zaterdag 12 februari 2022

Collectegebed Zesde zondag door het jaar - Zo zijn dat God in ons kan wonen


Deus, qui te in rectis et sinceris manere pectoribus asseris,
da nobis tua gratia tales exsistere,
in quibus habitare digneris.

God, Gij zegt te wonen in hen die goed zijn en oprecht van hart.
Help ons door uw genade zo te leven
dat Gij bij ons verblijf wilt nemen.

Meer letterlijke tekst:
God, die bevestigt dat Gij verblijft in waarachtige en oprechte harten,
geef ons door uw genade zodanig(en) te zijn
in wie Gij U verwaardigt te wonen.



L i t u r g i s c h e  a n t e c e d e n t e n

Vermeld in de sacramentaria Gelasianum Vetus & Gellonense, beide 8e eeuw. (1)

O p b o u w

Eenvoudige, uiterst beknopte oratie bestaande uit twee zinnen, handelend over God en over ons
ad 1:   enkelvoudige anaklese gevolgd door een eigenschap van God zoals in de H. Schrift neergelegd
ad 2:   eigenlijke bede refererend aan het in de eerste zin genoemde

In de eerste zin een drievoudig klankrijm op –is, voortgezet in de tweede zin.
De werkwoorden “manere” in zin 1 en “habitare” in zin 2 zijn synoniemen.

B i j b e l s e  c o n t e x t

Oude Testament
Ex 25,8
Ex 29,45-46
Num 35,34
Ps 131 (132),14
Zach 2,14

Nieuwe Testament
Jo 14,23
Respondit Iesus et dixit ei: “Si quis diligit me, sermonem meum servabit, et Pater meus diligit eum, et ad eum veniemus et mansionem apud eum faciemus.”

Jezus antwoordde hem: Zo iemand Mij liefheeft, zal hij mijn woord onderhouden; dan zal mijn Vader hem ook beminnen, en Wij zullen tot hem komen, en ons verblijf bij hem nemen.

1 Cor 3,16
Nescitis quia templum Dei estis et Spiritus Dei habitat in vobis?
Weet gij niet, dat gij Gods tempel zijt, en dat Gods Geest in u woont?

2 Cor 6,16
Qui autem consensus templo Dei cum idolis? Vos enim estis templum Dei vivi; sicut dicit Deus: Inhabitabo in illis et inambulabo et ero illorum Deus, et ipsi erunt mihi populus.

En wat heeft een tempel Gods met afgoden uit te staan? Welnu, gij zijt een tempel van de levende God! Daarom heeft God gesproken: Ik zal onder hen wonen en wandelen, Ik zal hun God zijn, zij mijn volk.

1 Jo 3,24
Et qui servat mandata eius, in ipso manet, et ipse in eo; et in hoc cognoscimus quoniam manet in nobis, ex Spiritu, quem nobis dedit.

Wie zijn geboden onderhoudt, blijft in Hem en Hij in hem; en hieraan erkennen we, dat Hij in ons blijft: aan de geest, die Hij ons schonk.

1 Jo 4,12-16
Deum nemo vidit umquam; si diligamus ínvicem, Deus in nobis manet, et caritas eius in nobis consummata est. In hoc cognoscimus quoniam in ipso manemus, et ipse in nobis, quoniam de Spiritu suo dedit nobis. Et nos vidimus et testificamur quoniam Pater misit Filium salvatorem mundi. Quisque confessus fuerit: Iesus est Filius Dei, Deus in ipso manet, et ipse in Deo. Et nos, qui credidimus, cognovimus caritatem, quam habet Deus in nobis. Deus caritas est, et qui manet in caritáte, in Deo manet et Deus in eo manet

12 Nooit heeft iemand God aanschouwd; maar wanneer wij elkander beminnen, dan blijft God in ons, en is in ons de volmaakte liefde tot Hem. 13 Hieraan erkennen wij, dat wij in Hem blijven, en Hij in ons: dat Hij ons van zijn Geest heeft meegedeeld. 14 En we hebben aanschouwd en getuigen, dat de Vader de Zoon heeft gezonden als Verlosser der wereld; 15 wie dus belijdt, dat Jezus de Zoon is van God, in hem blijft God, en hij blijft in God; 16 dan hebben we ook de liefde erkend en geloofd, die God voor ons heeft. God is liefde; en wie in de liefde blijft, blijft in God en God in hem.

