zaterdag 19 februari 2022

Reeks “Oratio super munera Zevende zondag door het jaar Mogen deze gaven aangeboden om U te eren voor onszelf heilzaam zijn.

Reeks “Oratio super munera - Gebed over de gaven”
Zevende zondag per annum / door het jaar

Christus ontvangt brood en wijn voor de H. Eucharistie
Mogen de gaven die wij aanbieden om U te eren voor onszelf heilzaam zijn.
I n l e i d i n g
Het mysterie dat wij in ons betamende dienstwilligheid vieren is de heilige Eucharistie, die volgens het karakter van het Gebed over de gaven van deze zondag wordt begrepen als een mysterievol Offer, waarbij eerbiedig wordt geformuleerd dat hetgeen wordt geofferd voltrokken wordt “ter ere van Uw (goddelijke) Majesteit”.

De offergaven zijn het Lichaam en Bloed van de Heer, het geschenk bij uitstek aan een goddelijke Koning waardoor wij Hem onze eer en genegenheid tonen. En omgekeerd worden onze offergaven door God als een zuiver Offer beschouwd, Hem aangenaam, niet omdat Hij van ons een offer nodig heeft, maar omdat hij, die offert, zelf geëerd wordt in dat wat hij offert, wanneer zijn gave door de begiftigde  wordt aanvaard (cf H. Irenæus, Adv hæreses IV, 18, 1).

