Alle Uren van het Goddelijk Officie worden afgesloten met een
zegen (Benedictio), een zegenwens of
een oproep tot zegenen (Benedicamus
Domino). Dat geldt ook voor de viering van de H. Eucharistie, de viering
van de Sacramenten, de gebeden van de processies, de maaltijden en andere
liturgische gebruiken zoals de bruidszegen, huiszegen, reiszegen.
De liturgische dag begint ’s morgens met het gebed in stilte:
Aperi, Domine, os meum ad benedicendum
nomen sanctum tuum…”, open mijn mond, Heer, om uw heilige Naam te zegenen.
Elke liturgische dag bevat teksten van zegen, van de kant van God, van onze
kant: Benedixisti, Domine, terram tuam…,
Gij hebt, Heer, de aarde gezegend (Lit. Hor., Wk III, feria III, Antifoon
Lauden); Benedic et sanctifica nos,
Domine, zegen en heilig ons, Heer (LH,. Wk I, feria V, keervers Preces
Lauden); Benedicite, omnia opera Domini, zegent
de Heer, alle werken van de Heer (Ibid. vers na de Terts). En de dagelijks
terugkerende lofzang van Zacharias in de Lauden: Benedictus Dominus, Deus Israel, gezegend is de Heer, de God van
Israël enzovoort.
De maaltijden in de kloosterrefter worden door de priorin of hebdomadaria
geopend met: Benedicite en volgens
het Romeinse Brevier van vóór Vaticanum II werden de lezingen in de Metten
voorafgegaan door het Jube, Domne,
benedicere, gelief, Heer, te zegenen, door de lectrix. Bij de maaltijden en
het schuldkapittel bestaat deze gewoonte bij ons gelukkig nog.
Wat moeten
we verstaan onder zegen?
In de
geschiedenis van de godsdiensten is zegen een woord (of een formule), waardoor
degene die wordt gezegend heil, bescherming en bijstand worden toegezegd van de
kant van de door hem vereerde Godheid. Alle volkeren kennen deze samenhang en
beschouwen het zegenen als een diep religieuze handeling. Het door Jahweh
uitverkoren volk Israël maakte frequent gebruik van de zegen. De zegen is niet
alleen een wens, maar betekent ook concrete toebedeling. Door een zegen
verandert de werkelijkheid. In Genesis 27, 33 zegt Isaac tegen Esau: “Hem
(Jacob) heb ik mijn zegen gegeven en die zegen zal hij ook houden”. Een zegen
‘werkt’ wanneer de gezegende deze waardig is en de zegen niet door God wordt
herroepen. Het zegenen is een soort scheppingsdaad waardoor God voorziet in
zorg en bescherming van zijn schepselen. De psalmen staan er vol van.
In het dagelijks leven
van de Israëlieten wordt onophoudelijk gezegend. De zegen houdt leven,
vruchtbaarheid, voorspoed en vrede in. Zij wordt gegeven bij geboorte,
huwelijk, ambtsaanvaarding, begroeting en afscheid, maaltijden. God is bij
uitstek Degene die zegent. Hij zegent de schepselen, de stamvaders, de families
met hun nakomelingen en het volk Israël. Hij zegent de mensen die Hem erkennen
of die Hij gezag verleent. De woorden die hierbij worden gesproken komen van
degenen die zegenen, maar de gave die de zegen belooft, verleent alleen God. De
stamvaders geven de zegen door aan hun nakomelingen, de vaders zegenen hun
kinderen. De priesters en koningen zegenen het verzamelde volk. Maar ook het
volk zegent de koning.
Het Nieuwe Testament volgt de traditie van het Oude. We lezen in
de Evangelies dat Jezus de kinderen zegent (Mc 24,50) en de leerlingen alvorens
ten hemel op te stijgen (Lc 24,50). Bij het Laatste Avondmaal dankt Jezus de
hemelse Vader voor Gods grote daden en wijdt de Vader de spijzen als een
offergave van het Nieuwe Verbond toe. Jezus’ zegenende woorden stellen Gods
heilzaam werken tegenwoordig en schenken de leerlingen zijn Lichaam en Bloed
als onderpand van deze goddelijk zegen: “Gewaardig U, God, deze offerande ten
volle te zegenen, te bevestigen, te bekrachtigen, haar waarachtig en
aanvaardbaar te maken, dat zij aldus voor ons worde het Lichaam en Bloed van uw
zeerbeminde Zoon, onze Heer Jezus Christus”, zo luidt het gebed vlak vóór de
Consecratie in de Romeinse Canon.
Het woord zegen verwijst,
afgeleid als het is van het Latijnse signum,
allereerst naar het kruisteken, en ‘zegenen’ betekent dan ook ‘iets met het
Kruis betekenen’, iets onder het teken van het Kruis plaatsen, om het te doen
delen in de verlossingsgenade. In het spraakgebruik werd de betekenis van zegenen
verruimd: door woorden en/of symbolische handelingen, zoals bijvoorbeeld het
opleggen van de handen, worden goddelijke genade afgesmeekt en toegezegd.
Daarnaast is zegen ook de
in het zegenen gevraagde genadegave zelf, een gave van God. De oorsprong van
alle zegen, ook in het Nieuwe Testament, is God, maar in verbinding met
Christus. God handelt in en door Christus, die in het Paasmysterie van zijn Dood
en Verrijzenis de bron van alle heil heeft geopend en onophoudelijk doet
stromen.
