vrijdag 24 december 2021

25 DECEMBER Collectagebed NACHTMIS VAN KERSTMIS Ad Missam in nocte Nativitatis Domini - Laat ons op aarde het mysterie leren kennen en dat in de hemel genieten.


Laat ons de vreugde van het mysterie dat wij op aarde hebben leren kennen, genieten in de hemel.

I n l e i d i n g

God, tot wie dit collectagebed zich richt, is Degene, die in het begin sprak: “Er moet licht zijn!” (Gen 1, 3). Hij is het ook, die in deze hoogheilige nacht “het ware Licht” (Jo 1, 9) in de wereld heeft gezonden, waarvan de glans deze nacht doet stralen. Op de achtergrond van dit gebed staat de blijde boodschap aan de herders: “Plotseling stond een Engel des Heren voor hen en zij werden omstraald door de glorie des Heren, zodat zij door grote vrees werden bevangen.  Maar de Engel sprak tot hem: vreest niet, want zie, ik verkondig u een vreugdevolle boodschap, die bestemd is voor heel het volk. Heden is u een Redder geboren, Christus de Heer, in de stad van David” (Lc 2, 9-11).

Telkens wanneer in de loop van het liturgisch jaar ‘deze hoogheilige nacht’ terugkeert, schittert zij in dit Licht, dat de heerlijkheid van God is, en de gelovige christenen bidden tot God, de Schepper van dit Licht.

De Nederlandse versie van deze oratie (Altaarmissaal, 191) heeft het karakter van de relatieve bijzin “qui hanc…clarescere” opgegeven en enigszins vereenvoudigd. De relatie tot het herdersevangelie (Lc 2) is echter duidelijk en daarmee is ook de levendigheid van de boodschap aan de herders behouden.

In de oratie gaat het om “het ware Licht” en daarom richt het gebed zich tot de Schepper van het Licht (Gen 1, 3). De relatieve bijzin die een heilsdaad van God de Vader vermeldt, is onmiskenbaar een toespeling op de Zoon van God, de Logos: het door de Vader gesproken Woord, Jezus Christus, van het Johannesevangelie: “Het ware Licht dat iedere mens verlicht kwam in de wereld” (Jo 1, 9.). Hierin ligt het eigenlijke komen: God heeft zich in zijn Woord

bekend gemaakt  als Vader van de Zoon: “Et Verbum caro factum est, et habitavit in nobis  (Jo 1, 14) – en het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond.

Dat zijn de ‘lichtmysteries’ van deze nacht, het ‘verum lumen’ (collectegebed), en het ‘nova lux’ (prefatie I van Kerstmis), het ware en nieuwe licht, dat op aarde in een sterfelijk lichaam en in het geloof zichtbaar kon worden. De schittering van Gods klaarheid ontvouwt zich voor onze ogen (pref. I Kerstmis) en terwijl wij God op zichtbare wijze kennen, worden wij meegetrokken tot en in liefde voor het onzichtbare.

Het Licht, de glorie van God, is het mysterie van het ware Licht, het genade verkondigende én genade bewerkende teken van de Verlossing en van de Verlosser.

De Heer is geboren. De Zoon van God is mens geworden. Venite, adoremus!

Door Hem, met Hem en in Hem leren wij de Vader kennen.

Bij de kribbe van onze Verlosser gaan wij met veel vertrouwen op Zijn Licht verder een nieuw jaar tegemoet. De dagen zijn donker, de tijden somber... maar Hij leidt ons, trouw en veilig!

 

T e k s t

Missale Romanum – 1970/2002

Deus, qui hanc sacratissimam noctem veri luminis fecisti illustratione clarescere,

da, quæsumus,

ut, cuius in terra mysteria lucis agnovimus,

eius quoque gaudiis perfruamur in cælo.


 Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie – 1979

God, Gij hebt deze heilige nacht hebt doen stralen door de luister van het ware licht.

Wij bidden U:

laat ons, die op aarde het mysterie hebben leren kennen van dit licht,

ook de vreugde ervan genieten in de hemel.