L i t u r g i s c h e  a n t e d e n t e n
Het Gebed over de gaven van deze zondag is afkomstig uit het Sacramentarium Leonianum, 505, Verona, kapittelbibliotheek LXXXV; 2e helft 6e eeuw , uit de collectie oraties voor de maand juli onder de titel Orationes et præces diurnæ.
Missale Romanum – 1970
Mysteria tua, Domine, debitis servitiis exsequentes,
supplices te rogamus,
ut, quod ad honorem tuae maiestatis offerimus,
nobis proficiat ad salutem.
Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie – 1979
Heer, met passende eerbied vieren wij uw mysterie
en vragen U:
mogen de gaven die wij aanbieden om U te eren,
voor onszelf heilzaam zijn.
Werkvertaling
Heer, wij die Uw sacrament met verschuldigde dienstwilligheid vieren,
vragen U smekend,
dat, hetgeen wij ter ere van uw majesteit offeren,
ons tot heil kan strekken.
S t r u c t u u r a n a l y s e  e n  s t i j l v o r m e n
1. Mysteria tua, Domine, debitis servitiis exsequentes,
2. supplices te rogamus,
3. ut, quod ad honorem tuae maiestatis offerimus,
nobis proficiat ad salutem.
De oratie bestaat uit een enkele zin opgebouwd uit de hoofdzin  ‘Mysteria tua, Domine (regel 1) supplices te rogamus (regel 2) met een tussengeschoven bijzin ‘debitis…exsequentes ’ , gevolgd door een finale resp. consecutieve bijzin ingeleid door het voegwoord ut (r. 3-4), welke onderbroken wordt door de afhankelijke bijzin quod…offerimus.
Ad 1
Bijzin waarvan het verbum ‘exsequentes’, participium præsentis activi, meervoud, een aanvulling is bij het onderwerp ‘wij’ dat besloten ligt in het verbum rogamus (r. 2) en derhalve met een relatieve bijzin beginnend met qui / die, vertaald kan worden. Het ppa is hier attributief gebruikt.
Domine, [o] Heer, anaklese in de vocativusvorm. “Domine” is de meest basale, directe en gewoonlijk gebruikte naam waarmee de Kerk zich richt tot God.  Hij is de “Dominus”, de Heer en Meester, Bron en Voltooiing van alles, en ook de Heer aan wie de mensen dienstbaarheid en aanbidding verschuldigd zijn. Hij is de Oorzaak, de Instandhouder en de Redder van al het bestaande en van het leven, aldus komen Hem dienstbaarheid en aanbidding van allen, in het bijzonder van de mensen terecht toe.
Mysteria tua, object van exsequentes in twee congruerende accusativusvormen.
Debitis servitiis, bijwoordelijke bepaling bij exsequentes in twee congruerende ablativusvormen die de wijze of het middel aanduiden waarop of door middel waarvan de heilige mysteries worden gevierd: ablativus modi of instrumentalis.
Het woordenpaar mysteria tua laat klank- / eindrijm zien, evenzo debitis en servitiis.
Ad 2
Supplices te rogamus: de hoofdzin als opmaat naar de inhoudelijke bede (r. 3) met het verbum rogamus in de indicativus. De bijwoordelijke bepaling supplices onderstreept dat het verbum rogamus  in biddende en smekende zin verstaan moet worden. De vorm supplices is een nominativusvorm meervoud van het adiectief supplex, “smekend, nederig, ootmoedig, deemoedig”. Het adiectivum is op deze plaats zelfstandig gebruikt en kan ook vertaald worden als een substantivum, “smekelingen”. Men kan supplices praedicatief – oftewel dubbelverbonden –vertalen, aangezien het zowel iets zegt over het onderwerp van het smeken (wij) als ook over de wijze waarop er gebeden wordt (als smekelingen): “als smekelingen bidden wij U.”
De tekst “Supplices te rogamus” keert terug in de Romeinse Canon (Eerste Eucharistisch Gebed).
Te, U – object, accusativusvorm van het persoonlijk voornaamwoord tu, bij het verbum rogamus, waarmee de biddende zich opnieuw tot God de Vader (Domine) richt.
Ad 3 ut, quod ad honorem tuae maiestatis offerimus,
nobis proficiat ad salutem.
Ut […] nobis proficiat ad salutem: finale / doelaanwijzende  of consecutieve / gevolghebbende bijzin, ingeleid door het voegwoord ut dat altijd een verbum in de modus coniunctivus bij zich draagt. Ut.. proficiat: opdat/zodat het tot heil mag strekken. De coniunctivus kan als een indicativus vertaald worden maar hier kan ook een vertaling als coniunctivus optativus( met behulp van het werkwoord ‘mogen’) op zijn plaats zijn.
Het subject van proficiat is het relativum quod waarvan het antecedent id is verzwegen: opdat/zodat dat wat..
Nobis, voor/aan ons, bijwoordelijke bepaling in de dativusvorm (dativus commodi).
Ad salutem: bijwoordelijke bepaling, gevormd door de præpositie ad + accusativusvorm.
In de relatieve bijzin staat het verbum offerimus (1e pers. meerv. præsentis activi) in de indicativus omdat de nadere bepaling hier uit een toelichting bestaat.
Ad honorem tuae maiestatis: bijwoordelijke bepaling, bestaande uit de accusativusvorm honorem, gedicteerd door de præpositie ad, gevolgd door twee congruerende genitivusvormen die als een genitivus subiectivus kunnen gelezen worden:  ter ere van Uw majesteit.
V o c a b u l a r i u m