Bracht Jezus de zegen in volle kracht - er zijn prachtige
voorstellingen van de zegende Christus in de kunst -, ook de Apostelen zegenen,
zelfs hun vervolgers (Luc 6,28; Rom 12,14; 1 Kor 4,12; 1 Petr 3,9). De zegen
heeft als eigenlijke functie niet alleen het uitdrukken van een heilbrengende
wens, maar tegelijk ook een werkzaam bemiddelen/overdragen van goddelijke gaven
in de liturgie, de eredienst van de Kerk. In de liturgie wordt onder zegen het
effectief toezeggen van goddelijke levenskracht begrepen.
Bron en voornaamste Uitdeler
van zegen is God. Hij werkt echter ook door mensen die hij uitkiest of met
gezag bekleedt. In eerste instantie bedient God zich van heilige mensen. We
vragen de Heiligen om hun zegen. Zij zijn onze voorsprekers bij God wanneer zij
onze noden en behoeften in gebed aan God voorleggen. Bijzonder sterk is het
vertrouwen van de gelovigen op de zegen van Maria, Moeder van God, Moeder van
de mensen. Denkt u maar aan het lied: “Segne du, Maria, segne mich, dein Kind.”
De
kracht om te zegenen komt van God. Slechts degenen die God deze kracht meedeelt
alsook degene die als plaatsvervanger van God optreedt, komt het zegenen toe.
De liturgie zegent daarom met de formule: “Benedicat vos omnipotens Deus…” (Zegene u de almachtige God) of “Dominus nos benedicat…” (Zegene ons de Heer), op het einde van Lauden en Vespers, en niet met de woorden “Ego te benedico” (ik zegen u).
Het
zegenen is een soort liturgische handeling, verleend door een wijding en
gebonden aan iemands kerkelijk ambt. De hoogste macht om te zegenen komt de
bisschop toe, gezien zijn consecratie en hiërarchische positie. Zijn eerste handeling als
pasgewijde bisschop is het geven van de zegen.
Tot
de eerste volmachten en plichten van de priester behoort het offeren en het
zegenen: Sacerdotem oportet offerre,
benedicere. Hem komen de zegeningen toe die de gelovigen betreffen, voor
wie hij is aangesteld.
Maar het zegenen is, zoals we eerder zagen, niet slechts tot de gewijde bedienaren van de Kerk beperkt. Op grond van hun Doopsel en Vormsel kunnen ouders in hun familiekring zegenen, leken, mannen en vrouwen waar het aangebracht is. Wensen dat God iemand genadig is en hem in zoverre zegenen, kan iedereen. Het is een vorm van meewerken aan de Verlossing. Zegeningen beogen het aardse leven en de zaken van de natuur een religieuze wijding te geven, dat is: deze in relatie tot God en tot het uiteindelijke doel van de schepping brengen. In deze context past ook het zegenen door de Priorin van kleding, schoeisel, boeken, apparatuur en andere voorwerpen, alvorens die door de kloosterlingen in gebruik worden genomen. Voorzien van deze zegen dragen ze bij tot persoonlijk en algemeen heil.
De
zegen geldt in eerste instantie personen. Een belangrijke zegenformule is het
“De Heer is met u” in de H. Mis. Belangrijk is echter ook deze te beantwoorden!
Na de slotzegen in de H. Mis, zegent de priester in de sacristie de bedienaren van het altaar.
Bij
vele gelegenheden kunnen gelovigen de zegen van de priester vragen, waarbij de
zegen van een pasgewijde priester altijd als bijzonder krachtig gold/geldt.
Gelovigen
in bepaalde landen die op reis gaan vragen de priester om een reiszegen. Ook in
de kloosterwereld is dit een oud gebruik. De Constituties van de H. Grafkanunniken
van Hoogcruts (1741) bepalen dat als iemand van een reis terugkeert in het
convent, hij dezelfde dag nog de zegen van de prior moet ontvangen (Dist. IV,
Cap. 7). Dit gebruik houden we hier graag in ere.
Een zegen voor alle gelovigen is de pauselijke zegen bij belangrijke aangelegenheden, gewoonlijk verbonden met een volledige aflaat. Deze zegen gaat terug op paus Bonifatius VIII in 1300. In 1525 werd deze met een volledige jubileumaflaat verbonden en sindsdien als zegen Urbi et Orbi plechtig met Pasen en Kerstmis gegeven. Ook de priester kan stervenden deze zegen geven.
De sacramentele zegen is de zegen met het Allerheiligste, ook Eucharistische zegen genoemd, waarbij Christus in de gedaante van Brood in de monstrans aanwezig is. Hierbij wordt geen zegenformule uitgesproken, omdat Christus Zelf Degene is die zegent.
Het oude Rituale Romanum van vóór Vaticanum II kende 177 verschillende zegeningen. Het nieuwe Rituale van 1993 vermeldt er zo’n 150.
We kunnen om zegen vragen, we mogen zegenen en we moeten het ook doen. Wij blijven echter degenen die bidden, God is in het schenken van zijn gaven vrij. Aan ons ligt het of we deze zegeningen waardig zijn. Psalm 23, 4 zegt: “Die rein is van handen en zuiver van hart, zijn zinnen niet zet op wat kwaad is, zijn evenmens niet bedriegt, Hij zal door de Heer gezegend worden, beloond door God zijn Verlosser”. Dat betekent: God zoeken, God vrezen, God dienen met een zuiver hart en ontvankelijk, rein gemoed. Als we ons daartoe inspannen, zullen we God kunnen vragen: Zegene ons, de almachtige God, Vader, Zoon en Heilige Geest.