Reeks “Oratio super munera -
Gebed over de gaven”
Zesde
zondag per annum / door het jaar
Christus ontvangt brood en wijn voor de H. Eucharistie
Geef allen die uw wil volbrengen het geluk dat Gij hebt beloofd.
I
n l e i d i n g
Steeds
weer opnieuw vraagt het Gebed over de gaven om verlossing uit de macht van de
zonde, om zuivering en om deelname aan het leven van de Verrezen Heer als
nieuwe schepping. Het zijn de twee polen van het Paasmysterie, dat ons
deelachtig wordt wanneer de genade van God ons binnenvoert in het mysterie van
lijden, dood, verrijzenis en verheerlijking van Jezus Christus.
Steeds
weer opnieuw wijst de liturgie in dit kader ook op het belang van het vervullen
van Gods Wil, sterker, ze dringt er op aan, zoals ook in de oratie van deze
zondag. Vervolgens opent zij het perspectief op het eeuwige loon dat ook op de
werkzaamheid van het H. Misoffer wordt teruggevoerd, natuurlijk, omdat immers
de goede daad en de overeenkomstige beloning ook tot het Paasmysterie behoren.
De
weg van verlossing loopt vanaf het mysterie van het Doopsel over een leven uit
de genade der herschepping (voortdurende zuivering en vernieuwing) naar de
eindvoltooiing, het loon in de eeuwige zaligheid.
T e k s t
Missale Romanum –
1970
Hæc nos oblatio, quæsumus, Dómine, mundet et renovet,
atque tuam exsequentibus voluntatem fiat causa remunerationis æternæ.
Altaarmissaal
Nederlandse Kerkprovincie
– 1979
Heer, wij bidden U: laat
deze Eucharistie ons zuiveren en vernieuwen,
en aan allen die uw wil
volbrengen het geluk geven dat Gij hebt beloofd.
Werkvertaling
Moge dit offer, zo bidden
wij [U], Heer, ons reinigen en vernieuwen,
en moge het, voor hen die Uw
wil volbrengen, ook oorzaak worden tot eeuwige beloning.
L i t u r g i s c h
e a n t e c e d e n t e n
Het
Gebed over de gaven is een compilatie van tekstfragmenten uit het
Sacramentarium Pragense, Metropolitaans kapittelbibliotheek Praag, Codex 0.83:
29, 2, 8e eeuw, en uit het Missale Romanum 1962, o.a. van de 6e
zondag na Driekoningen.
S t r u c t u u r a n a l y
s e e n
s t i j l v o r m e n
De oratie bestaat uit één
enkele zin, opgebouwd uit twee halfzinnen, verbonden door de coniunctie atque,
waarin een drievoudige bede is vervat.
Ad 1
De eerste halfzin opent met
de fraaie stijlfiguur hyperbaton waarbij het subject hæc [nos] oblatio,
bestaande uit twee congruerende nominativusvormen (hæc, vrouwelijk
enkelvoud van het pronomen demonstrativum hic en het substantivum oblatio) door
het object van het gezegde nos in de accusativusvorm uiteen wordt
geplaatst. Het subject oblatio heeft een dubbel gezegde bij zich: mundet
en renovet, beide 3e pers. enkelvoud coniunctivi præsentis
activi van de verba mundare en renovare. Vanwege het wenskarakter is de
aanvoegende wijs gebruikt. Mundet et renovet laten klank- resp.
eindrijm zien.
Quæsumus, bidden/vragen wij [U], tussenzin, een in
de oratietaal veelvuldig voorkomende, op zichzelf staande werkwoordsvorm, hier
ter ondersteuning van het wenskarakter en verwijzend naar de biddende
gemeenschap.
Domine, [o] Heer, anaklese, aanspreekvorm in de
vocativus.
Ad 2
Tweede halfzin, met de
eerste verbonden door de coniunctie atque, en daarbij, en ook, waarin de derde
bede is vervat, cumulatief ten opzichte van de in r. 1 verwoorde beden omdat
het hier een bede in de eschatologische dimensie betreft, namelijk voor de
eeuwigheid.
Fiat, moge deze [oblatio] worden/zijn, gezegde
in 3e pers. enkelvoud coniunctivi præsentis activi van fieri met als
subject de in r. 1 genoemde oblatio.
Causa remunerationis æternæ:
prædicaatsnomen bij het gezegde/koppelwerkwoord fiat, samengesteld uit de
nominativusvorm causa gevolgd door twee congruerende genitivusvormen
(obiectivus) .