 

Werkvertaling

God, die deze allerheiligste nacht door de luister van het ware licht heeft doen stralen,

geef, vragen wij [U],

dat wij, van het licht waarvan (cuius) wij de mysteries op aarde hebben leren kennen,

(letterlijk: van welk licht wij de mysteries op aarde hebben leren kennen)

ook volop mogen genieten van de vreugden ervan (eius) in de hemel.


L i t u r g i s c h e   a n t e c e d e n t e n

Als meest opvallende bijzonderheid heeft de Romeinse kerstliturgie de viering van drie HH. Missen: de Nachtmis, de Dageraads- en de Dagmis. Dit gebruik stamt uit de pauselijke liturgie van de 4e – 6 e  eeuw en werd vanaf de 8e eeuw door de Gallisch-Frankische liturgie overgenomen. Sinds het Concilie van Trente werd deze gewoonte voorgeschreven voor de gehele Kerk  (1570) en is ook in het nieuwe Missaal (MR 1970) na de liturgiehervorming van Vaticanum II, bewaard. Het eigen karakter van de Romeinse liturgie wordt vooral bepaald door de oraties. Vanuit het onderzoek van de Sacramentaria (de oudste verzamelingen van de misformulieren en voorlopers van de missaals) staat vast dat bijna volledige delen van de vier oratiereeksen van de Vigiliemis en van de drie Kerstmissen aan deze Sacramentaria zijn ontleend.

De brontekst van het collectegebed van de Nachtmis vinden we in het Sacramentarium Gelasianum Vetus (Vat. Reg. lat. 316, 5; 1e helft van de 8e eeuw.

Sinds de 8e eeuw werd de oratie, zoals gezegd, vanuit de Romeinse liturgie in meer dan 55 handschriften verspreid over het vaste land van Europa en het Britse schiereiland en was in gebruik in de bisschops- en kloosterkerken.

De collectetekst van de Nachtmis is ten opzichte van het Missale Romanum [MR] 1962, 347 slechts op één punt herzien: MR 1970/2002 heeft agnovimus tegenover cognovimus in de voorafgaande missaaledities.

(E. Moeller +, J.M. Clément + en B. Coppieters ’t Wallant, Corpus Orationum, II, D pars prima, Brepols, Turnhout 1993, nr. 1653, p. 346).

“De enkele verschuiving van cognovimus naar agnovimus springt in het oog om vier redenen. Ten eerste, in de traditie van de handschriften is geen manuscript bekend dat hier het woord agnovimus heeft.

Ten tweede, agnosco betekent kennen, onderkennen, aanvaarden; cognosco betekent weten, begrijpen, er ten diepste bekend mee zijn, aanvaarden, evenals begrijpen, (h)erkennen en de identiteit vaststellen. Dat wil zeggen: cognosco omsluit alles wat is aangeduid door agnosco en nog veel meer daaroverheen. Het meerdere waar het om gaat is dat cognosco verwijst naar een dieper niveau van persoonlijke ontmoeting, dat niet besloten ligt in agnosco. De verschuiving van cognovimus naar agnovimus leidt tot een collectegebed dat minder aanspraak maakt op ons begrip van het mysterie van Christus’ Licht, en het lijkt minder vertrouwen te hebben in het openbarende effect van het Licht dat de Vader laat schijnen bij de Geboorte van Christus.

Ten derde, de Proloog van het Johannesevangelie behelst het verbum cognosco en niet agnosco. Zo wordt in het collectegebed de toespeling op het Evangelie verzwakt.

Ten vierde, andere collectes die het begrip cognovimus behelzen, zijn niet op deze manier gewijzigd.

De tweede en derde redenen, hierboven aangehaald, maken duidelijk dat belangrijke karakteristieken van het geheel verloren zijn gegaan door de verandering van slechts een woord. De eerste en laatste redenen tonen aan dat deze specifieke wijziging niet wordt geborgd in de traditie van de handschriften, en evenmin, zo lijkt het, consistent is toegepast in de herziening. Het is moeilijk te begrijpen wat de editeurs (lees: Vaticanum II) hebben bedoeld met het aanbrengen van deze verandering bij deze oratie”.

Zie: Lauren Pristas, The Collects of the Roman Missals. A Comparative Study of the Sundays in Proper Seasons before and after the Second Vatican Council. Bloomsbury, London etc, p. 73-74.

