Reeks
“Oratio super munera - Gebed over de gaven”
Zevende
zondag per annum / door het jaar
Christus
ontvangt brood en wijn voor de H. Eucharistie
Mogen de gaven die wij aanbieden om U te eren voor
onszelf heilzaam zijn.
I n l e i d i n g
Het
mysterie dat wij in ons betamende dienstwilligheid vieren is de heilige
Eucharistie, die volgens het karakter van het Gebed over de gaven van deze
zondag wordt begrepen als een mysterievol Offer, waarbij eerbiedig wordt
geformuleerd dat hetgeen wordt geofferd voltrokken wordt “ter ere van Uw (goddelijke)
Majesteit”.
De
offergaven zijn het Lichaam en Bloed van de Heer, het geschenk bij uitstek aan een
goddelijke Koning waardoor wij Hem onze eer en genegenheid tonen. En omgekeerd worden
onze offergaven door God als een zuiver Offer beschouwd, Hem aangenaam, niet
omdat Hij van ons een offer nodig heeft, maar omdat hij, die offert, zelf
geëerd wordt in dat wat hij offert, wanneer zijn gave door de begiftigde wordt aanvaard (cf H. Irenæus, Adv hæreses IV,
18, 1).
L i t u r g i s c h e a n t e d e n t e n
Het
Gebed over de gaven van deze zondag is afkomstig uit het Sacramentarium Leonianum,
505, Verona, kapittelbibliotheek LXXXV; 2e helft 6e eeuw
, uit de collectie oraties voor de maand juli onder de titel Orationes et præces diurnæ.
Missale Romanum – 1970
Mysteria tua, Domine,
debitis servitiis exsequentes,
supplices te rogamus,
ut, quod ad honorem tuae maiestatis offerimus,
nobis proficiat ad salutem.
supplices te rogamus,
ut, quod ad honorem tuae maiestatis offerimus,
nobis proficiat ad salutem.
Altaarmissaal
Nederlandse Kerkprovincie – 1979
Heer, met passende eerbied vieren wij uw mysterie
en vragen U:
mogen de gaven die wij aanbieden om U te eren,
voor onszelf heilzaam zijn.
Werkvertaling
Heer, wij die Uw sacrament met verschuldigde
dienstwilligheid vieren,
vragen U smekend,
dat, hetgeen wij ter ere van uw majesteit offeren,
ons tot heil kan strekken.
S t r u c t u u r a n a l y s e e n s
t i j l v o r m e n
1. Mysteria
tua, Domine, debitis servitiis exsequentes,
2. supplices te rogamus,
3. ut, quod ad honorem tuae maiestatis offerimus,
nobis proficiat ad salutem.
2. supplices te rogamus,
3. ut, quod ad honorem tuae maiestatis offerimus,
nobis proficiat ad salutem.
De oratie bestaat uit een enkele zin opgebouwd uit
de hoofdzin ‘Mysteria tua, Domine
(regel 1) supplices te rogamus (regel 2) met een tussengeschoven bijzin
‘debitis…exsequentes ’ , gevolgd door een finale
resp. consecutieve bijzin ingeleid door het voegwoord ut (r. 3-4), welke
onderbroken wordt door de afhankelijke bijzin quod…offerimus.
Ad 1
Bijzin waarvan het verbum ‘exsequentes’,
participium præsentis activi, meervoud, een aanvulling is bij het onderwerp
‘wij’ dat besloten ligt in het verbum rogamus (r. 2) en derhalve met een
relatieve bijzin beginnend met qui / die, vertaald kan worden. Het ppa is hier
attributief gebruikt.
Domine, [o] Heer,
anaklese in de vocativusvorm. “Domine” is de meest basale, directe en
gewoonlijk gebruikte naam waarmee de Kerk zich richt tot God. Hij is de “Dominus”, de Heer en Meester, Bron
en Voltooiing van alles, en ook de Heer aan wie de mensen dienstbaarheid en
aanbidding verschuldigd zijn. Hij is de Oorzaak, de Instandhouder en de Redder
van al het bestaande en van het leven, aldus komen Hem dienstbaarheid en
aanbidding van allen, in het bijzonder van de mensen terecht toe.
