Christus ontvangt brood en wijn voor de
H. Eucharistie
Moge de Geest, wiens kracht Maria heeft
overschaduwd,
ook deze gaven heiligen
In
l e i d i n g
Vanaf vandaag, 17 december, horen we in
de laatste week vóór Kerstmis de geliefde O-antifonen zingen die het Magnificat
in de Vespers omlijsten. De teksten en
de daarin vervatte beelden intensiveren de voorbereiding op Kerstmis gedurende
de laatste zeven dagen. De O-antifonen werden en worden in de liturgie met
bijzondere plechtigheid gezongen. Alle zeven antifonen hebben niet alleen
hetzelfde incipit “O”, dezelfde melodie, maar ook de structuur van het Romeinse
collectegebed: 1. Aanroeping, waarmee de komende Heer in een eigen beeld of
titel wordt aangeroepen, bijvoorbeeld O Wijsheid, O Wortel van Jesse enz. 2.
Relatieve zin, waarin dit beeld in een aansluitende zin nader wordt verklaard
en 3. De bede om verlossing , ingeleid door het verlangende en dringende
“Veni”, met een sterk, aandringend melodisch reliëf. De O-antifonen vormen als het ware de
samenvatting van alle voorspellingen over de Verlosser in een zich ontwikkelende,
opwaartse lijn.
Sinds de liturgiehervorming van
Vaticanum II zijn de O-antifonen ook opgenomen in het Romeins Missaal en hebben
zij hun plaats vóór het Evangelie.
Als de tijd het toelaat proberen we
vanaf 17 december de O-antifonen op dit weblog beknopt te bespreken in een
afzonderlijke reeks.
De Latijnse tekst bidt om heiliging van
de op het altaar geplaatste gaven en niet zoals in de brontekst om aanvaarding.
Vermoedelijk moest worden duidelijk gemaakt dat de “munera” de nog niet
geconsacreerde gaven zijn. Een tekstverandering onderging ook het accent van
lof op Maria in de relatieve zin: “qui beatæ Mariæ viscera splendoribus suæ
virtutis replevit”. Het Missale Romanum 1970 zegt eenvoudig “qui beatæMariae
viscera sua virtute replevit”, mogelijk op grond van een steeds weer opnieuw te
constateren nuchterheid, die in de Nederlandse versie versterkt te bespeuren
is. Al met al schijnt hiermee het literaire metrische karakter van de Romeinse
oratie in de richting naar een meer prozaïscher gehalte te zijn verschoven.
De Nederlandse versie geeft “replevit”
weer met “heeft overschaduwd”, blijkbaar om de passage van Lukas 1, 35:
“Spiritus sanctus superveniet in te, et virtus Altissimi obumbrabit tibi”- De
Heilige Geest zal over u komen en de kracht van de Allerhoogste zal u
overschaduwen, recht te doen. De oude versie had wellicht de gedachte van de
oude Mariaprefatie voor ogen: “Door de Heilige Geest overschaduwd … heeft zij
...het eeuwige Licht over de wereld uitgegoten”. Daarom sprak de oude versie
niet enkel van “virtus” – kracht van de Heilige Geest, maar van “splendoribus
suæ virtutis”, schittering van Zijn kracht.
Het motief van het Gebed over de gaven
met de parallellen: Eucharistie – Maria, is oeroud en voor de hand liggend. Zo
verklaart bijvoorbeeld de kerkvader Justinus (ca 150) de H. Eucharistie
theologisch vanuit het thema van de Menswording. Volgens zijn theologie ziet
hij in de Heilige Geest, de Bewerker van beide mysteries , de Logos, het
goddelijke Woord (Apologie I aan keizer Antonius Pius, hfdst. 7, 366).
T
e k s t
Missale Romanum – 1970
Altari tuo, Domine, superposita munera Spiritus ille
sanctificet,
qui beatæ Mariae viscera sua virtute replevit.
Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie
– 1979
God,
moge de Geest, wiens kracht Maria heeft overschaduwd,
zodat
zij moeder werd van de Heer,
ook
de gaven heiligen die wij op uw altaar hebben neergelegd.
Werkvertaling
Moge, Heer, de Geest (lett. die Geest) de op Uw altaar geplaatste gaven, heiligen,
Moge, Heer, de Geest (lett. die Geest) de op Uw altaar geplaatste gaven, heiligen,
die
de schoot van de heilige Maria met Zijn kracht heeft vervuld ( lett.: gevuld).
L i t u r g i s c h e a n t e c e d e n t e n
Het Gebed over de gaven in het
postconciliaire Romeinse Missaal is, met enige tekstveranderingen, gebaseerd op
een oude oratie, genoteerd in het Sacramentarium Triplex, 554, een driedelig
middeleeuws liturgisch boek onder redactie van de monniken van de abdij Sankt
Gallen, Zwitserland, samengesteld tussen 890 en 920. Deze codex bevat talrijke
handschriften in gebruik op het Europese vasteland en in Engeland. (Zie: E.
Moeller, J.M. Clément en B. Coppieters ’t Wallant, Corpus Orationum, I, A-C.
Brepols, Turnhout 1992, p. 131,nr. 247).
S
t r u c t u u r a n a l y s e e n s t i j l f i g u r e n
1. Altari tuo, Domine, superposita munera Spiritus
ille sanctificet,
2. qui beatæ Mariae viscera sua virtute replevit.
2. qui beatæ Mariae viscera sua virtute replevit.
De
oratie van vandaag bevat geen echte grammaticale mysteries: deze bestaat uit
één enkele zin, opgebouwd door een hoofdzin (r. 1) gevolgd door een relatieve
bijzin (r. 2).
Domine, [o] Heer, anaklese,
aanspreekvorm in de vocativusvorm.
Sanctificet,
Hij moge heiligen; het verbum in de coniunctivusvorm vanwege het wenskarakter
(coniunctivus optativus).
Spiritus ille, subject bij het verbum in twee
congruerende nominativusvormen. Ille is een pronomen demonstrativum, aanwijzend
voornaamwoord. Hier fungeert het als versterking om de werking van de H. Geest
bij de Incarnatie / Menswording ten volle te benadrukken. Literair mooi is de
positie van ille achter Spiritus.
Superposita
munera, de [boven op het altaar] geplaatste gaven – object
van het verbum in twee congruerende accusativusvormen, onzijdig meervoud. Het
participium perfecti passivi is hier bijvoegelijk gebruikt.
Altari
tuo, bijwoordelijke bepaling van plaats (locativus) in
twee congruerende ablativus-vormen. De positie van altari tuo aan de kop van de
oratie benadrukt de functie van het altaar naast de offergave in dit gedeelte
van de H. Mis, de Eucharistische dienst.
Qui, die – verwijst als
pronomen relativum, betrekkelijk voornaamwoord, naar het antecedent Spiritus
ille en leidt de relatieve zin (r. 2) in.
Replevit,
3e persoon indicativus perfecti activi van het verbum replere,
-evi,-etum, vanwege de historische feitelijkheid van dit heilsmysterie.
Sua virtute,
door zijn kracht – bijwoordelijke bepaling in twee congruerende ablativusvormen
(ablativus instrumentalis, van middel).
Beatæ Mariae viscera – object van het verbum replevit, op te splitsen
in de accusativusvorm viscera, vergezeld van tweee congruerende genitivusvormen
ter nadere duiding. Ook hier is de plaatsing van de genitivusvormen stilistisch
mooi.
Regel 1 van de oratie bevat de alliteratie
superposita…Spiritus…sanctificet. Alliteratie wordt ook letter- of stafrijm
genoemd (‘staf’ betekent letter) waarbij de beginmedeklinkers van twee of meer
beklemtoonde lettergrepen of woorden gelijk zijn.