Tuam exsequentibus voluntatem,
voor hen die uw wil volbrengen / doen – bijwoordelijke bepaling, opgebouwd door
de dativusvorm meervoud (dativus commodi, van voordeel) van het tegenwoordig
deelwoord exsequens die gelezen moet worden als verwijzend naar het nos in
regel 1 en door de congruerende accusativusvormen tuam voluntatem. Opnieuw een
fraaie hyperbaton aan het begin van r. 2 en dus parallellie met regel 1.
V o c a b u l a r i
u m
Oblatio, - nis f., offerande, offer, gave, substantivum bij offerre,
obtulki, oblatum met betekenissen als tegemoet brengen, voor ogen stellen,
aanbieden, offeren.
Mundare, - avi, atum, reinigen, en in het passivum: rein worden.
Verwante substantiva: mundatio, onis, reiniging; munditia, æ, en
mundities, -iei f. reinheid.
Het adiectivum mundus, a, - um betekent 1.
zuiver, rein, zindelijk 2. smaakvol, keurig.
Niet te verwarren
met het substantivum mundus, -i met betekenissen als 1. opschik, tooi 2.
wereld, heelal 3. aardbol, aarde 4. Mensdom.
Renovare, - avi, atum, vernieuwen , herstellen,
verkwikken met bijbehorend substantief renovatio, -onis. (“renovatie”).
Remuneratio, -onis f., vergelding, beloning, salaris,
compensatie (oorspronkelijk een geschenk teruggeven aan de schenker).
Exsequor, executus sum dep. 3, bedienen,
voltrekken, uitvoeren (In onze taal afleidingen als executie, executief enz.).
Voluntas, atis f., 1. wil, het
willen; 2. wens, begeerte, verlangen 3. wilsuiting, raadsbesluit, 4. inzicht,
voornemen 5. laatste wil, testament 6. vrije wil, bereidwilligheid 7.
welwillendheid, bereidheid. Voluntas hoort tot het verbum velle, volui. Fiat
voluntas tua : uw wil geschiede (Pater Noster).
Voluntate betekent vrijwillig, bereidwillig, graag.
C
o m m e n t a a r
Het
begrip oblaat (van oblatus = opgedragen) heeft in de monastieke
geschiedenis betrekking op jongens of
meisjes die in de middeleeuwen (vóór de
11e eeuw) door ouders of verwanten aan abdijen en andere kloosters werden
overgedragen om te worden opgevoed als voorbereiding op een intrede of voor een
kerkelijk ambt. Vanaf de 12e eeuw raakte deze institutie in onbruik en werd uiteindelijk
door het Concilie van Trente (1525-1563( definitief afgeschaft.
Uit
de Vita van de H. Gertrudis de Grote (van Eisleben of Helfta) + 1302 (abdis en
mystica) is bekend dat zij vanaf haar vijfde jaar in het
cisterciënserinnenklooster van Helfta verbleef waar zij onder leiding van haar
lerares de H. Mechtild van Hackeborn + 1299 een voortreffelijke vorming kreeg
in de theologie en het Latijn.
De
H. Hildegardis werd geboren als tiende kind van graaf Hildebert van
Bermersheim. Voor haar opvoeding werd ze
op haar achtste overgedragen aan de zorg van Jutta von Sponheim, abdis van het
zusterklooster te Disibodenberg, dat ressorteerde onder een groter klooster van
benedictijner monniken. Ze leerde van Jutta Latijn, enkele van de middeleeuwse
artes liberales, het lezen en interpreteren van de psalmen en andere
Bijbelteksten, de liturgie en de Regel van Benedictus. Al op haar vijftiende
jaar legt zij de gelofte af. Als Jutta in 1136 sterft, neemt Hildegard de
leiding van de vrouwengemeenschap over en wordt abdis. Zij componeerde muziek
en schreef boeken over theologie (Sci Vias Domini), ook over de natuur en de
geneeskunst.
Ook
vandaag zijn aan sommige abdijen, leken – gehuwd of ongehuwd – als oblaten of
donaten verbonden die, in de wereld levend, spiritueel in harmonie leven met de in die abdijen
gevolgde kloosterregel en die in plaats van religieuze geloften een oblatie of
toewijding aan de abt/abdis afleggen, waarbij zij zich binden aan bepaalde
gebedsverplichtingen en soms kloosterlijk ondersteunende taken op zich nemen.
