Dankbaarheid en blijdschap zijn in de psalmen met elkaar verweven. De biddende mens uit het oude Israël kon niet anders dan terugblikken op Gods goedheid zoals het Godsvolk deze in zijn geschiedenis mocht ondervinden. Het bezingen van Gods weldaden voor zijn volk in die voorbije tijden, deed in hem de zekerheid groeien dat God ook nù, op dezelfde manier zijn geliefden beschermend tegemoet zou komen. Daarom lezen we zo dikwijls dat Gods goedheid moet “geprezen”, hoog geroemd, “gezegend” worden. Deze dankbare “belijdenis” van Gods koninklijke goedheid en vrijgevigheid moest er de Heer als het ware aan herinneren ook nù nog even voorkomend te zijn als voorheen, “getrouw te zijn aan zijn belofte….” Het gaat om een uitgesproken en volgehouden dank- en lofzang, om een zegening van de Heer veeleer dan om een zegening door de Heer.
“Lætentur cæli et exsultet terra ante faciem Domini, quoniam venit”, laten de hemelen zich verblijden en de aarde jubelen voor het aanschijn van de Heer, want God heeft Zijn volk bezocht ( cf Ps 95, 11).
Ook in de christelijke liturgie borrelt de vreugde op uit het bewustzijn dat het Godsvolk in zijn geheel en elk van ons, als kind van dat Godsvolk, door Gods zorgende genegenheid wordt omringd. In die zin wordt, in de liturgische viering, psalm 135 (136) gezongen: het is één lange litanie waarin Gods vreugde brengende weldaden worden opgesomd, en als een keervers wordt het telkens herhaald: “en zijn barmhartigheid duurt altijd voort!” Op de eerste plaats werd hier teruggedacht aan de uittocht uit Egypte, want dat was de geboortedatum van Gods volk als volk. Toen had God zijn geliefden geruggesteund en zijn volk geleid “door zijn sterke arm en zijn machtige hand…”Maar we vinden in de liturgie wellicht nergens een welsprekender voorval van dit vreugdevol bidden dan in Maria’s Magnificat. Zij prijst de Heer “omdat hij grote dingen tot stand heeft gebracht” (Lc 1, 49). Moge Zij voor ons verkrijgen dat we de vreugde van het Evangelie mogen beleven in de liturgie van de Kerk, binnen de communiteit, onze families, in elk milieu. Een innige vreugde, ontstaan uit verwondering en rust, een geschenk van God waarvoor we dankbaar mogen zijn.
Daarom ziet de liturgie het leven van de christen groeien in het helder licht van de vreugde. Dit leven spaart ons wel het lijden, de beproevingen, de moeilijkheden binnen en buiten onszelf, zelfs rampen en vernieling niet, maar de liturgie herinnert er ons altijd opnieuw aan dat er ergens een lichtend samenzijn met de Heer zal zijn. Al wat wij meemaken wordt door de liturgie beschreven als een opgang naar een bestaan in een hogere blijdschap. En daarom ziet de liturgie ook de dood van de christen niet als een dof en afsluitend eindpunt na een treurig bestaan. De dood is een “pascha”, een doortocht naar de ontmoeting met de verrezen Heer, die ons liefhebbend opwacht om ons binnen te leiden in zijn licht, in zijn rust en zijn blijdschap.
De blijdschap die oplicht uit de liturgie kan misschien best omschreven worden met een woord van Nehemias: “in Gods vreugde ligt onze levenskracht”! (8, 11) Het betekent eerst en vooral dat de Heer zélf vreugde ondervindt voor de heropbouw van zijn huis. En de overtuiging dat de Heer gelukkig is om ons, schenkt ons nieuwe levenskracht. Denken we aan die opmerkelijke zin van de H. Irenæus die vaak wordt geciteerd: “Het leven van de mens is de glorie van God, het leven van de mens is God te zien;” ook te vertalen als: “De glorie van God is de levende mens; het leven van de mens is God te schouwen” (Tegen de Ketters, boek 4, 20:7).
Maar ook het feit zelf dat wij “Gods medearbeiders” mogen zijn, dat Hij beroep wil doen op schamele mensen die wij zijn, om dat heerlijk werk “tot roem van zijn Naam”, tot een goed einde te brengen, is al een blijdschap. Ze wordt levenskracht in ons om telkens opnieuw op te staan en aan het werk te gaan. Deze boodschap van vreugde verkondigt ons de liturgie: de Heer heeft ons bemind en, in de kracht van deze liefde, zijn wij bekwaam geworden Hem op waardige wijze te dienen. Hij heeft ons uitverkoren en Hij rekent op ons. Wij zijn “zijn” volk. Zijn vreugde ligt hierin dat Hij àl zijn vriendschap over ons mag laten uitvloeien. Het is vreugde zich bewust te worden van die zorgende genegenheid.