Opvallend zijn voorts de lange a-klanken. Er is een
theorie dat het zingen van de lange a
het hart opent. Bij het zingen van de Oratio super munera zou dat, als deze
theorie klopt, bijzonder mooi zijn.
V
o c a b u l a r i u m
De
gebruikte woorden in de oratie zijn helder en niet gecompliceerd.
De
woordenboeken geven bij viscera: “inwendige delen van het lichaam,
inwendige organen, ingewanden (de meer edele delen zoals hart, longen, lever,
alsook de niet-edele delen zoals maag, ingewanden)”. Zelfs in klassiek
taalgebruik: “de vrucht van de schoot, spruit, kroost, nakomeling, kind.
Repleo,
opnieuw vullen, aanvullen, bijvullen, volmaken, compleet maken, en dus ook
opvullen, invullen. Voor replevit in de oratie zouden we dan kunnen
vertalen de viscera, de schoot van Maria
“opvullen”, “volmaken”. Maar tegelijk moet ook de dimensie van “compleet
maken”niet worden losgelaten. Er wordt immers niet alleen verwezen naar de
wonderlijke conceptio van Maria door de kracht van de Heilige Geest door Wie
het “Woord Vlees is geworden” maar ook naar de laatste dagen dat zij de Heer
droeg en Hem ter wereld bracht.
De
Nederlandse versie steriliseert de Latijnse oratie, zoals boven gezegd. Het
Latijn is aardser en plastischer, in zekere zin meer “reëel”. De Nederlandse
versie heeft “Maria geheiligd” terwijl het Latijn “de schoot van de – beatæ
Mariæ – heeft gevuld.
In
de Latijnse oraties wordt aan de persoon van Maria dikwijls het adjectief
“beata” met de betekenis van “sanctus’ – heilig, toegevoegd. Hiermee nam de
vroeg christelijke Kerk, zeker tot en met de periode van de H. Augustinus,
afstand van de heidense cultus waarin de keizer het predicaat sanctus werd
toegekend. Dat gold ook bijvoorbeeld voor het uit het Grieks afkomstige begrip
“presbyter”- priester, dat in plaats van het heidense “sacerdos” werd
ingevoerd. Voor de heidense begrippen “antistes” en “pontifex”- bisschop, werd
de Griekse paralel “episcopos” gebruikt. Na het uitroepen van de christelijke
religie tot staatsgodsdienst door keizer Theodosius I in het edict van
Tessalonica in 380, waardoor het heidendom verder in verval raakte, werden
bovenstaande begrippen door elkaar gebruikt omdat de associatie naar de
Romeinse keizerlijke titels geleidelijk was weggesleten.
C
o m m e n t a a r
Met
deze vierde zondag van de Advent komt Kerstmis dichterbij en horen we het Gebed
"over de gaven" reeds in het licht van Kerstmis. Christus kwam met
Zijn Licht de wereld en de geschiedenis binnen "in de volheid der tijden"
(Gal 4,4) en bracht de vele profetieën die Zijn komst voorzegden, tot
vervulling. Maria, die haar Kind draagt, is vanuit het sacramenteel / liturgische
oogpunt van de Advent, werkelijk “repleta”... vol van... compleet gemaakt. In
de H. Mis heeft de priester inmiddels onze gaven van brood en wijn op het
altaar geplaatst. Voordat hij het gebed van de dag zegt, geven de rubrieken aan
dat de priester zich moet richten tot het volk en zeggen: "Bidt, broeders
en zusters, dat mijn en uw offer aanvaard kan worden door God, de almachtige Vader." De wijze
waarop de priester het offer opdraagt en de wijze waarop de aanwezige leken hun
offers opdragen zijn kwalitatief verschillend. De hoedanig-heid is anders. Allen
evenwel worden geroepen tot actieve
deelneming.
