Lectio
altera
Ex Tractátu sancti Irenæi epíscopi Advérsus
hæreses
(Lib. 3, 20, 2-3:
SCh 34, 342-344)
Tweede lezing
Gods plan met de Menswording
De glorie van de mens is God; maar het
voorwerp van Gods werking en van al zijn wijsheid en macht is de mens.
Zoals de geneesheer tot zijn recht komt in
de zieken, zo wordt God openbaar in de mensen. Daarom zegt ook Paulus: God heeft alles in ongeloof gevangen
gehouden, om aan allen zijn barmhartigheid te tonen. Dat zegt hij van de mens,
die niet luisterde naar God en van zijn onsterfelijkheid vervallen werd
verklaard maar daarna barmhartigheid verwierf, toen hij door Gods Zoon zelf die
aanneming tot zoon ontving.
Want hij, die zonder zelfverheffing of
grootspraak de heerlijkheid verstaat over de
schepping en de Schepper - over God, die
almachtig over alles heerst en alles het bestaan geeft – en die in Gods liefde
blijft, aan Hem onderworpen en Hem dankbaar is – zal ook van Hem grotere glorie
ontvangen, voortgang maken, totdat hij gelijkvormig is geworden aan Hem, die
voor hem is gestorven.
Hijzelf is tot een gelijkenis van het vlees der zonde geworden, om de zonde te
veroordelen en ze juist als veroordeeld uit het vlees te bannen, en om de mens
op te roepen op Hem te gelijken – om hem namelijk als zijn navolger aan God
voor te stellen en voor hem een vaderlijke regeling te treffen om God om God te
zien en de Vader te doen begrijpen -, Hij nu is het Woord Gods, dat woonde in
een mens en mensenzoon geworden is,
om de mens er aan te wennen God in zich op te nemen en God er aan te wennen in
de mensen te wonen volgens de wens van de Vader.
Daarom dan ook gaf de Heer zelf het teken van ons heil, de Emmanuel uit de Maagd geboren, omdat de Heer zelf het was die hen
redde, daar zij dit uit eigen kracht niet vermochten; daarom getuigt Paulus
van de menselijke zwakheid als hij zegt: ik
ben mij ervan bewust dat er in mijn vlees niets goeds woont, waarmee hij
bedoelt, dat het goed van ons heil
niet van ons zelf afhangt maar van God, en weer verder zegt hij: ik ongelukkige, wie zal mij bevrijden van
dit lichaam des doods? En dan geeft hij terstond de bevrijder aan, de
genade van Onze Heer Jezus Christus.
Dit zegt ook Jesaja: Versterkt uw slappe handen en knikkende knieën: vat moed, harten in
angst, maakt u sterk, hebt geen vrees! Ziet hier is onze God, Hij voltrekt de
wraak der vergelding. Zelf zal Hij komen om u ter verlossen.
Dat betekent dat
wij niet uit onszelf, maar door Gods hulp zalig konden worden.