Wat is de liturgische viering anders dan het gemeenschappelijk belijden en bezingen van deze vrijgevigheid van God?
Aan onze kanonikale Orde is de opdracht gegeven de Liturgie van de Uren te bidden en te zingen. Het is een deelnemen aan de lofzang die eeuwig weerklinkt in de hemel, die in en met onze Hogepriester Jezus Christus door de Kerk in de loop der eeuwen steeds is voortgezet met trouw en volharding. Vele priesters en religieuzen werd het brevier een trouw en dierbaar bezit, denk bijvoorbeeld aan het gedicht van Guido Gezelle ‘Den ouden Brevier’ (1894). Moge het brevier ook ons steeds meer een onuitputtelijke bron worden van geestelijke vreugde, troost en sterkte in het besef verbonden te zijn met het onzichtbare, maar werkelijke koor van de H. Kerk, die dagelijks bij monde van duizenden haar ‘Goddelijk Officie’ vervult.
Het is geen wonder dat geheel het liturgisch jaar vreugde ademt. Herhaaldelijk klinkt in de liturgie de uitnodiging om zich te verblijden, om zich te verheugen. De christelijke boodschap wordt immers “evangelie” genoemd, “blijde boodschap”, aankondiging van vreugde voor heel het volk. De Kerk is geen toevluchtsoord voor trieste mensen, de Kerk is het huis van de vreugde! Zij die bedroefd zijn vinden in haar de vreugde, vinden in haar de ware vreugde!
De opeenvolgende fasen van Gods Verlossing worden elk jaar opnieuw “herdacht” en “actueel” gemaakt. Advent en Kerstmis, Epifanie tot en met Maria Lichtmis zijn één seizoen van blijdschap. En zelfs in het donkerste uur van de Goede Week nodigt de liturgie ons - zoals we weten - uit, het uit te jubelen van blijdschap “omdat door het Kruis de vreugde in de wereld is gekomen”. Daarom ook blijft het “alleluia” als een regenboog van vreugde gespannen over heel de liturgische tijd van Pasen tot en met Pinksteren, en voor onze Orde van het Heilig en Verheerlijkte Graf klinkt het “alleluia” tot aan de Advent.. De blijdschap om de verrezen Heer en om onze verlossing in Hem.
De vreugde van het Evangelie is echter niet gelijk welke vreugde. Ze vindt, zoals gezegd, haar reden in het zich aanvaard en bemind weten door God.
Tegen Zijn leerlingen zei Jezus: “Deze dingen heb ik u gezegd, opdat Mijn vreugde in u moge zijn en uw vreugde volkomen mogen worden” (Jo 15, 11)
God is Degene die ons voortdurend Zijn vreugde aanbiedt. Hij komt ons redden en biedt Zijn hulp aan de verdwaalden van hart aan. Zijn dagelijkse komst onder ons versterkt, maakt stevig, geeft moed, doet de woestijn en de steppe – dat wil zeggen ons verdorde leven - juichen en bloeien. En wanneer wordt ons leven onvruchtbaar? Wanneer het zonder het Woord van God en zonder zijn Geest van liefde valt. Hoe groot onze grenzen en onze verwarringen ook zijn, het is ons niet toegestaan lamlendig en wankel te zijn tegenover de moeilijkheden en tegenover onze eigen zwakheden. Integendeel, we worden uitgenodigd moed te hebben en niet te vrezen, want onze God toont ons steeds de grootheid van zijn barmhartigheid. Hij geeft ons de kracht om verder te gaan. Dank zij zijn hulp kunnen we telkens opnieuw beginnen. Waarom? Omdat Hij ons verwacht, omdat Hij dicht bij ons is, van ons houdt, barmhartig is, ons vergiffenis schenkt én de kracht opnieuw te beginnen! Aan allen! We zijn dus in staat de ogen opnieuw te openen, droefheid en tranen te overwinnen en een nieuw lied aan te heffen. En deze vreugde overleeft ook de beproevingen en het lijden want het is geen oppervlakkige vreugde, ze raakt de diepte van wie zich aan God toevertrouwt en op Hem vertrouwt.
De christelijke vreugde, zoals de hoop, heeft haar grondslag in de trouw van God, in de zekerheid dat Hij altijd zijn beloften getrouw is. Zij die Jezus op hun weg hebben ontmoet, ervaren in hun hart een rust en een vreugde waarvan niets en niemand hen kan beroven. Onze vreugde is Jezus Christus, zijn trouwe onuitputtelijke liefde! Daarom, wanneer een christen triest wordt, betekent het dat hij zich van Jezus verwijdert. Maar dan mag je hem niet alleen laten! We moeten voor hem bidden, en hem de genegenheid van de gemeenschap laten ervaren, hem uitnodigen naar het stralende licht te komen.
En een van de beste manieren is zelf eenvoudig en op een nuchtere wijze de vreugde van het Evangelie te beleven. Het is een teken dat God in ons leeft.