Missa in nocte in Nativitate Domini – Nachtmis van
Kerstmis
Christus
ontvangt brood en wijn voor de H. Eucharistie
Doe ons gelijken op uw Zoon, in wie onze mensheid
reeds met U verenigd is.
I n l e i d i n g
De “sacrosanctum commercium” – de hoogheilige
uitwisseling- staat in deze oratie centraal. Dit begrip komt vaker voor in de
liturgie. Het is een veelomvattend om niet te zeggen beladen begrip en betekent
letterlijk “uitwisseling”, “ruil”. Zo ziet de liturgie in het bijzonder een
uitwisseling bij de bereiding van de offergaven tijdens de H. Mis: gelovigen
brengen brood en wijn naar het altaar, door God uit al zijn gaven uitgekozen.
God geeft hen het Lichaam en Bloed van zijn Zoon als tegengave. Voor alles is
de Menswording een uitwisseling: de mensheid schenkt haar menselijke natuur en
God geeft haar bij wijze van uitwisseling/ruil het delen in zijn goddelijke
natuur. Dit delen ontvangt de mensheid in de hoogste zin in Jezus Christus.
Geldt deze uitwisseling in iedere H. Mis, met het Kerstfeest vieren wij bijzonder
hoe door de komst van Gods Zoon onder de mensen een zeer bijzondere
uitwisseling heeft plaatsgevonden, waarbij God de Zoon de Goddelijke natuur
volledig heeft bewaard maar tegelijkertijd tevens de menselijke natuur heeft
aangenomen: God en mens!
Et
incarnatus est de Spiritu Sancto ex Maria Virgine, et homo factus est. Hij heeft het vlees aangenomen door de heilige Geest
uit de Maagd Maria, en is mens geworden! Daarom knielen we anders dan
gebruikelijk vandaag bij deze passage uit het Credo.
T e
k s t
Missale Romanum 1970
Grata tibi sit, Domine,
quaesumus, hodiernae festivitatis oblatio:
ut, tua gratia largiente,
per haec sacrosancta commercia,
in illius inveniamur forma, in quo tecum est nostra substantia.
ut, tua gratia largiente,
per haec sacrosancta commercia,
in illius inveniamur forma, in quo tecum est nostra substantia.
Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie – 1979
Heer,
laat de gaven die wij op dit feest aanbieden, U aangenaam zijn
en
schenk ons in deze heilige viering ook uw gaven:
Doe
ons gelijken op uw Zoon, in wie onze mensheid reeds met U verenigd is.
Werkvertaling
Moge de offergave, bidden wij [U], Heer, van het feest van heden U aangenaam zijn:
opdat wij, met de rijke hulp van Uw genade,
door middel van deze hoogheilige uitwisseling,
in de wezenheid van Hem worden bevonden, in Wie onze
natuur reeds met U is verenigd (bij U aanwezig is).
L i t u r g i s c h e a n t e c e d e n t e n
De oratie is afkomstig uit het Sacramentarium
Leonianum, 1249, 2e helft zesde eeuw, berustend in de Kapittelbibliotheek van
Verona, en werd met enkele kleine
tekstvarianten opgenomen in het Romeins Missaal 1970.
S t r u c t u u r a n a l y s e e n s
t i j l f i g u r e n
1. Grata tibi sit, Domine,
quaesumus, hodiernæ festivitatis oblatio:
2. ut, tua gratia largiente,
3. per haec sacrosancta commercia,
4. in illius inveniamur forma, in quo tecum est nostra substantia.
2. ut, tua gratia largiente,
3. per haec sacrosancta commercia,
4. in illius inveniamur forma, in quo tecum est nostra substantia.
De oratio bestaat uit één enkele zin, gevormd door
de hoofdzin die de bede bevat, gevolgd door een finale/doelaanwijzende
respectieve consecutieve / gevolghebbende bijzin die de verhoopte uitwerking
van de bede uitdrukt.
Ad 1
De openingszin wordt onderbroken door de anaklese Domine,
[o] Heer, aanspreekvorm in de vocativusvorm en door het verbum quæsumus in een korte tussenzin.
De werkwoordsvorm quæsumus behoort tot de verba defectiva (onvolledige
werkwoorden waarvan slechts enkele vormen voorkomen. Zie ook de uitleg bij het
Gebed over de gaven van de 1e zondag van de Advent. De hoofdzin
staat in de coniunctivusvorm: grata
tibi sit – moge [aan] U welgevallig zijn, waarmee een wens tot verhoring
wordt uitgesproken. De aanvullende vorm quæsumus versterkt de ootmoedige
opstelling van de bidder. Grata sit, gezegde, bestaande uit het
werkwoordelijke deel sit en het praedicaatsnomen grata dat
congrueert met het subject oblatio, offer(gave) in de nominativusvorm.
De uiteenplaatsing van grata…oblatio wordt hyperbaton genoemd. Tibi is
ee bijwoordelijke bepaling in de dativusvorm (dativus commodi, van voordeel).