Mysterium en sacramentum
De begrippen mysterium en sacramentum liggen dicht naast elkaar in het liturgisch Latijn en zijn dus inwisselbaar. De kerkvader Tertullianus [160-220] kwam met het  gebruik van het Latijnse begrip “sacramentum” als vertaling voor het Griekse “mysterion”. Mogelijk kende hij deze vertaling reeds door de bestaande vertalingen van het Nieuwe Testament in het Latijn. Mogelijk is het een novum van hemzelf.
In het dagelijks leven  betekende “sacramentum”  een ‘heilige eed’, namelijk de eed van trouw die Romeinse soldaten moesten afleggen. Tertullanus  gebruikte deze parallel om het belang van de sacramenten theologisch te onderstrepen: ook christenen dienden trouw te zijn aan hun Kerk. De kerkvader Augustinus werkte in zijn strijd tegen de Donatisten de theologie van de sacramenten verder uit en formuleerde helder de verhouding tussen uitwendig waarneembaar teken en hetgeen ermee wordt aangeduid.  Zoals er in de wereld veel tekenen zijn die ergens op duiden, zijn er ook ‘heilige tekenen’ die de kloof tussen God en de mensen overbruggen, omdat het een soort fysieke poorten zijn die toegang geven tot geestelijke realiteiten. Een bekende omschrijving van Augustinus  is dat een sacrament ‘de zichtbare vorm is van een onzichtbare genade’ met de aanvulling dat sacramenten  “ex opere operato”  (uit het werk zelf volgt de werking) oproepen of mogelijk maken wat ze betekenen.
Maiestas
De gebedstaal van de Kerk is totaal verschillend van onze gewone, tegenwoordige spreektaal. Het eerste dat opvalt is de hoofsheid, de hoffelijkheid en verfijndheid: er is een duidelijk onderscheid tussen de aangesprokene en de spreker.  Maiestas heeft als grondbetekenis “grootheid, verhevenheid, waardigheid, majesteit”; de term wordt gebruikt in de relatie met goden, ook voor de status van hoog geplaatste personen zoals koningen, consuls, senatoren, ridders enz. en verwijst voorts in het klassieke Latijn naar de “soevereiniteit van het Romeinse volk”, vooral ten tijde van de Romeinse Republiek. De uitdrukking “maiestatem minuere of lædere”, “het schenden of kwetsen van de majesteit van het Romeinse volk” is de term voor majesteitsschennis, hoogverraad. In het Engels wordt hetzelfde begrip gebruikt: “lese majesty” en ook het Franse equivalent luidt: “lèse majesté”. Het is iets van alle tijden en welke consequenties dit vergrijp kan hebben leren we genoegzaam uit de actualiteit, bijvoorbeeld ook nog herkenbaar in het delict belediging van een bevrienf staatshoofd -waarover niet alleen in Nederland dezer dagen veel te doen is. Kern is dat er een categorie personen onderscheiden wordt die boven discussie verheven is en aan wie men zich onderschikt, zoals de gelovige dat bij God doet.Bovenkant formulier
De oraties in het Latijn hanteren bij het aanspreken van de almachtige God zowel persoonlijke voornaamwoorden zoals het gebruikelijke tu, en tibi, te, enz., maar ook abstracte namen zoals Maiestas tua (“Uw majesteit”),  Nomen tuum (“Uw naam”) - zoals op vele plaatsen in het Oude Testament – alsook Pietas tua (“Uw goedheid”). 
In het Nieuwe Testament staan begrippen als gloria en maiestas voor Gods soevereine grandeur, zoals in de Hebr 1, 3-4 “(Filius) qui cum splendor sit gloriae maiestatis (Grieks: megalosynes) in excelsis… Hij is de afstraling van Gods heerlijkheid en het evenbeeld van Zijn wezen en Hij houdt alles in stand door Zijn machtig woord. En na de reiniging van de zonden te hebben voltrokken, heeft Hij zich neergezet ter rechterzijde van Gods majesteit in den hoge, zoveel groter dan de engelen als Hij hen overtreft in de waardigheid die Zijn deel is geworden”,  cf. ook 1 Tim 3, 16).  Zie ook  bij Mt 25, 31: “Cum autem venerit Filius hominis in maiestate sua (Grieks: doxe(i))… Wanneer de Mensenzoon komt in Zijn heerlijkheid en vergezeld van alle engelen, dan zal Hij plaats nemen  op zijn troon van glorie”.  
In een eerder commentaar is reeds betoogd dat het begrip maiestas een synoniem is van gloria hetgeen bij vroege Latijnse schrijvers zoals Hilarius van Poitiers, Ambrosius en in vroege liturgische teksten het equivalent is van het bijbelse Griekse doxa en het Hebreeuwse kabod. Deze “glorie” en “majesteit” is Gods eigen transformerende kracht, een delen in Zijn leven, dat ons omvormt in wat Hij is in een voortdurende “vergoddelijking”.
De “Maiestas Domini” of Christus in majesteit is in de christelijke iconografie een voorstelling van Christus die teruggaat op de eschatologie (de leer van de uitersten) van de Kerk. Het is een voorstelling van de glorierijke verrezen Christus, die terugkeert op het einde der tijden, in een wolk van licht. Christus wordt dikwijls voorgesteld in een mandorla, gezeten op een regenboog, een wolk, een bol die de kosmos of de wereld voorstelt, of op een troon met de wereld aan zijn voeten, en een boek of boekrol in zijn hand, al of niet omgeven door andere figuren, met name de vier Evangelisten of hun symbolen. De Majestas Domini is voorts een bekende voorstelling op het boogveld of tympaan boven kerkpoorten, waarbij naast de Alfa en de Omega het evangeliewoord “Ego sum ostium”- Ik ben de deur, is toegevoegd.

