maandag 7 februari 2022

Lectio divina Hebdomada V per annum Feria II Niets kan Gods plannen verijdelen.

EERSTE LEZING

Uit het boek Genesis 41, 1-17a.25-43

De dromen van Farao.

In die dagen kreeg Farao de volgende droom. Hij stond bij de Nijl en hij zag uit de Nijl zeven koeien omhoog komen, mooie welige dieren, die gingen grazen in het oevergras. Daarna kwamen zeven andere koeien uit de Nijl omhoog, lelijke, magere dieren; zij voegden zich bij de andere aan de oever van de Nijl. En de lelijke, magere dieren vraten de zeven mooie, welige op. Toen werd Farao wakker.

Toen hij weer ingeslapen was, had hij opnieuw een droom. Uit één halm kwamen zeven zware, prachtige aren. Maar daarna groeiden zeven andere aren op, spichtig en door de oostenwind verzengd. En de spichtige aren slokten de zeven zware, volle aren op. Toen werd Farao wakker en hij begreep dat het een droom was geweest.

De volgende morgen liet Farao, in hevige opwinding, alle geleerden van Egypte en alle wijzen uit het land bijeenroepen. Hij vertelde hun wat hij gedroomd had, maar er was niemand die uitleg kon geven. Toen sprak de opperschenker tot Farao: ‘Nu moet ik wel bekennen dat ik nalatig ben geweest. Indertijd is Farao vertoornd geweest op zijn hovelingen; hij heeft mij toen gevangen gezet in het huis van de overste van de lijfwacht, en samen met mij de eerste van de bakkers. In dezelfde nacht hadden wij beiden toen een droom, elk met een eigen betekenis. Nu was daar in ons gezelschap een jonge Hebreeër, een dienaar van de overste van de lijfwacht. Toen wij hem vertelden wat we gedroomd hadden, wist hij voor beide dromen de juiste uitleg te geven. En zoals hij het ons had uitgelegd, zo is het ook uitgekomen: ik ben in mijn ambt hersteld en hij is opgehangen.’

Toen liet Farao Jozef ontbieden. Men haalde hem haastig uit de kerker, en nadat hij geschoren was en andere kleren had aangetrokken, begaf hij zich naar Farao. En Farao sprak tot Jozef: ‘Ik heb een droom gehad en niemand kan hem uitleggen. Nu heb ik horen vertellen, dat u, zodra u een droom hoort, er de uitleg van kunt geven.’ Jozef gaf Farao ten antwoord: ‘Uit mijzelf kan ik niets; maar God kan aan Farao bekendmaken, wat goed voor hem is.’

Nu vertelde Farao aan Jozef zijn droom.

Toen sprak Jozef tot Farao: ‘De twee dromen van Farao betekenen hetzelfde. God heeft Farao aangekondigd wat hij gaat doen. De zeven vette koeien zijn zeven jaren; de zeven volle aren zijn eveneens zeven jaren. De dromen betekenen hetzelfde. Ook de zeven magere, lelijke koeien, die daarna omhoog kwamen, zijn zeven jaren; en de zeven spichtige, door de oostenwind verzengde aren zijn eveneens zeven jaren, jaren van hongersnood. Ik heb al gezegd dat God daarmee aan Farao meedeelt wat hij gaat doen. Eerst komen er zeven jaren van overvloed in heel Egypte. Dan komen er zeven jaren van hongersnood, waarin heel de overvloed van Egypte vergeten raakt en hongersnood het land verteert. Zo groot zal de hongersnood zijn, dat er dan van de overvloed niets meer te bekennen valt. Dat Farao het twee keer gedroomd heeft, betekent dat Gods besluit onwrikbaar vaststaat en dat hij het spoedig ten uitvoer zal brengen.