G e t u i g e n i s s e n  v a n  d e  V a d e r s  e n  g e e s t e l i j k e  
s c h r i j v e r s

Columbanus, abbas, Instructio 1: de Fide, 3: Opera, Dublin, 1957, p. 62.
      Deus ubique est, immensis totus, et ubique proximus iuxta suum de se testimonium: Ego sum, inquit, Deus proximans, et non Deus de longe. Non ergo longe a nobis manentem quærimus Deum, quem intra nos si meremur habemus. In nobis enim habitat quasi anima in corpore, si tamen nos membra sana sumus peccatis. Tunc vere ille habitat in nobis, qui dixit: Et habitabo in eis, et inter illos ambulabo. Si autem digni sumus ut ille in nobis sit, tunc in veritate ab illo vivificamur, quasi viva eius membra: In ipso enim, ut ait Apostolus, vivimus et movemur et sumus.         

God is overal, geheel onmetelijk en overal nabij, volgens zijn getuigenis over Zichzelf : Ik ben een God van nabij, geen God van verre. Daarom zoeken wij God niet als een die ver weg van ons is, maar als een, die wij in ons bezitten als wij het verdienen. Want Hij woont in ons als een ziel in een lichaam, als wij tenminste gezonde ledematen van Hem zijn en dood zijn voor de zonden. Dan woont hij waarlijk in ons die gezegd heeft : En Ik zal onder hen wonen en temidden van hen wandelen. Als wij dan waardig zijn, dat hij in ons woont, worden wij in waarheid door Hem in leven gehouden als zijn levende ledematen: Want in Hem, zoals de Apostel zegt, leven wij, bewegen wij ons en zijn wij.

Gregorius Nyssenus, Homília: Oratio 6: De beatitudinibus: PG 44, 1270
A...) Intra vos est regnum Dei; ut doceamur quod, qui cor suum ab omni creatura  atque vitiosa affectione expurgavit, in sua ipsius pulchritudine divinæ naturæ imaginem intuetur. (...) Puritas enim et vitiorum affectuumque vacuitas, et ab omni malo alienatio deitas est. Si igitur  hæc in te sunt,  Deus prorsus in te est.

(...) Het Rijk Gods is midden in u; zodat wij erop gewezen worden, dat hij, die zijn hart gereinigd heeft van elk schepsel en van slechte neigingen, in zijn eigen schoonheid het beeld ziet van de goddelijke natuur. (...) De Godheid immers is de reinheid en het vrij-zijn van ondeugden en slechte hartstochten, het verwijderd zijn van alle kwaad. Als dit dus in u aanwezig is, is ook God zeker in u aanwezig.

Origines, ex Libello de oratione, cap. 25: PG 11, 495-499
Ergo si Deum in nobis regnare volumus, nullo modo regnet peccatum in nostro mortali corpore, sed mortificemus membra nostra, quæ sunt super terram et fructificemus Spiritu; ut in nobis, quasi in spiritali paradiso, Deus obambulet regnetque solus in nobis cum Christo suo, qui sedeat in nobis a dextris virtutis illius spiritalis, quam optamus accipere: sedeatque donec inimici eius omnes, qui in nobis sunt, fiant scabellum pedum eius et evacuetur in nobis omnis principatus et potestas et virtus.

Als wij dus willen, dat God in ons heerst, mag de zonde geenszins heersen in ons sterfelijk lichaam, maar moeten wij onze aardse ledematen versterven en vrucht voortbrengen in de Geest. Zodat God in ons als in een geestelijk paradijs kan wandelen en alleen in ons kan heersen met zijn Christus, die in ons moge zetelen aan de rechterhand van die geestelijke kracht, die wij verlangen te ontvangen. Moge Hij daar zetelen totdat al zijn vijanden, die in ons zijn, worden tot een voetbank voor zijn voeten, en elke heerschappij, macht en kracht in ons onttroond wordt.

Leo Magnus etc. (zie beneden)
Het onderricht van de Apostel, zeer geliefden, spoort ons aan om de oude mens met zijn werken af te leggen (vgl. Ef 4,22; Kol 3,8) en ons van dag tot dag door een heilige levenswandel te hernieuwen. Als wij immers de tempel van God zijn, en de Heilige Geest de bewoner van onze zielen is volgens het woord van de Apostel: Gij zijt de tempel van de levende God@ (2 Kor 6,16), dan moeten wij er met grote waakzaamheid voor zorgen, dat de rustplaats van ons hart niet onwaardig zij voor een zo verheven Geest. En zoals in huizen, die door handen gemaakt zijn, met een lofwaardige oplettendheid ervoor gezorgd wordt, dat alles wat misschien door regenbuien of stormwinden of ook door ouderdom onderkomen is, weer snel en zorgvuldig hersteld wordt, zo moeten wij er met voortdurende nauwgezetheid voor waken, dat er in onze harten niets wanordelijks, niets onreins wordt aangetroffen. Want ofschoon ons bouwwerk niet zonder de hulp van de Bouwheer kan voortbestaan, en ons huis niet gaaf kan zijn zonder dat het beschermd wordt door zijn Maker, heeft de hand van onze Schepper, daar wij redelijke bouwstenen en een levende grondstof zijn, ons toch zó gevormd, dat zelfs hij, die hersteld wordt, nog met zijn Maker medewerkt. De mens mag zich dan ook niet onttrekken aan de gehoorzaamheid aan Gods genade, noch zich losmaken van het Goede, zonder Hetwelk hij niet goed kan zijn : en wanneer hij ondervindt, dat hem in het onderhouden der geboden iets onmogelijk of moeilijk is, moet hij niet bij zichzelf blijven stilstaan maar zijn toevlucht nemen tot Hem, die het beveelt; want Hij geeft zijn bevel juist om het verlangen op te wekken en hulp te verlenen, zoals de profeet zegt: “Werpt uw gedachten op God en Hij zal u voeden” (Ps  54,23)
Paus Leo de Grote, Preken voor het Liturgisch Jaar, vertaald en ingeleid door Dom F. Vromen O.S.B., Oosterhout: Veertigdaagse Vasten. Levensbronnen, Desclée de Brouwer 1959, 5e Preek, p. 42-43