Het
begrip oblatio komt negen maal voor
in de oraties super munera en wel op de zondagen I, VI, XIV, XVIII, XXII, XXIV,
XXVI, XXVIII en XXXI door het jaar. In het Nieuwe Testament verwijst oblatio eerstens naar het offer van
Christus op Calvarië : “Tradidit semetipsum pro nobis oblationem et hostiam Deo
in odorem suavitatis” - Hij heeft zich voor ons overgeleverd als offergave en
slachtoffer, God tot een lieflijke geur” (Ef 5, 2) en van de offerande op
Calvarië naar de offerande in de H.Mis “…omnes differentias hostiarum una
Corporis et Sanguinis tui implet oblatio” - het enige Offer van uw Lichaam en
Bloed vervangt volledig de veelheid aan offers, (Leo Magnus, Sermo 59, lect. 9,
14 sept.) en vervolgens naar de giften die daartoe door priester en gelovigen worden
aangeboden: “Hanc igitur oblationem servitutis nostræ, sed et cunctæ familiæ
tuæ…”- Dit offer van ons, uw dienaars, en van allen die U toebehoren (Canon
Romanus), en “Ascendat ad te, Domine, nostræ devotionis oblatio”- Heer, moge
het offer dat wij U met toewijding brengen tot U opstijgen (Gebed over de gaven
van 15 aug.).
Het gebed van deze zondag
vraagt dat het Offer “ons mag zuiveren en vernieuwen” en dat het “oorzaak moge
worden voor een eeuwige beloning”. De gevraagde objecten zijn de actuele
effecten van het Offer (zuivering en vernieuwing) in de tijd en voortgaand, de
effecten die nog in de toekomst liggen, ter vervulling in de eeuwigheid.
“Zijn
lichaam droeg Hij op het altaar van het kruis op aan God, zijn Vader, als
slacht-offer tot onze verzoening. Zijn Bloed vergoot Hij als losprijs en
tegelijk als reinigingsbad, opdat wij, vrijgekocht van een ellendige slavernij,
van al onze zonden zouden gereinigd worden. (…) Geen sacrament is heilzamer dan
dit, waarin wij gezuiverd worden van onze zonden, waar de deugden worden
vermeerderd en de geest wordt gevoed met een overvloed van allerlei geestelijke
gaven” (Thomas van Aquino, Opusc. 57 in festo Corporis Christi).
“Bij
de viering van de aardse liturgie hebben wij al bij wijze van voorsmaak deel
aan de hemelse, die in de heilige stad Jeruzalem wordt gevierd, waarheen wij
als pelgrims naar toe streven. Steunend op haar apostolische traditie, die
wortelt in de dag zelf van Christus’ Verrijzenis, viert de Kerk het
Paasmysterie op iedere achtste dag, die daarom terecht de “Dag des Heren” wordt
genoemd. Op die dag immers moeten de gelovigen samenkomen om het woord Gods te
aanhoren en de Eucharistie te vieren, het lijden, de verrijzenis en de
heerlijkheid van de Heer Jezus te gedenken, en God te danken, die hen heeft
herboren worden tot een nieuw leven van hoop door de opstanding van Jezus
Christus uit de doden. Van haar kant spoort de liturgie de gelovigen aan om,
gevoed met de "paasgeheimen, eendrachtig in liefde" te zijn; zij
bidt, dat "zij in hun levenswandel mogen bewaren, wat zij door het geloof
hebben ontvangen". En de vernieuwing van het verbond van de Heer met de
mensen in de Eucharistie dringt de gelovigen, Christus vurig lief te hebben en
ontsteekt die liefde in hen. Uit de liturgie dus, en vooral uit de Eucharistie,
stroomt ons de genade toe als uit een bron, en zij voert op de meest
doeltreffende wijze tot die heiliging van de mensen en tot die verheerlijking
van God in Christus, waarop alle andere werken van de Kerk als op hun doel
gericht zijn” (Vgl. Constitutie over de H. Liturgie, IIe Vat. Conc.
nrs. 8, 106, 10).
“Als
wij zo de gaven van Zijn liefde hebben ontvangen, laten we dan sterven aan de
zonde en in een nieuw leven wandelen voor God” (H. Fulgentius van Ruspe, Tract.
contra Fabianum).
Ook
de heilige apostel Paulus spoort ons aan (vgl. Rom 12, 1-2) dat wij onszelf zouden
aanbieden als een levend, heilig, aan God welgevallig offer: een geestelijke
eredienst, die ons past en dat wij ons niet gelijkvormig moeten maken aan deze
wereld, maar ons omvormen in nieuwheid van geest, om te getuigen wat de wil van
God is, wat een goede, welgevallige, volmaakte en volledige offerande is. En
hij voegt eraan toe ons gedrag als christenen niet af te stemmen op deze
wereld, maar andere mensen te worden, door een nieuw inzicht geleid, zodat wij
kunnen onderscheiden wat God wil, wat goed is, Hem aangenaam en volmaakt. Dat
is voor ons een opgave, maar ook een kans iedere dag opnieuw, met Gods genade!