Ook wij vinden het jammer dat met deze kleine wijziging (twee letters) de verkondigende  waarheid van het hoogfeest (zonder toelichting voorzover ons bekend) is afgezwakt.

 S t r u c t u u r a n a l y s e

1. Deus, qui hanc sacratissimam noctem veri luminis fecisti illustratione clarescere,

2. da, quæsumus,

3a. ut, 4. cuius in terra mysteria lucis agnovimus,

3b. eius quoque gaudiis perfruamur in cælo.

 

De oratie wordt gevormd door één doorlopende zin, opgebouwd door een openingszin met de anaklese Deus aan de spits, gevolgd door een relatieve bijzin beginnend met qui die een heilsdaad van God memoreert en die tevens de titel is waarop de bede zich in r.  2-3 ter verhoring beroept. Regel 2 met de twee prædicaatsvormen da, quæsumus is de eigenlijke hoofdzin met da in de imperativus, afgezwakt door de tussenzin quæsumus.

De oratie gaat verder met een finale (doelaanwijzende) resp. consecutieve (gevolgaanduidende) bijzin r. 31-3b), ingeleid door het voegwoord ut, met de prædicaatsvorm perfruamus bijgevolg in de coniunctivus.  Regel 4 bevat een relatieve bijzin waarvan cuius het antecedent vindt in eius van r. 3b. Vermoedelijk is dat in verband met het metrum van de oratie gekozen voor deze constructie. Een klassiekere versie zou zijn: lux,  cuius mysteria in terra agnovimus. Het antecedent is hier dan, lux waarop cuius en eius vervolgens beiden naar verwijzen.in regel 3b. Deze bijzin staat in de indicativusvorm omdat zij voor de gelovigen een werkelijkheid verwoordt.

De eigenlijke bede bestaat zoals dikwijls bij de Romeinse oraties, uit twee geledingen: de ene spreekt over hetgeen op aarde is, de andere over hetgeen in de hemel is. Hier is de eerste geleding: Wij hebben het Mysterie van het Licht op aarde herkend/ leren kennen. De tweede geleding vraagt om de vreugde van dit Licht in de hemel. De eerste geleding spreekt over een reeds gerealiseerde genade: Wij hebben het mysterie erkend. De tweede, en dat is de eigenlijke bede, richt zich op de voltooiing in de hemel.

Ad 1

Deus, [o] God, - anaklese van Deus in de vocativusvorm van Deus

Fecisti clarescere, - [die] heeft doen stralen, prædicaatsgroep van de relatieve bijzin qui in de 2e pers. enkelvoud indicativi perfecti activi van facere, feci, factum, gevolgd door de infinitivusvorm clarescere

Hanc sacratissimam noctem, deze allerheiligste nacht, - object van de prædicaatsgroep in drie congruerende accusativusvormen, vrouwelijk, enkelvoud. Men zou hier ook een a.c.i. constructie in kunnen zien, waarbij fecisti in de betekenis van ‘bewerkstelligen’ kan worden gelezen. Hanc sanctissimam noctem is dan vervolgens de accusativus van de constructie en clarescere de infinitivus.

De vertaling in AM 1979 reduceert de superlativusvorm sacratissimam tot ‘heilige nacht’.

De Kerstnacht is een nacht die straalt en schittert van overvloedig goddelijk Licht. Een parallel van uitdrukking en context zien we bij de aanvang van de Paaswake wanneer de gelovigen als volgt worden uitgenodigd: “Fratres carissimi, hac sacratisssima nocte, in qua Dominus noster Jesus Christus…Zeer geliefde broeders, in de allerheiligste nacht waarin onze Heer Jezus Christus..

Veri luminis […] illustratione, door de luister van het ware licht, bijwoordelijke bepaling, samengesteld door de ablativusvorm illustratione, ablativus causæ, verbonden met de bijvoeglijke bepaling veri luminis in twee congruerende genitivusvormen, resp. van het adiectivum verum en het substantivum lumen: genitivus explicativus, die illustratione nader bepaalt. 

