zaterdag 11 december 2021

Enkele gedachten bij zondag Gaudete Kunnen wij dan iets anders doen dan neervallen in aanbidding en de Drieëne God aanbidden in Zijn menswording, die wij eerst later zullen begrijpen…?


Binnen twee weken vieren we Kerstmis, de hemel gaat open, de Zoon van God daalt neer en doet zijn intrede doet in deze aardse wereld. Nog zingen wij nu: “Rorate cæli desuper et nubes pluant iustum”- Dauwt, hemelen, uit den hoge, en laat de wolken de Rechtvaardige regenen.
Het is een ander neerdalen dan naar Mozes op de Sinaï, het is een ander neerdalen dan op het Pinksterfeest. God de Zoon heeft niet alleen in de schoot van Maria willen neerdalen, Hij heeft zich niet als God over ons uitgegoten en ons doordrongen. De tweede Persoon van de goddelijke Drieëenheid heeft het volledig onbegrijpelijke gedaan: Hij heeft het Vlees aangenomen en is Mens geworden. Paus Benedictus XVI begon een Kerstpreek als volgt begon: “God wordt Mens”,  en daarmee was eigenlijk al alles gezegd.
De mensen kunnen dit mysterie niet tot in het kleinste detail begrijpen, de Engelen wel. Hierop berust immers ook de beproeving van de Engelen en hun opstand, omdat zij het niet als waarheid wilden aanvaarden dat God hen als het ware oversloeg en Zich wilde binden aan een aards wezen dat niet gelijkwaardig was aan hen; dat Hij het lichaam van een mens wilde aannemen hetgeen voor de Engelen bepaalde consequenties had.
Sindsdien roept Lucifer zijn “non serviam”- ik zal/wil niet dienen, tot aan het einde der tijden en viel hij met miljoenen aanhangers: hij verleidde Eva en zo werd ieder kind met de erfzonde beladen. En hier komt nu de Zoon van God als drager van de vergeving, tussenbeide, met instemming van God de Vader. In het Onbevlekte en reinste schepsel Maria begint de verlossing en Zij is de eerste die Hij verlost.
Door wat hij aannam zou Hij mens worden, sterven, verrijzen, ten hemel opstijgen, zetelen aan de rechterhand van de Vader en onder de volkeren zijn beloften vervullen en tenslotte komen om de rechtvaardigen van de onrechtvaardigen te scheiden. Toen heeft Hij bij zijn komst laten zien door de mensen en Hij zal zich laten zien aan wie Hij wil en wanneer hij wil.
Kunnen wij dan iets anders doen dan neervallen in aanbidding en de Drieëne God aanbidden in Zijn menswording, die wij eerst later zullen begrijpen… Hoe trof ons in het  eenvoudige toneelspel van zaterdagavond  de overtuigde  en herhaalde belijdenis van de Drie Koningen, die nog niet hadden gezien maar van Wie wel hun geloof al sprak!
Wanneer wij in het Johannesevangelie lezen (Jo 1,1-15): “Alles is door het Woord geschapen”, weten wij dat ook Maria, die allerzuiverste Maagd, door het Woord, dus door haar eigen Zoon Jezus Christus werd geschapen. Omdat zij Hem droeg, is zij werkelijk licht van Zijn Licht. En als Johannes zegt: “En het Licht scheen in de duisternis”, is in het Licht van Jezus tegelijkertijd Maria te zien, dat is zeker.
Even weinig als de wereld het Licht van Jezus Christus heeft begrepen, even weinig heeft zij het licht van de reinheid en uitverkiezing van Maria begrepen.  Als wij de Heer met de zon (Sol iustitiæ) vergelijken en zijn Licht met het zonnelicht, is het ook juist om het licht van Maria met de zachte glans van de maan te vergelijken: “pulchra ut luna”- schoon als de maan, bidden we iedere morgen in het “Quæ est ista” in de statio voor het ontbijt.
Haar zuiver en helder licht straalt boven het moeras – we moeten het helaas zeggen – boven de verdorvenheid van de wereld  maar ook boven de distels en doornen van onze eigen ziel.
Maria leefde in haar reinheid voor God, en dat was niet alleen een kleed. Deze “habitus”, dit “habijt”, komt voort uit een nuchtere en consequente liefde tot God. Zo kunnen we zeggen dat de Onbevlektheid van Maria geen fantasie of overdreven idee van de Kerk is, maar evenzeer uit deze nuchtere liefde tot God voortkomt en dat het zo en niet anders moet zijn. Roepen wij de Onbevlekte Ontvangenis en de Moeder van de zuivere liefde aan, bij al onze wilszwakte en verwarring, als bescherming en hulp bij alle lage aanvechtingen en neigingen. Vandaag, op de gedachtenis van Onze Lieve Vrouw van Guadaloupe,