Het subject oblatio wordt nader toegelicht door de twee congruerende
genitivusvormen hodiernæ festivitatis, van het huidige feest, van
het feest van vandaag: genitivus explicativus.
Ad 2
De finale/consecutieve bijzin opent met het
voegwoord ut, opdat, zodat en heeft de werkwoordsvorm inveniamur, opdat/zodat
wij bevonden worden (r. 4) bij zich, 1e persoon meervoud præsentis
passivi van het werkwoord invenire, vinden, aantreffen, bevinden, uitvinden,
bereiken. De bijzin bevat de tussenzin tua gratia largiente (r. 2) en een
afhankelijke zin: in quo (r. 4). Het zinsdeel tua gratia largiente is een
bijwoordelijke bepaling in de ablativus absolutusvorm met drie congruerende
uitgangen. Inhoudelijk sluit dit zinsdeel aan bij de bede van regel 1: het
gevraagde effect van de offergave die de priester namens ons aanbiedt is
afhankelijk van de genade die God verstrekken wil. De oratie spreekt over een
rijkelijk/overvloedig verstrekken, in de wetenschap dat God altijd meer schenkt
dan het gevraagde.
Ad 3
Per haec sacrosancta commercia - door middel van
deze heilige uitwisseling, bijwoordelijke bepaling in drie congruerende
accusativusvormen van het onzijdig meervoud bepaald door het præpositum per +
accusativus. Het woordenboek geeft bij het substantivum commercium, - i, n. 1.
handel 2. ruil 3. commercia – orum n.
pl.: uitwisseling. In mijn geboorteplaats stond vlak bij het station een “Hotel
du Commerce” waar niet alleen veehandelaars maar ook bankiers te vinden waren;
op deze “marktplaats” vonden besprekingen plaats voor uitruil van waarden en
goederen.
Ad 4a
[ut] in illius inveniamur forma – opdat/zodat wij
bevonden worden …in forma illius, in de (letterlijk:) vorm, gestalte,
wezenheid, geschapenheid; bijwoordelijke
bepaling in de ablativusvorm, gedicteerd door het præpositum in, gevolgd door de
genitivusvorm illius, van Hem - van het pronomen demonstrativum ille, -a, -ud die het substantivum
forma nader bepaalt.
Ad 4b
In quo tecum est nostra substantia Het pronomen
illius vormt het antecedent voor de afhankelijke zin die met de bijwoordelijke
bepaling in quo begint; in quo - in Wie, relativum in de ablativusvorm, door
het præpositum in bepaald.
Nostra substantia – onze wezenheid, subject in twee
congruerende nominativusvormen.
Est- 3e pers. enkelvoud van het verbum
esse, zijn, voorhanden/aanwezig zijn, zich bevinden, leven. De indicativusvorm
est wijst op een realiteit zoals de Kerk deze gelooft en in de loop van de
eerste eeuwen heeft moeten verdedigen en verklaren tegenover ketterijen (zie
KKK 464-469, 480-482 . De vertaling van het Nederlandse Altaarmissaal zegt: In
Wie onze mensheid (reeds) met U verenigd is, waarmee sterker het mysterie van
Jezus, waarlijk God en waarlijk mens, wordt uitgedrukt.
Zijn Menswording betekent niet dat Hij gedeeltelijk
God en gedeeltelijk mens is, en ook niet dat er sprake is van een vage
vermenging van het goddelijke en het menselijke. Nee, de Kerk gelooft zoals zij
bidt en zingt in de antifoon van 1 januari (octaafdag van Kerstmis en hoogfeest
van Maria, Moeder van God) bij het Benedictus (Lofzang van Zacharias in Luc 1,
68-79): “…id quod fuit permansit, et quod non erat assumpsit….”” – “…wat Hij was is Hij gebleven, en wat Hij
niet was heeft Hij aangenomen…”(cf Leo Magnus, Sermo 21, 2-3): God en mens!
V o c a b u l a r i u m
Oblatio, onis f.,
betekent zowel 1. het aanbieden, het opofferen als offerande 2. offergave en 3.
pars pro toto: H. Misoffer.
Hodiernus, - a, -um,
van heden, van vandaag, adiectivum. Hodie, heden, - adverbium, is samengesteld
uit hoc + die, op deze dag, vandaag.
Sacrosanctus, -a, -um (sacer + sanctus) hoogheilig, onschendbaar. Dit epitheton of adiectivum komt voor in
verbindingen met substantiva als
1. Mysterium;
2. Commercium, zoals in de oratie van vandaag;
3. Altare: “in sacrosancto altari” – op het
hoogheilig altaar (Caesarius van Arles, Preek 228) 4. Ecclesia: “sacrosanctæ
Romanæ ecclesiæ..pontificem” (oratie in de Votiefmis voor de verkiezing van een
paus;
5. Dies:
“post illum sacrosanctum Domini natalis diem”- na de hoogheilige dag van de
Geboorte van de Heer (Pseudo-Augustinus, Lectio 4, 24 jun.);
6. Concilium: “Sacrosanctum Concilium” – het heilig Concilie, de naam en tevens de
beginwoorden van de Constitutie over de heilige Liturgie, die als eerste
conciliedocument op 4 december 1963 door
het IIe Vaticaanse Concilie werd gepromulgeerd (=plechtig bekend gemaakt); enz.