 Ad 2

Da, geef – prædicaat in de imperativusvorm enkelvoud van dare.

Quæsumus, bidden wij [U] – prædicaat van de tussenzin, 1e pers. pluralis præsentis activi van quæso, verbum defectivum. Dit frequent voorkomend tussenwerpsel heeft als functie de imperativusvorm waarmee God wordt aangesproken af te zwakken óf dient het ritme van de loop van de oratie.

 Ad 3a-3b

Finale resp. consecutieve bijzin, ut-zin, in de coniunctivusvorm vanwege de bede, onderbroken door een relatieve bijzin in de indicativus (r. 4).

Perfruamur, dat wij genieten – prædicaat in de 1e pers. pluralis coniunctivi activi van het deponens perfrui, perfructus sum, genieten.

Gaudiis, bijwoordelijke bepaling in de dativusvorm pluralis opgeroepen door het verbum perfrui en te lezen als object bij perfrui.

Eius, zijn/haar, - bijvoeglijke bepaling bij gaudiis in de 2e persoon singularis van het pronomen personale (is) ea (id) dat zijn antecedent vindt in cuius van r. 3a maar verwijst naar lucis/lux, zie de toelichting hierboven.

In cælo, in de hemel – bijwoordelijke bepaling van plaats / toestand.

 Ad 4

Agnovimus, wij hebben leren kennen, wij (h)erkennen, - prædicaat van de relatieve bijzin in de 1e pers. pluralis indicativi perfecti activi van agnoscere (3).

Mysteria lucis, de mysteries van het licht, - object bij agnoscere, samengesteld door de accusativusvorm mysteria en de bijvoeglijke bepaling lucis in de genitivusvorm van lux, lucis vr., genitivus explicativus.

Cuius, wiens – bijwoordelijke bepaling in de genitivusvorm van het pronomen reflexivum (qui) quæ (quod) dat verwijst naar Christus, zijnde het Licht. Deze optie zou ook nog mogelijk zijn geweest maar dan hadden cuius en eius met een hoofdletter geschreven moeten zijn, dat is echter niet gebruikelijk. Misschien is dat wel zo in het oorspronkelijke gebed, dat weet ik niet. De vertaling zou dan zijn: ‘Geef, wij smeken u, dat wij van Wie wij de mysteries van het Licht op aarde hebben leren kennen, van Hem ook de vreugden mogen genieten in de hemel.’

In terra, op aarde – bijwoordelijke bepaling van plaats.

 

S t i j l f i g u r e n

Antithese: in terra (r. 4) en in cælo (r. 3b)

 

V o c a b u l a r i u m

Het grote aantal synoniemen maakt dat de oratie moeilijk te vertalen is. In de eerste zin van de oratie vinden we na het begrip “sacratissimam noctem”  luminis, illustratione en clarescere – alle begrippen hebben te maken met licht, luister, helderheid en maken iets duidelijk.

Lumen, - inis (onz.)

betekent “licht” in de betekenis van lichtbron, lamp, toorts, fakkel en daarmee “licht van het oog, het oog”. Het kan ook de opening zijn waardoor het licht doordringt zoals de pupil van het oog en ook “schoonheid” en “sieraad”.

In het Credo belijden wij Lumen de lumine – Licht uit Licht, aanduiding voor de innerlijke goddelijke verhouding van de Zoon tot de Vader.

Lux, - cis (vr.)

is het “licht” van de zon, maan en sterren, maar ook “het oog” dat licht ontvangt, en bij uitbreiding “bemoediging, stimulans, hulp, steun”, maar ook “sieraad”, “ornament”.

We bidden om het lux perpetua voor hen die sterven of gestorven zijn.

Illustratio, - onis (vr.)

Betekent ‘verlichting, glans, levendige schildering”. Het is een technische term uit de rhetorica, een “levendige representatie of voorstelling”, bedoeld om een concept in de geest van de luisteraar te completeren. Een illustratie is een ondersteunende afbeelding bij een tekst, uitleg of bewering. Het tijdschrift de ‘Katholieke Illustratie’ was decennialang bij de katholieken een begrip. De artistieke versiering van bladzijden wordt ook illustratie genoemd of ‘verluchting’.