Werkelijke
"actieve deelname" is eerst en vooral innerlijk actieve deelname,
niet in de zin van het oppervlakkigere begrip
van alleen uiterlijke of fysiek actieve deelname (zoals het uitvoeren
van dingen, zingen, klappen, enz.). Innerlijke actieve deelname leidt tot
uiterlijke, lichamelijke expressie, maar de eerste voorwaarde voor actieve
deelname is innerlijk actieve ontvankelijkheid. Er is niets "passief"
aan! Tijdens een liturgische viering kan iemand zingen, rondlopen of materialen
dragen, maar deze handelingen zijn zinloos zonder innerlijke met de uitwendige
handeling corresponderende activiteit. Je kunt allerlei dingen doen met je
geest en ver afdwalen. Hebt u uzelf nooit betrapt op neuriën, zingen (misschien zelfs in de
kerk) en zich vervolgens plotseling gerealiseerd dat u al een tijdje aan het
denken was over boodschappen of het voeden van de hond? Voor de toeschouwer zijn
de uitgesproken woorden juist, maar innerlijk was u er helemaal niet bij.
Mensen
verschillen van dieren doordat zij met verstand zijn begaafd en een vrije wil
hebben. Er zijn menselijke processen zoals spijsvertering en ademhalen en
andere handelingen die wij verrichten “op de automatische piloot” bijvoorbeeld
om te overleven. Wij onderscheiden ons van dieren door besluiten die wij nemen
door kennis en keuze. Hoe meer we doen met ons verstand, hoe meer onze actie te
beschouwen is als specifiek menselijk handelen ongelijk aan dat wat dieren
doen.
Tijdens
de Heilige Mis nemen wij actief deel, te weten als mens, bereid en liefdevol.
Met hart en ziel zijn we betrokken op het Sacrament in het kader van de
liturgie. We staan ervoor open door waar te nemen door onze ogen, onze oren,
maar bijvoorbeeld ook door de geur van wierook. Duidelijk wordt dat hier iets
bijzonders, iets uitzonderlijks gebeurt dat onze onverdeelde actieve aandacht
vraagt en dat niet gescheiden maar wel onderscheiden is van het dagelijkse
leven van alle dag. Actieve deelname vraagt niet dat de participant “iets mag
doen”. Actieve deelname vraagt dat de
gelovige de liturgie mee beleeft – doordat hij er met zijn gedachten bij
is, duidelijk meebidt als dat wordt gevraagd, en ook in knielen, staan en
zitten uitstraalt dat hij mee-leeft. Wie zo uitwendig meeleeft, zal ook
inwendig ervaren wat dat voor hem doet – voor hem be-tekent. Wij worden “andere
mensen” “met een nieuwe visie” zoals een niet heel erg fraaie Nederlandse
vertaling luidt. Of zoals de H Benedictus zegt in zijn regel over het
getijdengebed: We moeten het koorgebed zo bidden dat ons hart in overeenstemming
is met hetgeen zij zingen (hoofdstuk 19 Regel H. Benedictus).
Wij
worden in de H. Mis uitgenodigd om actief deel te nemen door te ontvangen. Wij
ontvangen Gods Blijde Boodschap in het Evangelie, wij ontvangen vergeving van
zonden door het uitspreken van de schuldbelijdenis (kerkrechtelijke vereisten
rondom het Sacrament van Boete en Vergeving even daargelaten), wij ontvangen de
H. Communie. Als het gebed over de offergaven wordt uitgesproken door de
priester verenigen wij door dat mee te bidden ons offer met dat van de priester
aan het altaar waar brood en wijn worden
tot Lichaam en Bloed van Christus zelf, de ware en levende God, het Goddelijk
Kind dat komt met Kerstmis. In die geest wensen wij onze lezers een zalige en
gelukkige opgang naar het Kerstfeest.
(Onder dankzegging deels ontleend aan teksten van
father J. Zuhlsdorf (WDTPRS), J. Pascher, Die Orationen des Missale Romanum
Papst Paul VI. I. Tl. en anderen.