Tympaan boven grote ingang basiliek Sint Odiliënberg

(Kunstcollectie Basiliek HH. Wiro, Plechelmus en Otgerus, nr. 026)


Exsequor, executes sum dep. 3,  betekent primair “volgen tot het einde, iemand achtervolgen, volgen, voltrekken, uitvoeren” maar ook “volgen of begeleiden naar het graf, uitgeleide doen ”. Het liturgische begrip voor “uitvaart, begrafenis” is “exsequiæ”. Exsequor kan echter ook betekenen “bedienen, voltrekken, uitvoeren, volvoeren, vervullen, voltooiien.  Substantivum:  executio, -onis, uitvoering, in het Nederlands overgenomen met betekenissen op divers terrein, ook de afleiding executief.
Proficio, - feci, - fectum 3, is een verbum met veelzijdige betekenis dat dikwijls voorkomt in de oraties, en betekent gewoonlijk “nuttig zijn, baten, helpen, dienstig -, bruikbaar  -, voordelig zijn” enz. en vandaar ook “effect hebben, voltooien, bijdragen tot, leiden tot, tenderen naar”.  (In het Nederlands is “proficiat” een uitdrukking waarmee men iemand geluk wenst, naast de term  “gefeliciteerd” dat ook een Latijnse wortel heeft waarbij de aangesprokene geluk wordt toegewenst. (felicitas = geluk).
Servitium  is misschien wel het meest interessante begrip in de oratie van vandaag. In abstracte zin betekent het “de conditie van een slaaf of dienaar, slavendom, slavernij, slaafsheid, maar ook de innerlijke en uiterlijke attitude van dienstbaarheid. In concreto betekent het “groepering van dienaren, klasse van de slaven”.
Gaius Plinius Secundus (+ 79), genoemd Plinius de Oudere,  gebruikt in zijn ‘Naturalis Historia’ gebruikt het woord servitium voor de werkbijen  onder het bijenvolkje. De Romeinse theaterschrijver Publius Terentius Afer ( + 59), eenvoudig Terentius genoemd, gebruikt deze term in zijn stuk ‘Andria’ in combinatie met debeo, (waarvan een vorm in het gebed van vandaag voorkomt samen met servitiis) in de frase “hoc tibi pro servitio debeo… “Dit ben ik je als dienaar verschuldigd”.
De kerkvader en –leraar Augustinus (430) gebruikt de term “servitia debita” in de zin van “verschuldigde of noodzakelijke dienst aan de armen in een discussie over het actieve en contemplatieve leven, gesymboliseerd door de figuren van Martha en Maria.
Servitium/ servitus / servitus, of varianten van deze vormen vindt men in zeven Gebeden over de gaven, respectievelijk op de zondagen IV, VII, VIII, X, XIII, XXVII en XXX door het jaar en eenmaal het verbum servire op de XXIXe zondag. Alle begrippen verwijzen naar de cultische dienst, de eredienst aan God.

