Lezingen van het Lezingenofficie
Augustinus leest Paulus, fresco van Benozzo Gozzoli
(1420-1497)
Eerste lezing
24 december
Uit het boek van de profeet Jesaja
51,17-52, 1-2.7-10
Jeruzalem ontvangt de Blijde Boodschap
Word wakker, word wakker, Jeruzalem,
sta op! De Heer heeft
je laten drinken uit de beker
van zijn toorn; je hebt uit die kelk gedronken, de beker die je zo heeft bedwelmd
tot de bodem leeggedronken. Er is
niemand die je leidt, geen van de kinderen
die je hebt gebaard; niemand die je bij de hand neemt, geen van de kinderen die je
hebt grootgebracht. Dubbel ongeluk heeft je
getroffen: verwoesting en rampspoed – wie zal je beklagen? honger en geweld –
wie zal je troosten?
Je kinderen
zijn bezweken; als een antilope gevangen in een net, zo liggen ze op elke
straathoek, overweldigd door de toorn van de Heer,
verlamd door de dreiging van je God. Daarom,
luister hiernaar, ongelukkige, jij die beschonken bent, maar niet door de wijn. Dit
zegt je God, de Heer,
de God die het opneemt voor zijn volk: Ik neem de bedwelmende beker uit je hand, de kelk, de beker van mijn toorn, je hoeft
er niet meer uit te drinken. Ik geef
hem aan hen die jou kwelden, die je het
bevel gaven: ‘Ga liggen, dan lopen we over je heen!’ En je maakte je rug als de
grond, een weg waarover men kon gaan. Ontwaak,
ontwaak, Sion, en bekleed je
met je kracht! Bekleed je met je pronkgewaad, Jeruzalem, heilige stad. Nooit meer zul je worden betreden door wie onbesneden is,
of onrein. Klop het stof van je af en sta op, Jeruzalem, neem plaats op de troon. De ketenen om je hals zijn losgemaakt, gevangen vrouwe Sion. Hoe welkom is
de vreugdebode die over de bergen komt aangesneld, die vrede aankondigt en goed nieuws
brengt, die redding aankondigt en tegen Sion zegt: ‘Je God is koning!’ Hoor! Je wachters verheffen hun stem,
samen barsten ze uit in gejuich, want ze zien het met eigen ogen: de Heer keert terug naar Sion. Breek uit in
gejubel, ruïnes van Jeruzalem,
want de Heer troost zijn volk,
hij koopt Jeruzalem vrij. De Heer ontbloot
zijn heilige arm ten
overstaan van alle volken, en de einden der aarde zien hoe onze God redding
brengt.
Tweede
lezing
Uit de
preken van de H. Augustinus, bisschop
(Sermo 185: PL 38, 997-999)
De waarheid is aan de aarde
ontsproten en de gerechtigheid zag neer uit de hemel
Ontwaak, o mens: voor u is
God mens geworden. Sta op, gij die slaapt,
en verrijs uit de doden, en Christus zal u verlichten. Voor u, zeg ik, is
God mens geworden.
Voor eeuwig zoudt ge dood
zijn geweest, als Hij niet in de tijd geboren was. Nooit zoudt ge van het vlees
van de zonden bevrijd zijn, als Hij niet de gelijkheid met het vlees van de
zonden had aangenomen. Een eeuwige ellende had u gevangen gehouden, als niet
deze barmhartigheid was geschied. Ge zoudt niet herleefd zijn, als Hij zich
niet verenigd had met uw dood. Ge zoudt bezweken zijn, als Hij niet had geholpen.
Ge zoudt zijn omgekomen, als Hij niet gekomen was.
Laten we blij de komst
vieren van ons heil en onze verlossing. Laten we de feestdag vieren, waarop de
grote en eeuwige dag uit zijn grote en eeuwige dag kwam in deze onze zo korte
en tijdelijke dag.
Deze is onze gerechtigheid, onze heiliging en onze verlossing geworden:
opdat, zoals er geschreven staat: Hij die roemt, roeme op de Heer.
De
Waarheid dus is uit de aarde ontsproten, Christus, die gezegd heeft: Ik ben de Waarheid; die uit de Maagd geboren is.
En
de gerechtigheid zag neer uit de hemel: omdat de mens, die in Hem gelooft, die geboren is, niet uit
zichzelf maar door God is gerechtvaardigd.
De
Waarheid is uit de aarde ontsproten,
omdat het Woord is vleesgeworden. En de
gerechtigheid zag neer uit de hemel: omdat elke
goede gave, elk volmaakt geschenk van boven neerdaalt.
De
Waarheid is uit de aarde ontsproten, vlees
uit Maria. En de gerechtigheid zag neer
uit de hemel: omdat de mens niets kan
ontvangen dan wat hem vanuit de hemel gegeven is.
Laten
wij, nu we gerechtvaardigd zijn door het geloof, de vrede bewaren met God: omdat de
gerechtigheid en de vrede elkaar hebben omhelsd. Door onze Heer Jezus Christus:
omdat de Waarheid uit de aarde is
ontsproten. Door Wie wij ook toegang gekregen hebben tot die genade, waarin wij
vast zijn komen te staan: door Hem ook roemen wij in de hoop op de heerlijkheid
Gods. Hij zegt niet ‘op onze
heerlijkheid’ maar ‘op de heerlijkheid Gods’: omdat de gerechtigheid niet uit
ons voortkomt maar uit de hemel neerzag. Aldus wie roemt, roeme niet op
zichzelf maar op de Heer.
Vandaar dat voor de Heer,
die uit de Maagd geboren is, de lofzang van het engelenkoor weerklonk: Eer aan God in den hoge en op aarde vrede
aan de mensen van goede wil.
Vanwaar is er op aarde vrede
tenzij omdat de Waarheid uit de aarde is
ontsproten, dat is omdat Christus in
het vlees is geboren. En Hij is onze
vrede, Hij die van de twee werelden er een gemaakt heeft: opdat we mensen
zouden zijn van goede wil, liefdevol verenigd door de band van de eenheid.
Laten we ons dus in deze
genade verheugen, opdat onze glorie gelegen zijn in het getuigenis van ons
geweten: waar we niet op onszelf roemen, maar op de Heer. Vandaar toch is
gezegd: Gij zijt mijn roem, die mijn
hoofd verheft. Want welke grotere genade kon God voor ons doen oplichten
dan dat Hij, die een Enige Zoon bezat, Hem tot oon der mensen maakte en aldus
wederkerig het mensenkind tot kind van God maakte?
Zoek de verdienste, zoek de
oorzaak, zoek de gerechtigheid; en kijk of gij iets anders vindt dan genade.