In de Preces van de Vespers van gisteren, zondag Gaudete, werd Christus aangeroepen als de “Oriens indeficiens” – het opgaande Licht dat niet verbleekt, dat ons vanuit den hoge zal bezoeken om hen die gezeten zijn in de duisternis van de dood, hetzij de lichamelijke of geestelijke dood, te verlichten. Dat zijn de profetische woorden van Zacharias, de vader van Johannes de Doper toen hij, nadat zijn tong was losgemaakt, in jubel uitbarstte (cf Lc 1,78-79). Deze derde zondag van de Advent ziet immers het naderende Kerstfeest als een opgaande dageraad. De afgelopen week hebben we Johannes, de Voorloper, over zichzelf horen getuigen. Dit getuigenis is een monument van nederigheid. Hij is de meest onpersoonlijke verschijning die men denken kan. Hij is een “stem”. Maar wiens stem is hij, vraagt Sint Augustinus? “Hij is de stem van het Woord van de eeuwige Vader!” (zie de 2e lezing in het Lezingenofficie van zondag Gaudete). De grootste onder de profeten leert ons dat de boete van de Advent gepaard moet gaan met de diepste nederigheid.

Het laatste woord van het misformulier van zondag Gaudete is een Blijde Boodschap, ook voor hen die nog niet de vreugde van het Kerstfeest hebben aangevoeld. “Zegt aan de kleinmoedigen: schep moed, zie, onze God zal komen, en ons verlossen”(Jes 35,4).  (Communio antifoon). En deze messiaanse belofte verwoord door de profeet Jesaja sluit goed aan bij de antifoon ad Magnificat van de IIe Vespers waar Jezus Johannes de Doper antwoordt op zijn vraag: “Zijt Gij de komende, of hebben wij een ander te verwachten? ‘Gaat aan Johannes zeggen wat gij hoort en ziet: blinden zien en lammen lopen, melaatsen genezen en doven horen, doden staan op en aan armen wordt de Blijde Boodschap verkondigt. Gelukkig hij, die aan Mij geen aanstoot neemt’ (Mt 11, 4-6) (A-cyclus). Jezus zegt dus tegen Johannes: Johannes, er gebeurt iets en juist dat wat de profeten als tekens van de nieuwe tijd, het koninkrijk Gods,  hebben voorzegd.

Ook wij moeten door alle twijfels en ergernissen door de Advent, door de Advent van ons leven heen, zonder aanstoot te nemen. Dat is een noodzakelijke opgave.
Ook in ons moet Christus door het geloof worden geboren, opdat de Geboorte van Christus aan ons niet verloren gaat.

Er zijn vele stenen waaraan we ons stoten , maar ergernis ontstaat ook omdat wij ons aan Christus niets gelegen laten liggen. Het zou een heilzaam programmapunt voor de Advent kunnen zijn er zorg voor te dragen dat anderen zich niet aan Christus ergeren, omdat zij zich met recht over ons, die christenen willen heten, ergeren. We zouden voor Christus de wegen kunnen banen en de paden effenen opdat de mensen Hem kunnen vinden; geen barricades opwerpen om de weg naar Hem moeilijk te maken. Zoals in Christus “de goedheid jegens de mensen is verschenen” (Tit 3,4), zo zou door ons zichtbaar moeten worden dat wij op niemand anders moeten wachten, omdat wij van Christus, die reeds gekomen is, komt en zal komen, mogen zeggen: Ik dank U, Gij ware Zon, die mij de glans van Uw Licht dag in dag uit wilt schenken!