Illustratio komt van illustrare dat betekent “verlichten, aan de dag brengen” en ook “ophelderen, verklaren, uitleggen” en ook “versieren, verheerlijken” en zelfs “beroemd maken”.

Een bredere overdrachtelijke betekenis vinden we in de oratie tot de H. Geest na de antifoon: Veni, Sancte Spiritus: “Deus, qui corda fidelium Sancti Spiritus illustratione docuisti”…God, die de harten van de gelovigen door de onderrichting van de H. Geest hebt onderwezen…En ook in de collecta van de vigiliemis van Pinksteren: “(…) et lux tuæ lucis corda eorumSancti Spiritus illustratione docuisti”, (…) en moge Christus, die is licht uit licht [allen die door uw genade herboren zijn bevestigen door de verlichting van de H. Geest. (MR 1970, 311)

Christus Zelf is de volmaakte illustratio in Wie wij (nu) het volkomen zichtbaar Beeld zien van de onzichtbare Vader.

Claresco

Betekent “helder, duidelijk worden”; de lettercombinatie  -sc – voegt een beginnend en progressief (voortgaand) element toe (verbum inchoativum); clarescere staat ook voor “beroemd, bekend worden”.  

Herinner u dat de volgende Mis van Kerstmis, de Dageraadsmis, begint met het Introitus “Lux fulgebit… “ en ook door de oraties flikkert het lichtmotief. Er is een climax te zien: in de Nachtmis, in het duister van de nacht, wordt geanticipeerd op het licht als een belofte. In de Dageraadsmis schittert en flonkert het als een nieuw licht. In de Dagmis wordt de belofte geopenbaard als het Kind dat is geboren: Puer natus est nobis.  De evangelielezing van de Dagmis is de Proloog van Sint Jan. een samenvatting van het verlossingsmysterie.

 

In het tweede deel van de oratie wordt het begrip “licht” nog eens genoemd en hier wordt de tekst de tekst “de mysteries van wiens Licht” zo verbreed dat deze de aarde (in terra) omhult.

Er is bovendien een paradox in de tekst “mysteria lucis”: het mysterie van Christus’ Licht is geen duisternis zoals andere mysteries.

 

C o m m e n t a a r

Niet op het pasgeboren Kind in de kribbe maar op het bijzondere licht van deze nacht richt de eerste oratie van de Kerstliturgie na de inleidende gezangen haar aandacht. De lichtglans van de schitterend verlichte kerken tijdens deze nacht – dit jaar overschaduwd door de donkere wolk van de pandemie – is slechts een liturgische reflex van het mysterie waardoor God deze nacht – deze allerheiligste nacht – heeft geheiligd en verlicht. Een machtige uitwerking heeft de symboliek van het licht in deze nacht.

Daarbij denkt men in eerste instantie aan de “glorie des Heren” die de herders die waken bij hun kudden bij het verschijnen van de Engel omstraalt. De boodschap van de Geboorte van de Verlosser komt vanuit een bliksemende theofanie (Godsopenbaring) “en zij werden door grote vrees bevangen” (Lk 2, 9).

De Geboorte van Jezus vond plaats in de nacht. Dat merken we ook als we lezen dat de eerste bezoekers aan het Kind in de kribbe herders zijn, die de nachtelijke wacht houden bij hun kudden om deze te beschermen tegen rovers of wilde dieren. Aan deze herders verschijnt plotseling een Engel. De zichtbare haast verblindende schittering van licht waarin de heerlijkheid van de Heer zich manifesteert openbaart en waarbij tegelijkertijd de Engel de herders omstraalde, is de verschijningsvorm van God; dezelfde zoals op de berg Thabor. Eerst met dit ingrijpen van God treedt de pasgeboren Messias en Verlosser uit de verborgenheid te voorschijn, die Hem op het moment van zijn nederdalen op deze aarde omhulde. “Zie, ik verkondig u een vreugdevolle boodschap, die bestemd is voor heel het volk. Heden is u een Redder geboren, Christus de Heer” (Lk 2, 10b-11).  

