woensdag 23 februari 2022

Lezingendienst H. Polycarpus Als een rijke en welgevallige offergave werd hij opgenomen.



Polycarpus, bisschop van Smyrna in Klein-Azië (het huidige Izmir in Turkije), was een leerling van de apostelen. Te Antiochië was hij de gast van de heilige Ignatius die aldaar bisschop was. Bekend is zijn verblijf in Rome waar hij met paus Anicetus de kwestie van de paasdatum trachtte te regelen. Omstreeks 115 onderging hij de marteldood: hij werd levend verbrand in het amfitheater van zijn stad.

Uit de brief van de kerk van Smyrna over de marteldood van de heilige Polycarpus († ca. 155)

Als een rijke en welgevallige offergave werd hij opgenomen.

Toen de brandstapel gereedgemaakt was, ontdeed Polycarpus zichzelf van al zijn klederen en maakte zijn gordel los. Hij probeerde nu ook zijn schoeisel los te maken, wat hij vroeger niet behoefde te doen, daar de gelovigen zich altijd een voor een beijverden, wie hem toch maar het eerst kon aanraken, want om zijn heilige levenswandel werd hij ook vóór zijn marteldood met alle hoogachting omringd.
Terstond werd hij nu omringd met de werktuigen die voor de brandstapel klaarlagen. Maar toen men hem ook wilde vastnagelen, zei hij: ‘Laat mij zo blijven; want Hij die mij het vuur laat doorstaan, zal mij ook de kracht geven om zonder het houvast van uw nagels onbeweeglijk op de brandstapel te blijven staan.’ Zij nagelden hem dan niet vast, maar bonden hem.
Toen zijn handen achterwaarts gebogen waren en vastgebonden als een voortreffelijk offerram uit een grote kudde, toebereid tot een welgevallig offer voor God, zag hij op naar de hemel en sprak:
‘Heer, almachtige God, Vader van uw beminde en gezegende Zoon Jezus Christus, door wie wij de kennis over U verkregen hebben, God van de engelen en de krachten en van de gehele schepping en van heel het geslacht van de rechtvaardigen die voor uw aanschijn leven, ik prijs U. Ik zegen U, dat Gij mij op deze dag en dit uur hebt waardig gekeurd, om onder het getal van de martelaren mijn deel te ontvangen van de kelk van uw Christus, tot opstanding ten eeuwige leven van ziel en lichaam, in de onvergankelijkheid van de heilige Geest. Moge ik heden voor uw aanschijn onder hen worden opgenomen als een rijke en welgevallige offergave, zoals Gij hebt bereid en mij vooraf hebt getoond en nu tot vervulling hebt gebracht, o God, waarachtig en zonder bedrog.
Daarom prijs ik U om alles, ik zegen U, ik verheerlijk U door de eeuwige en hemelse hogepriester Jezus Christus, uw geliefde Zoon, door wie aan U en met Hem en de heilige Geest de eer is, nu en in de komende eeuwen. Amen.’
Nadat hij dit ‘Amen’ had uitgesproken en zijn gebed beëindigd, staken de mannen het vuur van de brandstapel aan.
Toen er een geweldige vlam opsteeg, aanschouwden wij een wonder, wij aan wie het gegeven was dit te zien en die ook daartoe gespaard werden, opdat wij aan de overigen zouden kunnen boodschappen wat er gebeurd was. Het vuur nam namelijk de vorm aan van een gewelf, als het zeil van een schip, gebold door de wind, en omgaf zo geheel het lichaam van de martelaar. Zijn lichaam stond daar middenin, niet als brandend vlees, maar als brood dat gebakken wordt, of als goud en zilver dat in de oven gesmolten wordt. En wij namen een zoete geur waar, zoals wierook verspreidt of enig ander kostbaar reukwerk.