Reeks “Oratio super munera -
Gebed over de gaven”
Vijfde
zondag per annum / door het jaar
Christus ontvangt brood en wijn
voor de H. Eucharistie
Wij bidden U dat zij voor ons ook sacrament van eeuwig leven worden
I
n l e i d i n g
In de oratie van deze zondag
weerklinkt Gods bedoeling als Schepper door middel van brood en wijn in ons
gebrekkig leven te voorzien. Deze intentie verwoordt ook de hymne op de
schepping in psalm 104 (lezingendienst van het Getijdengebed, op zondag van de 2e
week van het Psalterium): “Kiemen doet Gij het gras voor het vee, en het gewas
ter bewerking aan de mens, opdat het brood uit de aarde zal geven en er is wijn
dat het hart van de mensen verblijdt, - als van olie glanst het gelaat – en
brood dat het mensenhart sterkt” (Ps 104, 14-15). Vreugdevol uit de psalmist
zich hier over de liefde van God voor zijn schepsels, in het bijzonder voor de
mensen. Voor hen heeft Hij in niet vermoede omvang gezorgd. De ontvangen
natuurlijke gaven, tot heilige tekens verheven, worden tot kracht en
waardigheid ten behoeve van de eeuwige werkelijkheid. Wat zij voor de mens in
natuurlijk opzicht tot stand brengen, dat moeten zij ook op het niveau van de eeuwigheid
van God voor de ziel uitwerken. Dat alles gebeurt bij het voltrekken van het
eucharistisch Mysterie, wanneer de natuurlijke gaven tot een nieuwe schepping
worden: op het moment van de trans-substantiatie maakt God brood en wijn tot
Sacrament. “Sacramentum æternitatis” zegt de Latijnse versie van de oratie.
“Wie mijn Vlees eet en mijn Bloed drinkt, heeft het eeuwige leven” zegt de Heer
(Jo 6, 54). Reeds nu, in ons gebrekkig leven werkt het Sacrament uit hetgeen de
heilige tekens betekenen: “eeuwig leven”, goddelijk leven, delen in de
heerlijkheid van de Drie-ene God. En zo heeft de werkzaamheid van het sacrament
een duidelijke eschatologische betekenis.
Deze “æternitas” is een delen
in het onbegrensde leven van God. Tegenover dit niet te meten goddelijk leven
verliest de draad van de tijd elke betekenis. De dood wordt gerelativeerd,
evengoed als het leven waaraan hij een einde maakt. “.. en Ik zal hem opwekken op de laatste dag”
(Jo 6, 54).
Heer,
maak deze gaven tot sacrament! Maar waarom vragen we dat? Hij heeft het
beloofd. Steeds opnieuw laat de liturgie ons zien dat men God moet bidden om de
genaden die Hij heeft beloofd en waarvan Hij de verwerkelijking aan uiterlijke
tekenen heeft verbonden. Want zo blijven wij ons bewust, dat het sacrament geen
mechanisme is, maar een zich altijd opnieuw schenkende liefde van God.
T e k s t
Missale Romanum – 1970
Domine, Deus noster,
qui has potius creaturas ad fragilitatis nostræ subsidium condidisti,
tribue, quæsumus, ut etiam æternitatis nobis fiant sacramentum.
Altaarmissaal
Nederlandse Kerkprovincie
– 1979
Heer onze God,
Gij hebt deze gaven van uw
schepping vooral bestemd hebt om ons in leven te houden.
Wij bidden U dat zij voor
ons ook sacrament van eeuwig leven worden.
Werkvertaling
Heer, onze God,
die deze geschapenheden als
hulpmiddel met name voor onze broosheid hebt voortgebracht,
geef,
bidden wij, dat zij ook voor ons tot genademiddel voor de eeuwigheid (mogen)
worden.
L i t u r g i s c h
e a n t e c e d e n t e n
Sacramentarium
Leonianum, 901, Verona, Kapittelbibliotheek LXXXV; 2e helft zesde eeuw; Sacramentarium
Gregorianum (Hadr), 9e eeuw 70,2), en de Secreta van donderdag na
Passiezondag in het Missale Romanum 1962, 487.
Missale Romanum – 1962
Domine, Deus noster,
qui in his potius creaturis,
quas ad fragilitatis nostræ præsidium condidisti,
tuo quoque nomini
munera iusisti dicanda constitui:
tribue, quæsumus,
ut et vitæ nobis præsentis auxilium et æternitatis efficient sacramentum.
