vrijdag 24 december 2021

Collectegebed Dagmis van Kerstmis: innige vereniging met Christus


Deus, qui humanæ substantiæ dignitatem et mirabiliter condidisti et mirabilius reformasti, da, quæsumus, nobis eius divinitais esse consortes, qui humanitatis nostræ fieri dignatus est particeps. 

God, op wonderbare wijze hebt Gij de mens geschapen en op nog wonderlijker wijze in zijn waardigheid hersteld. Wij bidden U: neem ons op in het goddelijk leven van Hem, die ons mens-zijn heeft willen delen: Jezus Christus, onze Heer.

God, die de waardigheid van de menselijke natuur wonderlijk hebt geschapen en nog wonderlijker hebt hersteld; geef ons, bidden wij U, deelgenoot te zijn aan de Godheid van Hem die zich verwaardigd heeft deelgenoot te worden aan ons mens-zijn.
Meer letterlijke vertaling volgens de loop van de tekst

L i t u r g i s c h e   b r o n n e n
Deze oratie vindt men in diverse sacramentaria zoals dat van Verona (Leonianum 6e eeuw), het zogenaamde Gelasianum (9e eeuw) en het Hadrianum. Dit laatste sacramentarium werd op verzoek van Karel de Grote door Paus Hadrianus I via bemiddeling van abt Johannes van Ravenna, in 790 naar Aken gezonden. Dit handschrift is het enige sacramentarium waarvan met zekerheid te zeggen is dat het werkelijk in de Jan van Lateranen is gebruikt en dat het niet met soortvreemde elementen is vermengd. Het bevat de pauselijke ritus van ca. 730. De meeste afschriften van het handschrift die vanuit de hofbibliotheek te Aken door Alcuinus  over het keizerrijk werden verspreid, zijn voorzien van een in 795 ten behoeve van de Frankische bisdommen samengesteld supplement.

I n h o u d
In de anaklese spreekt het gebed God aan als Schepper van de mens in het begin en als Hersteller van de mens in de volheid van de tijden. De schepping wordt geroemd als wonderbaar, zeker hierom, omdat God de mens naar zijn Beeld en Gelijkenis heeft gemaakt (Gen 1,26). Daaraan refereert het begrip dignitatem in de Latijnse oratie. Dit beeld van en deze gelijkenis met God - het delen in het leven van God door kennis en liefde, het wandelen met God in vriendschap -  werden door de eerste zonde zwaar misvormd maar door Jezus Christus, de Zoon van God, door de barmhartigheid van de Vader de mens te hulp gezonden, "wonderlijker" hersteld.

"Toen de volheid van de tijd gekomen was heeft God zijn Zoon gezonden, geboren uit een vrouw, geboren onder de Wet, opdat Hij hen die onder de Wet stonden, zou bevrijden en opdat wij de rang van zonen zouden verkrijgen"(Gal 4,4-5).
In zijn gehele volheid werd het wonder van de nieuwe schepping in Jezus Christus zichtbaar, omdat iemand uit het menselijk geslacht tot de waardigheid van Zoon van God werd verheven. De H. Irenæus van Lyon  formuleert het zo: "Hij nu is het Woord Gods, dat woonde in een mens en mensenzoon geworden is, om de mens eraan te wennen God in zich op te nemen en God eraan te wennen in de mens te wonen volgens de wens van de Vader".
In deze innige vereniging met Jezus schiep God voor alle mensen de mogelijkheid kinderen van God te worden: "Ziet, hoe grote liefde de Vader ons heeft bewezen, dat we kinderen Gods worden genoemd, en het ook zijn" (1 Joh 3,1). Deze nieuwe schepping overtreft het wonder van de oorspronkelijke genade in het paradijs.

Grondslag van de nieuwe schepping is de Incarnatie, waarin God in zijn genade de menselijke natuur heeft aangenomen en deze heeft hersteld in haar waardigheid. Hoewel wij door geloof en doop reeds aandeel gekregen hebben aan de goddelijke natuur (vgl. 2 Petr 1,4), vraagt de oratie: "Laat ons deelgenoot zijn aan de Godheid van Uw Zoon".

Dat de liturgie ons steeds opnieuw om iets laat bidden, wat wij door de sacramenten reeds gekregen hebben, heeft zijn goede reden. Het bezit van de genade is voor de aardse mens een zeer labiele toestand, waarop de uitspraak van de apostel Paulus slaat: "Deze schat dragen wij echter in aarden vaten; want de overvloed van kracht komt van God, en niet uit onszelf" (2 Kor 4,7). Het goed van ons heil hangt immers niet van onszelf af, maar van God.

Bovengenoemde dialoog en uitwisseling: het mogen delen in de Godheid van Hem die zich verwaardigd heeft deelgenoot te worden aan ons mens-zijn, anders gezegd de uitwisseling van de liefde heeft als einddoel de steeds toenemende gelijkvormigheid aan Christus : door, met en in Christus steeds meer christen, van Christus, worden.

Dit motief keert regelmatig terug in de liturgie :
b.v. in de 1e antifoon van Ie en IIe Vespers op het Hoogfeest van Maria, Moeder van God (1 januari):
O admirábile commércium! Creátor géneris humáni, animátum corpus sumens, 
de Vírgine nasci dignátus est; et, procédens homo sine sémine, largítus est 
nobis suam deitátem.

O wonderbare ruil! de Schepper van het menselijk geslacht neemt een bezield lichaam aan en heeft zich verwaardigd zich uit een Maagd te worden geboren; en [uit haar] voortkomend zonder tussenkomst van een man, heeft Hij ons zijn Godheid geschonken.

Een tweede vindplaats van dit motief is de tekst die de priester tijdens de H. Eucharistie in stilte uitspreekt bij het mengen van de wijn met water als voorbereiding van de offerande:

Per huius aquæ et vini mysterium eius efficiamur divinitatis consortes, 
qui humanitatis nostræ fieri dignatus est particeps.

Mogen wij door het mysterie van dit water en deze wijn deel krijgen aan de Godheid [van Hem] die zich verwaardigd heeft deelgenoot te worden van onze mensheid.

* Een goed informatief opstel “Vorm en inhoud van het collecta-gebed” geeft A. Heerings  in Tijdschrift voor Gregoriaans. Stichting Amici Cantus Gregoriani 39 [2014], p. 3-12