Laat Farao dus uitzien naar een verstandig en wijs man, en die aanstellen over heel Egypte. Farao moet maatregelen nemen en opzichters aanstellen in heel Egypte, om tijdens de zeven jaren van overvloed in heel het land een vijfde van de opbrengst te vorderen. Al het voedsel van de komende goede jaren moeten zij verzamelen. Onder het beheer van Farao moeten zij het koren opslaan in de steden en het goed bewaren. Dat voedsel kan dan in de behoefte van het land voorzien tijdens de zeven jaren van hongersnood die Egypte te wachten staan; zo zal het land niet van honger omkomen.’

Farao en al zijn hovelingen waren met dit plan zeer ingenomen. Hij vroeg zijn hovelingen: ‘Zou er wel iemand anders te vinden zijn die zo vervuld is van de geest van God als deze man?’ En Farao zei tot Jozef: ‘Aangezien God u al die dingen heeft bekendgemaakt, is er niemand zo verstandig en wijs als u. U zult dus de leiding over mijn huis krijgen en aan uw bevel zal heel mijn volk zich onderwerpen; alleen door mijn koningstroon zal ik uw meerdere zijn.’ Verder zei Farao tot Jozef: ‘Ik stel u hierbij aan over geheel Egypte.’

En hij trok de zegelring van zijn vinger, stak die aan Jozefs hand, liet hem linnen kleren aantrekken en hing een gouden keten om zijn hals. Toen liet hij hem op zijn tweede wagen plaatsnemen en voor hem uit roepen: ‘Breng hulde!’ Zo stelde hij hem aan over geheel Egypte.

TWEEDE LEZING 

Uit een homilie van de heilige Johannes Chrysostomus, bisschop van Constantinopel († 407), over het boek Genesis

Niets kan Gods plannen verijdelen.

Jozef verdroeg de benarde situatie met geduld. Door zijn geduld werd hij een beproefd man en als een beproefd man leefde hij vol hoop. En de hoop stelt niemand teleur.

God was met hem, en had dat alles voor Jozef geregeld en hem tot die hoge positie verheven.

Farao zei: ‘Zonder u zal niemand in heel Egypte zijn hand verroeren. Farao gaf Jozef de naam Psomthom-Fanech, dat is: Kenner van het verborgene’ (Gen. 41, 44.45). Met deze naamgeving wilde Farao in een blijvend aandenken de wijsheid van Jozef vastleggen. Want deze had wat allen onbekend was, aan het licht gebracht.

Om dat aan te tonen gaf Farao hem die naam. En om zijn roem nog te verhogen gaf hij hem de dochter van Potifar, de priester van Heliopolis, tot vrouw. Dit wordt eraan toegevoegd omdat hij een naamgenoot was van Jozefs vroegere meester. En opdat wij zouden beseffen op welke leeftijd deze verbazingwekkende man een zo grote beloning waardig werd gekeurd en in een zo harde strijd standhield, staat er: ‘Jozef was dertig jaar oud, toen hij bij Farao in dienst kwam’ (Gen. 41, 46). Wij mogen niet denken dat zijn leeftijd zonder bedoeling wordt vermeld.

Hieruit moeten we leren dat er voor iemand, die de deugd veronachtzaamt, geen enkel excuus bestaat, en dat niemand zijn jeugd als verontschuldiging mag aanvoeren, als het erop aankomt deugd te tonen. Zie: Jozef was niet alleen jong, hij was ook mooi van uiterlijk en knap van gezicht. In de gloeiende oven van zijn jeugd werd hij op de proef gesteld door de onbeheerste Egyptische, die zijn meesteres was geworden, maar toch kon zij de dapperheid van die rechtvaardige man niet overmeesteren.

Dan volgen gevangenis en de ellende daar, al die tijd. Maar hij bleef als van staal, want hij verzwakte niet, hij verwierf zelfs nieuwe kracht. Hij had immers de genade van boven, die hem sterkte. Daar hij tevoren alles gedaan had wat in zijn vermogen lag, werd hij vanuit de gevangenis tot meester over heel Egypte geroepen.