Toen
paus Gregorius II (715-731) voor de donderdagen van de Vasten een misformulier
samenstelde gebruikte hij uit de bestaande misformulieren van het Sacramentarium
Leonianum een oratie die nu in verkorte vorm als Super munera voor de 5e
zondag per annum is voorzien in het Missale Romanum 1970. De inkorting betreft
vooral de stelling dat God zelf de op zich en an sich voor het levensonderhoud
van de mensen bestemde gaven vóór alles heeft willen bestemmen voor het
mysterie van de H. Eucharistie. Om welke reden de oratie die tot in het Missaal
van paus Pius bleef behouden, werd ingekort, is moeilijk uit te maken. Misschien
wilde men de tekst slechts vereenvoudigen. Door het elimineren van het tweede
gedeelte van de relatieve bijzin “tuo quoque nomini munera iusisti dicanda
constitui” boette ook de eigenlijke bede aan symmetrisch gehalte in. De
relatieve bijzin en de eigenlijke bede stonden ook inhoudelijk met elkaar in
verband: in de relatieve bijzin werd gesproken over de natuurlijke en
bovennatuurlijke bestemming van brood en wijn. Hiermee stemde de bede om
bijstand in het leven op aarde en het bewerken van een sacrament voor het
eeuwige leven overeen. Het bovennatuurlijke scheppingsdoel en de bede om
voorziening in het natuurlijke leven werden derhalve geschrapt.
S
t r u c t u u r a n a l y s e e n s t i j l f i g u r e n
1. Domine, Deus noster,
2. qui has potius creaturas ad fragilitatis nostræ subsidium
condidistis,
3. tribue, quæsumus, ut etiam æternitatis nobis fiant sacramentum.
De
oratie bestaat uit één enkele zin, als volgt klassiek opgebouwd: anaklese (r.
1), vermelding van een goddelijke eigenschap, hoedanigheid of weldaad (r.2),
waaraan de bede met het hoofdwerkwoord in regel 3 haar motief ontleent.
Ad 1
Domine, Deus noster - Heer, onze God, – dubbele anaklese met
twee vocativusvormen. De Heer is God, onze God, de Schepper, die alle geschapen
wezens en dingen in stand houdt en voorziet in hun behoeften. In ‘Dominus Deus’ herkent men een alliteratie.
Ad 2
qui … condidisti- het reflexivum qui,
met antecedent Domine, Deus noster, leidt een betrekkelijke bijzin in, die condidisti,
in het perfectum als gezegde heeft en in de indicativus staat, omdat sprake is van een feitelijke toelichting op
het antecedent.
Het directe object van het
verbum is has […] creaturas, deze schepsels (letterlijk), in twee
congruerende accusativusvormen, uiteengeplaatst door de bijwoordelijke bepaling
welke een hyperbaton vormen.
Potius, veeleer, veelmeer, liever, eerder, -
bijwoordelijke bepaling. Potius is de adverbiale vorm van de comparativus
(vergrotende trap) van het adiectivum potis, pote, machtig, vermogend. De
superlativusvorm als adverbium potissimum, heeft betekenissen als voornamelijk,
hoofdzakelijk.
Het
zinsdeel ad fragilitatis nostræ subsidium is een bijwoordelijke bepaling
bestaande uit de accusativus van
richting ad subsidium, bepaald door het præpositum ad, en de genitivus
objectivus fragilitatis nostræ: een hulpmiddel voor / ten behoeve van, die
klassiek geplaatst staat tussen de prepositie ad en het bijbehorende
substantivum subsidium. De plaatsing in de zin van ad […] subsidium vormt
opnieuw een hyperbaton.
Ad 3
Tribue, verleen, schenk van tribúere, 3, gezegde
in de imperativusvorm, welke door de losse werkwoordsvorm quæsumus, wij
vragen/bidden U, in de tussenzin wordt gemilderd óf juist de bede ondersteunt.
Ut etiam æternitatis nobis
fiant sacramentum: finale/doelaanwijzende of consecutieve / gevolgaanduidende
bijzin ingeleid door het voegwoord ut met het verbum fiant, 3e
pers. meervoud van fíeri, factus sum (=worden, geschieden) in de coniunctivus
præsentis als uitdrukking van een wens,
of verlangen. Het subject ‘zij’, verwijzend naar het substantivum creaturas van
r. 2, is opgesloten in het verbum fiant.
Nobis, voor ons, bijwoordelijke bepaling in de
dativusvorm (datiuvus commodi, van voordeel).
Etiam, nog, ook nog, ook, zelfs bijwoordelijke
bepaling.
De zinsdelen æternitatis
[…] sacramentum vormen het object bij het verbum fiant, samengesteld uit
de accusativusvorm sacramentum en nader toegelicht door de genitivusvorm
æternitatis (genitivus explicativus of beter wellicht een genitivus obiectivus,
vanuit de gedachte dat door en in het sacrament van de H. Eucharistie luidens
de antifoon O sacrum convivium op Sacramentsdag zegt: “futuræ gloriæ nobis
pignus datur, ons het onderpand wordt gegeven van de toekomstige heerlijkheid.