Mysteria tua, object van exsequentes in twee congruerende accusativusvormen.
Debitis servitiis, bijwoordelijke bepaling bij
exsequentes in twee congruerende ablativusvormen die de wijze of het middel
aanduiden waarop of door middel waarvan de heilige mysteries worden gevierd:
ablativus modi of instrumentalis.
Het woordenpaar mysteria tua laat klank- / eindrijm zien, evenzo
debitis en servitiis.
Ad 2
Supplices te rogamus:
de hoofdzin als opmaat naar de inhoudelijke bede (r. 3) met het verbum rogamus
in de indicativus. De bijwoordelijke bepaling supplices onderstreept dat
het verbum rogamus in biddende en
smekende zin verstaan moet worden. De vorm supplices is een
nominativusvorm meervoud van het adiectief supplex, “smekend, nederig,
ootmoedig, deemoedig”. Het adiectivum is op deze plaats zelfstandig gebruikt
en kan ook vertaald worden als een substantivum, “smekelingen”. Men kan
supplices praedicatief – oftewel dubbelverbonden –vertalen, aangezien het zowel
iets zegt over het onderwerp van het smeken (wij) als ook over de wijze waarop
er gebeden wordt (als smekelingen): “als smekelingen bidden wij U.”
De tekst
“Supplices te rogamus” keert terug in de Romeinse Canon (Eerste Eucharistisch
Gebed).
Te, U – object,
accusativusvorm van het persoonlijk voornaamwoord tu, bij het verbum rogamus,
waarmee de biddende zich opnieuw tot God de Vader (Domine) richt.
Ad 3 ut, quod ad honorem tuae
maiestatis offerimus,
nobis proficiat ad salutem.
nobis proficiat ad salutem.
Ut […] nobis proficiat ad salutem: finale /
doelaanwijzende of consecutieve /
gevolghebbende bijzin, ingeleid door het voegwoord ut dat altijd een verbum in de modus coniunctivus bij zich draagt. Ut..
proficiat: opdat/zodat het tot heil mag strekken. De coniunctivus kan
als een indicativus vertaald worden maar hier kan ook een vertaling als
coniunctivus optativus( met behulp van het werkwoord ‘mogen’) op zijn plaats
zijn.
Het subject van proficiat is het relativum quod waarvan het
antecedent id is verzwegen: opdat/zodat dat wat..
Nobis, voor/aan ons, bijwoordelijke bepaling in de
dativusvorm (dativus commodi).
Ad
salutem: bijwoordelijke bepaling, gevormd door de præpositie ad +
accusativusvorm.
In de
relatieve bijzin staat het verbum offerimus (1e pers. meerv.
præsentis activi) in de indicativus omdat de nadere bepaling hier uit een
toelichting bestaat.
Ad honorem tuae maiestatis: bijwoordelijke bepaling, bestaande uit de
accusativusvorm honorem, gedicteerd door de præpositie ad, gevolgd door twee
congruerende genitivusvormen die als een genitivus subiectivus kunnen gelezen
worden: ter ere van Uw majesteit.
V o c a b u l a r i u m
Mysterium en sacramentum
Mysterium en sacramentum
De begrippen mysterium en sacramentum liggen
dicht naast elkaar in het liturgisch Latijn en zijn dus inwisselbaar. De
kerkvader Tertullianus [160-220] kwam met het
gebruik van het Latijnse begrip “sacramentum” als vertaling voor het
Griekse “mysterion”. Mogelijk kende hij deze vertaling reeds door de bestaande
vertalingen van het Nieuwe Testament in het Latijn. Mogelijk is het een novum
van hemzelf.
In het dagelijks leven betekende
“sacramentum” een ‘heilige eed’,
namelijk de eed van trouw die Romeinse soldaten moesten afleggen.
