zondag 27 februari 2022

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Ad Officium lectionis Hebdomada VIII per annum feria II Si bona accepimus de manu Domini, mala quare non sustineamus? Als wij het goede uit Gods hand hebben ontvangen, waarom dan niet het kwade ondergaan?



Lectio altera

E Morálium libris sancti Gregórii Magni papæ in Iob
(Lib. 3, 15-16: PL 75, 606-608)

Tweede lezing

Uit de ‘Moralia’ op het Boek ‘Job’ van de H. Gregorius de Grote, paus
(Lib. 3, 15-16: PL 75, 606-608)

Als wij het goede uit Gods hand hebben ontvangen, waarom dan niet het kwade ondergaan?

Toen Paulus de rijkdommen van de innerlijke wijsheid in zichzelf beschouwde en tegelijk zag dat hij voor het uiterlijk een bederfelijk lichaam bezat zij hij: Wij dragen deze schat in broze vaten. Zie hoe in de zalige Job zijn broze vat uitwendig de scheuren van zijn zweren voelt maar deze schat bleef inwendig intact. Uitwendig toch kreunde hij om zijn wonden, maar de schat van zijn wijsheid, die innerlijk ononderbroken groeide, kwam naar buiten door woorden van heilige onderrichting, toen hij sprak: Als wij het goede uit Gods handen hebben ontvangen, waarom dan niet het kwade ondergaan? Het goede, namelijk Gods tijdelijke en eeuwige gaven; terwijl het kwade genoemd wordt: de kwelling van het ogenblik, waarover de Heer door zijn Profeet zegt: Ik ben de Heer en er is geen ander. Ik vormde het licht en heb het duister geschapen, de vrede verwekt en het onheil gesticht.

Ik vormde het licht en heb het duister geschapen, omdat wanneer er door uitwendige slagen duisternissen van smart worden geschapen, er inwendig door het onderricht een licht in de geest wordt ontstoken. De vrede verwekkend en het onheil stichtend, omdat ons dan de vrede met God wordt geschonken wanneer datgene wat goed geschapen werd maar ongeregeld begeerd, in rampen verandert, die alleen maar een kwaad voor ons zijn. Immers, door schuld keren wij ons af van God. Het is dus passend dat wij door lijden weer terugkeren naar de vrede met Hem: opdat wanneer iets dat in zichzelf goed was voor ons in smart verkeert de geest van de bedrijver van dat kwaad bij zijn inkeer op nederige wijze weer tot vrede met de Schepper wordt gebracht.

Maar dit vooral moeten we goed bezien in de woorden van Job, tegen de redeneringen in van zijn vrouw, namelijk met welk een mooie beschouwing hij weer moed wat, als hij zegt: Als wij het goede uit Gods handen hebben ontvangen, waarom dan niet het kwade ondergaan? Het is zeker een grote troost in onze kwellingen als wij in ons lijden de goede gaven van de Heer in onze herinnering terugroepen en de smart die op onze weg komt, breekt ons niet als wij dadelijk het goede dat, dat ons verheft, voor de geest roepen. Want vandaar is er geschreven:  Vergeet niet het geluk op de dag van het geluk, en op de dag van ongelijk vergeet dan niet uw vroeger geluk.
Want al wie gaven ontvangt, maar ten tijde van die geschenken ook geen vrees heeft voor tegenslagen, gaat in zijn trots door zijn vreugde ten gronde. Wie echter door lijden wordt bezocht, maar zich in die tijd niet troost met de gaven, die hem tevoren ten deel viel wordt in die geestes gesteltenis door zijn volkomen wanhoop gebroken.

Zo moet men dus beide gezichtspunten met elkaar verenigen, zodat het ene steeds door het andere wordt ondersteund; in zover de herinnering aan de voorspoed de pijn van de beproeving vermindert en het vermoeden en de vrees voor het lijden aan de vreugde van de voorspoed knaagt. De heilige man Job dan ook wil zijn bedrukte geest te midden van zijn wonden wat opbeuren en daarom overdenkt hij onder zijn smartelijk lijden zijn vroegere genoegelijke gaven, als hij zegt: Als wij het goede uit Gods handen hebben ontvangen, waarom dan niet het kwade ondergaan?