Forma, æ, f. 1. Gedaante,
vorm 2. Voorbeeld. In de context van de oratie wil het zeggen dat God Zijn
beeld met ons wil delen, Zijn eigen glorie, welke ons zal vormen en hervormen
voor het eeuwige leven door ons steeds meer in schoonheid
te doen groeien naar Zijn beeld en gelijkenis, volgens Zijn eigen “vorm”. Bij
de Menswording nam God onze mensheid, ons menselijk lichaam aan, ons wezen,
onze wezenheid, in onze natuur, (substantia), verenigde Hij Zijn Godheid met
ons mens-zijn in een onverwoestbare verbintenis. We kunnen dus naar waarheid
zeggen dat onze mensheid op dit moment zetelt aan de rechterhand van de Vader.
In dit Gebed over de gaven is zowel de erkenning
vervat dat wij ons nog niet in de staat bevinden waartoe God ons schiep (de
hemel), maar toch reeds bij Hem zijn in de Persoon van de Verrezen Christus,
tegelijk met een diep besef van daarmee verweven dankbaarheid voor deze
realiteit met het verlangen naar hetgeen zal komen. Dit alles is exact
belichaamd op dit moment in de eenvoudige hosties en de kelk met de wijn en de
nietige druppel water: onze mensheid wordt in haar veelheid aan personen
opgenomen in Christus en getransformeerd in de hoogheilige uitwisseling in God.
C o m m e n t a a r
De “sacrosanctum commercium” – de hoogheilige
uitwisseling- heeft hier niet de betekenis van zakelijke ruilhandel en ook niet
alleen een zuiver theologische duiding, maar het is een ruimer concept dat voor
velerlei uitleg vatbaar is, stoffelijk en onstoffelijk. De uitdrukking is daarmee
ook gewaagd als men bedenkt dat deze teruggaat op de ruilhandel, de
uitwisseling van goederen tussen mensen. In het Nederlandse Altaarmissaal is
gekozen voor een ietwat afgezwakte formulering:
“Doe ons gelijken op uw Zoon, in wie onze mensheid reeds met U verenigd
is”. Ook zuiver geestelijke goederen kunnen
worden uitgewisseld en ook tekens van liefde tussen de mensen onderling die
niet zoals handelsgoederen “pretio æstimabilia” – op hun geldwaarde te schatten
zijn.
Wanneer de liturgie spreekt van een heilige
uitwisseling, is dat bedoeld als een lofprijzing op de goedheid van God, op
zijn edelmoedigheid, die een dergelijke uitwisseling mogelijk maakt. Het
fundament is dat God de Gever van al het goede is. Hij is het die de mensen het
eerst heeft liefgehad en het eerst zijn barmhartigheid heeft geschonken. En God
schenkt zó, dat degenen aan wie wordt geschonken deze gaven ook werkelijk
bezitten en er als eigenaar over kunnen beschikken. Om die reden is het dan ook
een reëel schenken en – tegenover God – een werkelijk offeren. Deze toedracht
is de grondslag van elke uitwisseling, en het komt uit Zijn unieke liefde voort
dat Hij het aldus heeft geschikt.
De vereniging in genade met de mensgeworden Zoon geldt
ieder die in Hem gelooft.
“Hierdoor [de
goddelijke kracht] heeft Hij ons begiftigd met kostbare, verheven beloften,
opdat gij, ontkomen aan het bederf en de zelfzucht van de wereld, deel zoudt
hebben aan de goddelijke natuur”(2 Petr 1, 4). In Christus, zo zegt de oratie, is onze natuur bij God. De
bede verlangt naar een heilige uitwisseling, opdat wij “in de gestalte, de
wezenheid (forma, “vgl. Phil 2, 6 Vulgaat) van Christus worden bevonden”. De
mensheid geeft Christus wat zij bezit: het mens-zijn. God, zo bidt de Kerk,
moge de mensheid geven, wat Hij bezit: het delen in de goddelijke natuur.
In de gehoorzaamheid van Maria “Uw wil geschiede” - fiat
voluntas tua - heeft de mensheid voor zover
dit haar gegeven was haar deel gegeven heeft. Na het “fiat” van Maria heeft God
zich met de mensheid bekleed.
“Het Woord is vlees geworden en heeft ons gewoond”, “opdat
bij het noemen van zijn Naam zich iedere
knie zou buigen in de hemel, op aarde en onder de aarde en iedere tong zou
belijden tot eer van God de Vader: Jezus
Christus is de Heer”! Venita adoremus – komt laten wij Hem aanbidden. En
daarbij mogen vandaag op het Kerstfeest zeker uitroeptekens worden geplaatst!