Tertullanus gebruikte deze parallel om
het belang van de sacramenten theologisch te onderstrepen: ook christenen
dienden trouw te zijn aan hun Kerk. De kerkvader Augustinus werkte in zijn strijd
tegen de Donatisten de theologie van de sacramenten verder uit en formuleerde
helder de verhouding tussen uitwendig waarneembaar teken en hetgeen ermee wordt
aangeduid. Zoals er in de wereld veel
tekenen zijn die ergens op duiden, zijn er ook ‘heilige tekenen’ die de kloof
tussen God en de mensen overbruggen, omdat het een soort fysieke poorten zijn die
toegang geven tot geestelijke realiteiten. Een bekende omschrijving van
Augustinus is dat een sacrament ‘de
zichtbare vorm is van een onzichtbare genade’ met de aanvulling dat
sacramenten “ex opere operato” (uit het werk zelf volgt de werking) oproepen
of mogelijk maken wat ze betekenen.
Maiestas
De
gebedstaal van de Kerk is totaal verschillend van onze gewone, tegenwoordige
spreektaal. Het eerste dat opvalt is de hoofsheid, de hoffelijkheid en verfijndheid:
er is een duidelijk onderscheid tussen de aangesprokene en de spreker. Maiestas heeft als grondbetekenis
“grootheid, verhevenheid, waardigheid, majesteit”; de term wordt gebruikt in de
relatie met goden, ook voor de status van hoog geplaatste personen zoals
koningen, consuls, senatoren, ridders enz. en verwijst voorts in het klassieke
Latijn naar de “soevereiniteit van het Romeinse volk”, vooral ten tijde van de
Romeinse Republiek. De uitdrukking “maiestatem
minuere of lædere”, “het schenden of kwetsen van de majesteit van het
Romeinse volk” is de term voor majesteitsschennis, hoogverraad. In het Engels
wordt hetzelfde begrip gebruikt: “lese majesty” en ook het Franse equivalent
luidt: “lèse majesté”. Het is iets van alle tijden en welke consequenties dit
vergrijp kan hebben leren we genoegzaam uit de actualiteit, bijvoorbeeld ook
nog herkenbaar in het delict belediging van een bevrienf staatshoofd -waarover
niet alleen in Nederland dezer dagen veel te doen is. Kern is dat er een
categorie personen onderscheiden wordt die boven discussie verheven is en aan
wie men zich onderschikt, zoals de gelovige dat bij God doet.
De
oraties in het Latijn hanteren bij het aanspreken van de almachtige God zowel
persoonlijke voornaamwoorden zoals het gebruikelijke tu, en tibi, te, enz.,
maar ook abstracte namen zoals Maiestas tua (“Uw majesteit”), Nomen
tuum (“Uw naam”) - zoals op vele plaatsen in het Oude Testament – alsook Pietas
tua (“Uw goedheid”).
In
het Nieuwe Testament staan begrippen als gloria en maiestas voor
Gods soevereine grandeur, zoals in de Hebr 1, 3-4 “(Filius)
qui cum splendor sit gloriae maiestatis (Grieks: megalosynes) in
excelsis… Hij is de afstraling van Gods heerlijkheid en het evenbeeld van Zijn
wezen en Hij houdt alles in stand door Zijn machtig woord. En na de reiniging
van de zonden te hebben voltrokken, heeft Hij zich neergezet ter rechterzijde
van Gods majesteit in den hoge, zoveel groter dan de engelen als Hij hen
overtreft in de waardigheid die Zijn deel is geworden”, cf. ook 1 Tim 3, 16). Zie ook bij Mt 25, 31: “Cum autem venerit Filius
hominis in maiestate sua (Grieks: doxe(i))… Wanneer de
Mensenzoon komt in Zijn heerlijkheid en vergezeld van alle engelen, dan zal Hij
plaats nemen op zijn troon van glorie”.
In een eerder
commentaar is reeds betoogd dat het begrip maiestas een synoniem is van gloria
hetgeen bij vroege Latijnse schrijvers zoals Hilarius van Poitiers, Ambrosius
en in vroege liturgische teksten het equivalent is van het bijbelse Griekse doxa
en het Hebreeuwse kabod. Deze “glorie” en “majesteit” is Gods eigen
transformerende kracht, een delen in Zijn leven, dat ons omvormt in wat Hij is
in een voortdurende “vergoddelijking”.