De lichtende boog die het collectagebed direct aan het begin van de H. Mis met het Evangelie verbindt sluit ook de lezing uit het Oude Testament in (Jes 9, 1-3. 5-6): “Het volk dat in het donker wandelt, ziet een groot licht; een licht straalt over hen die wonen in het land van doodse duisternis” (Jes 9, 2). Het is het licht dat in de uitzichtloze duisternis van politieke overheersing verrassende bevrijding belooft. Het betekent eindelijk vrede, recht en gerechtigheid. Het doorbreken van het licht is verbonden met de Geboorte van een Kind aan wie God de Heer de troon van zijn vader David zal schenken (Lk 1, 32): “Een Kind is ons geboren, een Zoon is ons geschonken. Op zijn schouders rust de heerschappij” (Jes 9, 6).

Het Licht waarvan het collectagebed na de duisternis van de nacht spreekt, is het verum lumen waarover de Proloog van het Johannesevangelie spreekt (Jo 1, 9), de Logos, de komst van het Woord dat als het ware Licht in de wereld kwam, maar niet door de wereld werd aanvaard – non comprehenderunt volgens de Vulgaattekst.

De gelovigen die aan de Nachtmis deelnemen, daadwerkelijk of online, – maar ook zij die door de beperkende maatregelen op grond van de actuele pandemie daarvan worden weerhouden, behoren niet tot hen die niet ontvankelijk zijn voor dit Licht (in terra msyteria agnovimus).

Zij hebben de Zoon aanvaard en hebben de genade ontvangen kinderen van God te worden, zij die hebben geloofd in zijn Naam  en uit God zijn geboren (Cf Jo 1, 9-14).

Zij hebben op aarde het mysterie van het licht in zijn wezen herkend, erkend en aanvaard, maar – en hier ligt de grens – het is slechts het mysterie van het Licht van deze nacht, Licht dat voor de gelovigen wordt omsloten door Woord en Sacrament, maar nog niet het licht van een volledig door het Licht vervuld leven. Eius quoque gaudiis perfruamus in cælo, dat is eerst de werkelijke inlossing van de belofte van het ware Licht (veri luminis).

 

Om de Menswording van Christus waardig te vieren en het Kerstmysterie ten diepste te genieten (perfruor) past een adequate voorbereiding middels vasten, boete en werken van barmhartigheid) alsook een juiste gesteltenis (staat van genade), niet één keer per jaar maar een leven lang, waarbij het Kerstfeest ons iedere keer opnieuw een doorkijk geeft.

 

De terminologie van licht en luister doet ons helder beseffen in welke donkere en miserabele wereld we zouden leven als we niet de gave hadden ontvangen van Christus’ eerste verschijning bij zijn Geboorte in Bethlehem. Christus, het Licht Zelf, kwam in een door zonden bezoedelde wereld. Hij is ook Degene door Wie licht en genade onze ziel binnenstroomden: sinds ons Doopsel kwam Christus, met de Vader en de H. Geest in ons wonen; Vader, Zoon en H. Geest doen ons delen in hun Trinitaire leven middels genade en inwendige verlichting. Genade op genade worden ons geschonken om onze ziel te sieren, haar in schoonheid te doen stralen en haar en tot een schitterende spiegel te maken, beeld van de Gods glorie.

 

Jezus Christus is het volmaakte mens geworden zichtbare Beeld van de onzichtbare Vader, de Verlosser van de mensen.

De jubelende hymne aan het begin van de Metten van Kerstmis vat dit concept in gelovige aanbidding magistraal samen; hier volgen de eerste twee strofen:

 

Candor æternæ Deitatis alme,

Christe, tu lumen, venia atque vita

Advenis, morbis luminum medela,

Porta salutis.

 

Milde afglans van d’eeuwige Godheid,

Christus, U komt als Licht en Leven,

als genezing voor de ziekten van de mensen,

Deur van ons heil.

 

Intonat terræ chorus angelorum

cælicum carmen, nova sæcla dicens,

gloriam Patri, generique nostro

gaudia pacis.

 

Een engelenkoor doet over d’aarde een hemels lied

Weerklinken en meldt een nieuwe tijd,

heerlijkheid voor de Vader en voor ons, kind’ren,

de vreugden van de vrede.