Officium lectionis
Lectio altera
Ex Expositióne sancti
Augustíni epíscopi in Epístolam ad Gálatas
(Præfatio:
PL 35, 2105-2107)
Uit een
Commentaar op de ‘Brief aan de Galaten’ van de H. Augustinus bisschop
Laten
wij begrip hebben voor Gods genade
De reden,
waarom de Apostel aan de Galaten schrijft, is deze: dat zij zouden inzien, dat
de genade Gods dit had bewerkt, dat zij niet langer onder de Wet stonden. Want
toen hun de genade van het Evangelie was gepredikt, waren er onder hen uit de
besnijdenis, die, hoewel christen met naam, toch nog niet de weldaad zelf van
de genade konden vatten. Zij wilden nog onder de last van de Wet blijven, die
God, de Heer hun had opgelegd, niet als dienaars van de gerechtigheid maar van
de zonde, door hun een rechtvaardige Wet op te leggen voor onrechtvaardigen, om
hun zo hun zonden te tonen, niet om deze weg te nemen. Want de zonde wordt
alleen weggenomen door de genade van het geloof, dat werk door de liefde; onder
deze genade waren de Galaten reeds gesteld. Die uit de besnijdenis wilden hen
onder de lasten van de Wet stellen, met de bewering, dat het Evangelie hun
niets kon baten, als zij zich niet lieten besnijden en zich onderwierpen aan de
overige vleselijke voorschriften van de joodse Wet.
En zo werd de
apostel Paulus verdacht gemaakt, door wie hun het Evangelie was gepredikt als
iemand die zich niet hield aan de leer van de overige Apostelen, die de
heidenen verplichtten volgens de joodse Wet te leven. Want de apostel Petrus
had toegegeven aan de ergernissen van dat soort mensen en had zich tot
veinzerij laten verleiden alsof hij van dezelfde mening was, dat namelijk het
Evangelie voor de heidenen van geen nut was, als zij ook niet de lasten op zich
namen van de Wet. Dezelfde apostel Paulus riep hem terug uit die veinzerij,
zoals hij in deze brief leert. Eenzelfde kwestie komt ook ter sprake in zijn
brief aan de Romeinen; maar hier schijnt er enig verschil te bestaan, in
zoverre hij in deze laatste het twistpunt zelf oplost en de strijd bijlegt, die
ontstaan was tussen de gelovigen uit de joden en die uit de heidenen.
In deze brief
echter aan de Galaten richt hij zich tot hen, die eigenlijk bezweken waren voor
het gezag van die uit de joden, en die hen dwongen tot het onderhouden van de
Wet. Want zij waren begonnen de anderen te geloven, alsof de apostel Paulus hun
niet de waarheid had gepredikt, toen hij niet gewild had, dat zij werden
besneden. En daarom begint hij aldus: Ik sta er verbaasd over, dat gij u zo
vlug van hem, die u in de glorie van Christus geroepen heeft, laat overhalen
tot een ander evangelie.
Door nu zo te
beginnen duidt hij er in het kort op, wat hij hier wil gaan behandelen. Ook in
de begroeting doet hij dit al als hij zegt dat hij een gezondene is niet
vanwege mensen noch door een mens iets wat in geen enkele andere Brief
voorkomt. Hier toont hij voldoende aan dat degene die zulke dingen beweren,
niet van God waren maar van de mensen. En bij de overige Apostelen vergeleken,
moet hij wat het gezag betreft van zijn evangelische getuigenis niet als de
mindere worden beschouwd: want hij weet dat hij apostel is, niet vanwege mensen
noch door een mens maar door Jezus Christus en God de Vader.