De “Maiestas Domini”
of Christus in majesteit is in de christelijke iconografie een voorstelling van
Christus die teruggaat op de eschatologie (de leer van de uitersten) van de
Kerk. Het is een voorstelling van de glorierijke verrezen Christus, die
terugkeert op het einde der tijden,
in een wolk van licht. Christus wordt dikwijls voorgesteld in een mandorla,
gezeten op een regenboog, een wolk, een bol die de kosmos of de wereld
voorstelt, of op een troon met de wereld aan zijn voeten, en een boek of
boekrol in zijn hand, al of niet omgeven door andere figuren, met name de vier
Evangelisten of hun symbolen. De Majestas Domini is voorts een bekende
voorstelling op het boogveld of tympaan boven kerkpoorten, waarbij naast de
Alfa en de Omega het evangeliewoord “Ego sum ostium”- Ik ben de deur, is
toegevoegd.
(Kunstcollectie Basiliek HH. Wiro, Plechelmus en Otgerus, nr. 026)
Exsequor, executes sum dep. 3, betekent primair “volgen tot het einde, iemand
achtervolgen, volgen, voltrekken, uitvoeren” maar ook “volgen of begeleiden
naar het graf, uitgeleide doen ”. Het liturgische begrip voor “uitvaart,
begrafenis” is “exsequiæ”. Exsequor kan echter ook betekenen “bedienen,
voltrekken, uitvoeren, volvoeren, vervullen, voltooiien. Substantivum:
executio, -onis, uitvoering, in het Nederlands overgenomen met
betekenissen op divers terrein, ook de afleiding executief.
Proficio, - feci, - fectum 3, is een verbum met
veelzijdige betekenis dat dikwijls voorkomt in de oraties, en betekent
gewoonlijk “nuttig zijn, baten, helpen, dienstig -, bruikbaar -, voordelig zijn” enz. en vandaar ook “effect
hebben, voltooien, bijdragen tot, leiden tot, tenderen naar”. (In het
Nederlands is “proficiat” een uitdrukking waarmee men iemand geluk wenst, naast
de term “gefeliciteerd” dat ook een
Latijnse wortel heeft waarbij de aangesprokene geluk wordt toegewenst.
(felicitas = geluk).
Servitium is misschien wel het meest interessante begrip
in de oratie van vandaag. In abstracte zin betekent het “de conditie van een
slaaf of dienaar, slavendom, slavernij, slaafsheid, maar ook de innerlijke en
uiterlijke attitude van dienstbaarheid. In concreto betekent het “groepering
van dienaren, klasse van de slaven”.
Gaius
Plinius Secundus (+ 79), genoemd Plinius de Oudere, gebruikt in zijn ‘Naturalis Historia’
gebruikt het woord servitium voor de werkbijen onder het bijenvolkje. De Romeinse
theaterschrijver Publius Terentius Afer ( + 59), eenvoudig Terentius genoemd,
gebruikt deze term in zijn stuk ‘Andria’ in combinatie met debeo, (waarvan een
vorm in het gebed van vandaag voorkomt samen met servitiis) in de frase “hoc
tibi pro servitio debeo… “Dit ben ik je als dienaar verschuldigd”.
De kerkvader en
–leraar Augustinus (430) gebruikt de term “servitia debita” in de zin van
“verschuldigde of noodzakelijke dienst aan de armen in een discussie over het
actieve en contemplatieve leven, gesymboliseerd door de figuren van Martha en
Maria.
Servitium/
servitus / servitus, of varianten van deze vormen vindt men in zeven Gebeden
over de gaven, respectievelijk op de zondagen IV, VII, VIII, X, XIII, XXVII en
XXX door het jaar en eenmaal het verbum servire op de XXIXe zondag. Alle
begrippen verwijzen naar de cultische dienst, de eredienst aan God.