V o c a b u l a r i
u m
Condidisti, 2e pers. enkelvoud van het perfectum
activi van cóndere, cóndidi, cónditum, 3, met o.a. betekenissen:. stichten,
inrichten, vormen, scheppen. Wie
vertrouwd is met het kerkelijk
getijdengebed herinnert zich onmiddellijk de openingsregel en de melodie van
de hymne van de Vespers ieder jaar
opnieuw aan het begin van de Adventstijd opent: Conditor alme siderum… Verheven
Schepper van de sterren… En op de Vigilie van Kerstmis horen we in de
Aankondiging van Christus’ Geboorte de cantrix zingen: “[…] ab Urbe cóndita anno
septingentésimo quinquagésimo secúndo … in
het 752e jaar vanaf de stichting van de stad [Rome]”. “Ab Urbe
Condita” is ook de titel van een door Titus Livius geschreven monumentaal werk
over de geschiedenis van het Romeinse Rijk, vanaf de stichting van de stad
(gedateerd op 753 v. Chr. tot aan Livius’ eigen tijd (rond het jaar 10).
Creaturas, acc. meerv. van creatura, -æ, schepping,
geschapen wezen, schepsel, geschapenheid: substantivum bij het verbum creare
(in onze taal afleidingen als creëren, creatief, creatuur, recreatie,
recreatief enz.). In Marc 16, 15 geeft Jezus de Apostelen de opdracht: “Prædicate
evangelium omni creaturæ” dat betekent aan heel de schepping, aan alle mensen.
“Creator”
is naast Conditor ook een dikwijls gebruikte aanduiding voor God: in de bekende
hymne tot de Heilige Geest “Veni Creator Spiritus” en in de hymne van de H.
Ambrosius “Deus, Creator omnium”. Creare komen we tegen in de openingszin van
het Boek Genesis (Boek van de wording): In principio creavit Deus cælum et
terram (1, 1).
Subsidium, -i, N hulp, bijstand, hulpmiddel,
ondersteuning, bescherming (in de krijgstaal: reserve, achterhoede)
Fragilitas,
-atis f., breekbaarheid, broosheid, zwakheid, fragiliteit. In het
preconciliaire ritueel van de Aswijding zegt de tweede oratie: Deus […]
fragilitatem conditionis humanæ benignissime respice, God, zie genadig neer op
de zwakheid van onze menselijke natuur. De broosheid en de zwakheid van de
menselijke natuur, met name de geneigdheid tot het kwaad, vormen in de oraties
dikwijls het motief voor een beroep op Gods barmhartigheid.
C
o m m e n t a a r
Zoals
in de Inleiding reeds gezien beschouwt de oratie Super munera de
offergaven: brood en wijn,
voortbrengselen van de natuur, die door God zijn bestemd ons te voeden, onze
lichamelijke gebrekkigheid te helpen – deze wil God voornamelijk als offergaven
voor zijn heilig Offer - ze moeten echter ook hulp voor het geestelijke leven
op aarde en Geheim voor de eeuwigheid zijn. Dat brood en wijn dit dubbele doel
dienen drukt het Latijn uit met de adverbia potius, eerder, met name, vooral,
en etiam, ook. De betekenis van de oratie is dat de Schepper blijft voorzien in
het brood en de wijn die we nodig hebben. Als deze op onze tafels worden
geplaatst zijn ze het voedsel en drank voor ons levensonderhoud, wanneer deze
op het altaar worden geplaatst en genuttigd worden zij tot sacramentele kracht
voor het geestelijke leven alsook een werkzaam onderpand voor de eeuwige
voltooiing. Immers, als de Eucharistie
de gedachtenis van het Paasmysterie van de Heer is, als wij door onze Communie aan
het altaar "met hemelse zegen en genade verzadigd worden", dan is de
Eucharistie ook een vooruitlopen op de hemelse heerlijkheid. Gebeurtenissen in de geschiedenis hebben
eenmaal plaats en gaan dan voorbij', opgeslokt door het verleden. Het
Paasmysterie van Christus is niet slechts een onderdeel zijn van het verleden,
omdat Christus door zijn dood de dood vernietigd heeft, en omdat alles wat
Christus is en alles wat Hij voor de mensen gedaan en geleden heeft, deel
uitmaakt van de goddelijke eeuwigheid en dus alle tijden overkoepelt en in alle
tijden tegenwoordig gesteld wordt. Zijn kruisdood en Verrijzenis blijven, en
trekken alles naar het Leven, het
Eeuwige Pasen, toe. Mors et vita duello, conflixere mirando. Dux vitæ
mortuus regnat vivus! (sequentie
Victimæ paschali laudes).