie – is slechts een liturgische reflex van het mysterie
waardoor God deze nacht – deze allerheiligste nacht – heeft geheiligd en
verlicht. Een machtige uitwerking heeft de symboliek van het licht in deze
nacht.
Daarbij denkt men in eerste instantie aan de “glorie
des Heren” die de herders die waken bij hun kudden bij het verschijnen van de
Engel omstraalt. De boodschap van de Geboorte van de Verlosser komt vanuit een
bliksemende theofanie (Godsopenbaring) “en zij werden door grote vrees
bevangen” (Lk 2, 9).
De Geboorte van Jezus vond plaats in de nacht. Dat merken
we ook als we lezen dat de eerste bezoekers aan het Kind in de kribbe herders zijn,
die de nachtelijke wacht houden bij hun kudden om deze te beschermen tegen
rovers of wilde dieren. Aan deze herders verschijnt plotseling een Engel. De
zichtbare haast verblindende schittering van licht waarin de heerlijkheid van
de Heer zich manifesteert openbaart en waarbij tegelijkertijd de Engel de
herders omstraalde, is de verschijningsvorm van God; dezelfde zoals op de berg
Thabor. Eerst met dit ingrijpen van God treedt de pasgeboren Messias en
Verlosser uit de verborgenheid te voorschijn, die Hem op het moment van zijn
nederdalen op deze aarde omhulde. “Zie, ik verkondig u een vreugdevolle
boodschap, die bestemd is voor heel het volk. Heden is u een Redder geboren,
Christus de Heer” (Lk 2, 10b-11).
De lichtende boog die het collectagebed direct aan
het begin van de H. Mis met het Evangelie verbindt sluit ook de lezing uit het Oude
Testament in (Jes 9, 1-3. 5-6): “Het volk dat in het donker wandelt, ziet een
groot licht; een licht straalt over hen die wonen in het land van doodse duisternis”
(Jes 9, 2). Het is het licht dat in de uitzichtloze duisternis van politieke
overheersing verrassende bevrijding belooft. Het betekent eindelijk vrede,
recht en gerechtigheid. Het doorbreken van het licht is verbonden met de
Geboorte van een Kind aan wie God de Heer de troon van zijn vader David zal
schenken (Lk 1, 32): “Een Kind is ons geboren, een Zoon is ons geschonken. Op
zijn schouders rust de heerschappij” (Jes 9, 6).
Het Licht waarvan het collectagebed na de duisternis
van de nacht spreekt, is het verum lumen
waarover de Proloog van het Johannesevangelie spreekt (Jo 1, 9), de Logos, de komst van het Woord dat als
het ware Licht in de wereld kwam, maar niet door de wereld werd aanvaard – non comprehenderunt volgens de Vulgaattekst.
De gelovigen die aan de Nachtmis deelnemen,
daadwerkelijk of online, – maar ook zij die door de beperkende maatregelen op
grond van de actuele pandemie daarvan worden weerhouden, behoren niet tot hen
die niet ontvankelijk zijn voor dit Licht (in
terra msyteria agnovimus).
Zij hebben de Zoon aanvaard en hebben de genade
ontvangen kinderen van God te worden, zij die hebben geloofd in zijn Naam en uit God zijn geboren (Cf Jo 1, 9-14).
Zij hebben op aarde het mysterie van het licht in
zijn wezen herkend, erkend en aanvaard, maar – en hier ligt de grens – het is
slechts het mysterie van het Licht van deze nacht, Licht dat voor de gelovigen
wordt omsloten door Woord en Sacrament, maar nog niet het licht van een
volledig door het Licht vervuld leven. Eius
quoque gaudiis perfruamus in cælo, dat is eerst de werkelijke inlossing van
de belofte van het ware Licht (veri
luminis).
Om de Menswording van Christus waardig te vieren en
het Kerstmysterie ten diepste te genieten (perfruor)
past een adequate voorbereiding middels vasten, boete en werken van
barmhartigheid) alsook een juiste gesteltenis (staat van genade), niet één keer
per jaar maar een leven lang, waarbij het Kerstfeest ons iedere keer opnieuw
een doorkijk geeft.
De terminologie van licht en luister doet ons helder
beseffen in welke donkere en miserabele wereld we zouden leven als we niet de
gave hadden ontvangen van Christus’ eerste verschijning bij zijn Geboorte in
Bethlehem. Christus, het Licht Zelf, kwam in een door
zonden bezoedelde wereld. Hij is ook Degene door Wie licht en genade onze ziel
binnenstroomden: sinds ons Doopsel kwam Christus, met de Vader en de H. Geest in
ons wonen; Vader, Zoon en H. Geest doen ons delen in hun Trinitaire leven
middels genade en inwendige verlichting. Genade op genade worden ons geschonken
om onze ziel te sieren, haar in schoonheid te doen stralen en haar en tot een
schitterende spiegel te maken, beeld van de Gods glorie.
Jezus Christus is het volmaakte mens geworden zichtbare
Beeld van de onzichtbare Vader, de Verlosser van de mensen.
De jubelende hymne aan het begin van de Metten van
Kerstmis vat dit concept in gelovige aanbidding magistraal samen; hier volgen
de eerste twee strofen:
Candor
æternæ Deitatis alme,
Christe,
tu lumen, venia atque vita
Advenis,
morbis luminum medela,
Porta
salutis.
Milde afglans van d’eeuwige Godheid,
Christus, U komt als Licht en Leven,
als genezing voor de ziekten van de mensen,
Deur van ons heil.
Intonat
terræ chorus angelorum
cælicum
carmen, nova sæcla dicens,
gloriam
Patri, generique nostro
gaudia
pacis.
Een engelenkoor doet over d’aarde een hemels lied
Weerklinken en meldt een nieuwe tijd,
heerlijkheid voor de Vader en voor ons, kind’ren,
de vreugden van de vrede.