Als we kijken in
Blaise’s “Le vocabulaire Latin des principaux thèmes liturgique” (Ouvrage revu
par Dom Antoine Dumas o.s.b., Turnhout 1966) verwijst servitium juist naar de
liturgie zelf en ook naar het liturgisch dienstwerk jegens God door de
priesters. Dat geldt zeker in de context van het “Hanc igitur” van de Canon
Romanus (Romeinse Canon) waar servitium de uitoefening van het priesterlijk
dienstwerk betekent, maar frases in de
Super munera zoals “munera nostræ servitutis inferimus” (zoals gezien bij
zondag IV), “oblata devotioni nostræ servitutis ascribis” (van de nog te
bespreken zondag VIII) en “quæ debitæ servitutis celebramus officio” (zondag
XXVII) verwijzen hoe dan ook naar de liturgische dienst van heel de verzamelde
gemeenschap van de Kerk, waaraan ook de gebruikte 1e persoon
meervoud beantwoordt.
T
o t b e s l u i t
In
het licht van het mysterie dat wij door het Lichaam en Bloed van Christus de
Vader aanbieden is te begrijpen, dat wij
ook zelf door de genade van God in het Offer van de God-Mens worden opgenomen.
“Water en wijn worden één. Gij deelt ons menszijn en neemt ons op in uw
goddelijk leven”, zegt de priester bij de bereiding van de gaven. Slechts “in
Christus” is het mogelijk zoiets groots over mensen uit te spreken, niet
slechts door de priester, maar ook door de hele gemeenschap, waarbinnen de
priester “in persona Christi tamquam
Capitis” (Mediator Dei II, 2; Constitutie over de H. Liturgie, IIe Vaticaans
Concilie, nr. 46) zijn dienstwerk uitoefent.
Aan
de genade waardoor christenen in het Offer van Christus worden opgenomen
ontlenen zij ook dat buitengewone en vaste vertrouwen in wat zij door het
meevieren van het H. Misoffer verwerven: inlijving – incorporatie- in het
Lichaam van Christus. Daarbij wordt
opnieuw de grondstructuur van het Paasmysterie zichtbaar: mede-lijden (hier mede-offeren) – mede
verrijzen zoals Christus zelf gedaan heeft. Onze incorporatie in de H. Mis
voltrekt zich steeds door Hem, met Hem en in Hem, zoals de priester bidt in de
afsluitende passage (doxologie) aan het einde van het Eucharistisch gebed
waarna de liturgie overgaat in de woorden van het gebed van Christus zelf tot
God de Vader -die in de hemel is, het Pater Noster (Onze Vader).
Het
bewustzijn van de door God geschonken deelname aan het Offer van Christus en de
Verrijzenis neemt niet weg dat om deze genade voortdurend gebeden moet worden,
omdat we hier niet staan tegenover een “genademechanisme”, maar tegenover een
liefdevolle genadige God die vanuit Zijn soevereiniteit ons barmhartig is en
dat iedere keer opnieuw. Het Gebed over de gaven is een heldere weerklank van
Gods majesteit en onze nederigheid.
We
leggen ons toe op al hetgeen wij God verschuldigd zijn, uit
plichtsbetrachting en uit eerbiedige
liefde, maar op onze beurt worden wij verrijkt op een manier die ons
voorstellingsvermogen ver te boven gaat. De woorden mysteria tua,
Uw mysteries, brengen ons in
herinnering dat, zelfs als wij met God samenwerken in de context van de Heilige
Mis, Híj Degene is die de gaven maakt tot Lichaam en Bloed van Zijn Zoon, Hij
Degene is die deze Gaven die wij door middel van de riten van de Heilige Mis
ontvangen, uitdeelt. Die Gaven kunnen wij alleen in eerbied en dankbaar
aanvaarden in het besef dat wij nergens recht op hebben en dat niets onze eigen
verdienste is. Wij ontvangen “het Lichaam van Christus” en bevestigen dat met
ons “Amen”. “Laat ons met een zuiver hart opnemen wat wij met de mond hebben
genuttigd. Laat de gaven die wij hier ontvangen een middel tot heil zijn voor
de eeuwigheid”!