Als we kijken in Blaise’s “Le vocabulaire Latin des principaux thèmes liturgique” (Ouvrage revu par Dom Antoine Dumas o.s.b., Turnhout 1966) verwijst servitium juist naar de liturgie zelf en ook naar het liturgisch dienstwerk jegens God door de priesters. Dat geldt zeker in de context van het “Hanc igitur” van de Canon Romanus (Romeinse Canon) waar servitium de uitoefening van het priesterlijk dienstwerk betekent,  maar frases in de Super munera zoals “munera nostræ servitutis inferimus” (zoals gezien bij zondag IV), “oblata devotioni nostræ servitutis ascribis” (van de nog te bespreken zondag VIII) en “quæ debitæ servitutis celebramus officio” (zondag XXVII) verwijzen hoe dan ook naar de liturgische dienst van heel de verzamelde gemeenschap van de Kerk, waaraan ook de gebruikte 1e persoon meervoud beantwoordt.
T o t   b e s l u i t
In het licht van het mysterie dat wij door het Lichaam en Bloed van Christus de Vader aanbieden is  te begrijpen, dat wij ook zelf door de genade van God in het Offer van de God-Mens worden opgenomen. “Water en wijn worden één. Gij deelt ons menszijn en neemt ons op in uw goddelijk leven”, zegt de priester bij de bereiding van de gaven. Slechts “in Christus” is het mogelijk zoiets groots over mensen uit te spreken, niet slechts door de priester, maar ook door de hele gemeenschap, waarbinnen de priester “in persona  Christi tamquam Capitis” (Mediator Dei II, 2; Constitutie over de H. Liturgie, IIe Vaticaans Concilie, nr. 46) zijn dienstwerk uitoefent.
Aan de genade waardoor christenen in het Offer van Christus worden opgenomen ontlenen zij ook dat buitengewone en vaste vertrouwen in wat zij door het meevieren van het H. Misoffer verwerven: inlijving – incorporatie- in het Lichaam van Christus.  Daarbij wordt opnieuw de grondstructuur van het Paasmysterie zichtbaar:  mede-lijden (hier mede-offeren) – mede verrijzen zoals Christus zelf gedaan heeft. Onze incorporatie in de H. Mis voltrekt zich steeds door Hem, met Hem en in Hem, zoals de priester bidt in de afsluitende passage (doxologie) aan het einde van het Eucharistisch gebed waarna de liturgie overgaat in de woorden van het gebed van Christus zelf tot God de Vader -die in de hemel is, het Pater Noster (Onze Vader).
Het bewustzijn van de door God geschonken deelname aan het Offer van Christus en de Verrijzenis neemt niet weg dat om deze genade voortdurend gebeden moet worden, omdat we hier niet staan tegenover een “genademechanisme”, maar tegenover een liefdevolle genadige God die vanuit Zijn soevereiniteit ons barmhartig is en dat iedere keer opnieuw. Het Gebed over de gaven is een heldere weerklank van Gods majesteit en onze nederigheid.


We leggen ons toe op al hetgeen wij God verschuldigd zijn, uit plichtsbetrachting  en uit eerbiedige liefde, maar op onze beurt worden wij verrijkt op een manier die ons voorstellingsvermogen ver te boven gaat. De woorden mysteria tua,  Uw mysteries, brengen ons in herinnering dat, zelfs als wij met God samenwerken in de context van de Heilige Mis, Híj Degene is die de gaven maakt tot Lichaam en Bloed van Zijn Zoon, Hij Degene is die deze Gaven die wij door middel van de riten van de Heilige Mis ontvangen, uitdeelt. Die Gaven kunnen wij alleen in eerbied en dankbaar aanvaarden in het besef dat wij nergens recht op hebben en dat niets onze eigen verdienste is. Wij ontvangen “het Lichaam van Christus” en bevestigen dat met ons “Amen”. “Laat ons met een zuiver hart opnemen wat wij met de mond hebben genuttigd. Laat de gaven die wij hier ontvangen een middel tot heil zijn voor de eeuwigheid”!