Lectio altera
Ex Instructiónibus sancti
Columbáni abbátis
(Instr. 1 de Fide, 3-5: Opera, Dublin, 1957, pp. 62-66)
Tweede lezing
Uit de onderrichtingen van
de H. Columbanus, abt
(Instr. 1 de Fide, 3-5: Opera, Dublin, 1957, pp. 62-66)
De grote diepte van God
God is overal, geheel
onmetelijk en overal nabij, volgens zijn getuigenis over Zichzelf: Ik ben een God van nabij, geen God van
verre. Daarom zoeken wij God niet als een die verweg van ons is, maar als
een die wij in ons bezitten als we het verdienen. Want Hij woont in ons als een
ziel in een lichaam, als wij tenminste gezonde ledematen van Hem zijn en dood
zijn voor de zonden. Dan woont Hij waarlijk in ons die gezegd heeft: En Ik zal onder hen wonen en te midden van hen
wandelen. Als wij dan waardig zijn dat hij in ons woont, worden wij in
waarheid door Hem in leven gehouden als zijn levende ledematen. Want in Hem, zoals de Apostel zegt, leven wij, bewegen wij ons en zijn we.
Wie zal, zeg ik, het oog
gericht op zijn onuitsprekelijk en onbegrijpelijk Wezen, de Allerhoogste
doorgronden? Wie zal Gods diepten doorvorsen? Wie zal er zich op beroemen de
oneindige God te kennen, die alles vervult en alles omvat, alles doordringt en
alles te boven gaat, die alles beheerst en aan alles ontsnapt? Die niemand ooit gezien heeft, zoals Hij is.
Niemand derhalve matige zich aan het onnaspeurlijke van God te onderzoeken: wat
hij was, hoe Hij was en wie Hij was. Dit zijn onuitsprekelijke geheimen, niet
uit te vorsen of te onderzoeken. Maar eenvoudig en toch sterk moet ge geloven,
dat God zo is en zo zal zijn, als hij was, omdat hij onveranderlijk is.
Wie is God dan? Vader en
Zoon en Heilige Geest zijn één God. Onderzoek niet verder omtrent God, want zij
de grote diepte van iets willen kennen, moeten er eerst de natuur van
beschouwen. De kennis nu van de Drieëenheid wordt terecht vergeleken met de
diepte van de zee, naar het woord van de Wijze (de Prediker): En de grote diepte, wie kan haar vinden?
Omdat zoals de diepte van de zee voor menselijke blikken onzichtbaar is, zo is
de Godheid van de Drieëenheid ook voor het verstand onbegrijpelijk. En als
daarom, zeg ik, iemand wil leren kennen wat hij moet geloven, moet hij niet
beter menen te begrijpen door te spreken dan door te geloven, want de gezochte
kennis van de Godheid zal verder van hem vluchten dan ze al was.
Zoek derhalve naar de
hoogste kennis, niet door te redetwisten met woorden, maar door de vervolmaking
van uw goede zeden; niet door de tong maar door het geloof, dat voortkomt uit
de eenvoud des harten; en dat niet verkregen wordt door gissingen van een
oneerbiedige geleerdheid. Als ge dus door wetenschappelijke verhandelingen de
Onuitsprekelijke zoekt, zal Hij verder
van u wijken, meer dan Hij was. Als ge het beproeft door het geloof, zal de Wijsheid bij de deur staan, waar
zij zal vertoeven en waar zij zich ophoudt, ja zelfs ten dele zal gezien
worden. Maar dan zal ze ook in waarheid enigermate worden bereikt, wanneer de
Onzichtbare onbegrijpelijk in geloof wordt aanvaard; want God moet onzichtbaar
als hij is, in geloof worden aanvaard, hoewel Hij ten dele door het zuivere
hart wordt gezien.