Thomas a Kempis, Liber De imitatióne Christi, Lib. 2, 1.3-4,7-8
Converte te ex toto corde ad Dominum et relinque hunc miserum mundum, et inveniet anima tua requiem. Est enim regnum Dei pax et gaudium in Spiritu Sancto: veniet ad te Christus, ostendens tibi consolationem suam, si dignam illi ab intus paraveris mansionem.
Eia, anima fidelis, præpara huic Sponso cor tuum, quatenus ad te venire, et in te habitare dignetur. Sic enim dicit: Si quis diligit me, sermonem meum servabit, et ad eum veniemus et mansionem apud eum faciemus.

Keer u uit geheel uw hart tot de Heer en verlaat deze armzalige wereld, en uw ziel zal rust vinden. Want het Rijk Gods is vrede en vreugde in de Heilige Geest : Christus zal tot u komen en u zijn vertroosting schenken, als gij voor Hem in uw binnenste een waardig verblijf hebt bereid. (...)
Welaan dan, getrouwe ziel, bereid uw hart voor uw Bruidegom in de hoop, dat Hij zich zal verwaardigen tot u te komen en in u te wonen. Want zó spreekt Hij: Als iemand Mij liefheeft, zal hij mijn woord onderhouden, en wij zullen tot hem komen en ons verblijf bij hem nemen. (Jo 14,23)

I n h o u d

God bemint zijn schepselen en het is Hem een vreugde onder de mensen te wonen.
In zijn goedheid en wijsheid heeft Hij zichzelf willen openbaren en zijn liefdevol heilsplan bekend gemaakt (vgl. Ef 1,9) waardoor de mensen door Christus die onder ons heeft willen wonen - Et habitavit in nobis, Jo 1,14 - in de Heilige Geest toegang hebben tot de Vader en deelgenoten worden gemaakt aan de goddelijke natuur (vgl. Ef 2,18, 2 Pe 1,4).

Door deze Openbaring spreekt de onzichtbare God (vgl. Kol 1,15; 1 Tim 1,17) uit de overvloed van zijn liefde de mensen aan als vrienden (vgl. Ex 33,11; Jo 15,14-15) en gaat met hen om (vgl. Bar 3,38) om hen uit te nodigen tot de gemeenschap met Hem en hen daarin op te nemen (2).

Deze genadegave van de kant van God zet de mens aan God te zoeken en vraagt van hem als vanzelfsprekend zijn volledige wedergave: een volledig inzet toto corde, tota mente, tota anima, in oprechtheid van hart en wil.
Ook hierbij komt God de mens in zijn goddelijke pedagogie te hulp. De H. Ireneüs drukt het treffend uit wanneer hij spreekt over de wederzijdse gewenning tussen God en mens: “Het Woord van God heeft in de mens gewoond en is Mensenzoon geworden, om de mens eraan te wennen God te vernemen en God eraan te wennen in de mens te wonen naar het welbehagen van de Vader”(vgl. KKK 53).

“Als iemand Mij liefheeft, zal hij mijn woord onderhouden; mijn Vader zal hem liefhebben en Wij zullen tot hem komen en verblijf bij hem nemen”(Jo 14,23).
Zij die Christus liefhebben en niet alleen met de mond, maar in daad en waarheid ( vgl. 1 Jo 3,18), dus ‘oprecht’, zijn waarachtig in de ogen van God, en daarom wordt hen verzekerd : “Wij zullen komen en bij hen wonen”.
De oratie getuigt dat het een genade is zó te zijn dat God in ons kan wonen. “Zó te zijn” zegt het gebed, niet alleen maar “zó te leven”.

1, (Moeller, Clément en Coppieters >t Wallant, CORPUS ORATIONUM, Brepols Turnhout 1993, Tomus III

2, Vgl. Dei Verbum, Dogmatische Constitutie IIe Vatikaans Concilie