Ad Officium
lectionis
Lectio altera
Ex Sermónibus sancti Leónis
Magni papæ
(Sermo 4 de Natali ipsius, 2-3: PL 54, 149-151)
Ecclesia Christi in Petri fidei firmitate consurgit
De
toto mundo unus Petrus elígitur, qui et universárum géntium vocatióni, et
ómnibus Apóstolis cunctísque Ecclésiæ pátribus præponátur: ut, quamvis in
pópulo Dei multi sacerdótes sint multíque pastóres, omnes tamen próprie regat
Petrus, quos principáliter regit et Christus. Magnum et mirábile, dilectíssimi,
huic viro consórtium poténtiæ suæ tríbuit divína dignátio; et, si quid cum eo
commúne céteris dedit quidquid áliis non negávit.
Omnes
dénique Apóstolos Dóminus quid de se hómines opinéntur intérrogat; et támdiu
sermo respondéntium commúnis est, quámdiu humánæ ignorántiæ ambigúitas
explicátur.
At
ubi quid hábeat sensus discipulórum exígitur, primus est in Dómini confessióne,
qui primus est in apostólica dignitáte. Qui cum dixísset: Tu es Christus,
Fílius Dei vivi, respóndit ei Iesus: Beátus es, Simon Bar-Iona, quia caro et
sanguis non revelávit tibi, sed Pater meus qui in cælis est; id est, ídeo
beátus es, quia te Pater meus dócuit, nec terréna opínio te feféllit, sed
inspirátio cæléstis instrúxit; et non caro nec sanguis, sed ille me tibi, cuius
sum unigénitus Fílius, indicávit.
Et
ego, inquit, dico tibi: hoc est, sicut Pater meus tibi manifestávit divinitátem
meam, ita et ego tibi notam fácio excelléntiam tuam: Quia tu es Petrus: id est,
cum ego sim inviolábilis petra, ego lapis anguláris, qui fácio utráque unum,
ego fundaméntum præter quod nemo potest áliud pónere; tamen tu quoque petra es,
quia mea virtúte solidáris, ut quæ mihi potestáte sunt própria, sint tibi mecum
participatióne commúnia.
Et
super hanc petram ædificábo Ecclésiam meam, et portæ ínferi non prævalébunt
advérsus eam. Super hanc, inquit, fortitúdinem ætérnum éxstruam templum, et
Ecclésiæ meæ cælo inserénda sublímitas in huius fídei firmitáte consúrget.
Hanc
confessiónem portæ ínferi non tenébunt, mortis víncula non ligábunt: vox enim
ista vox vitæ est. Et sicut confessóres suos in cæléstia próvehit, ita
negatóres ad inférna demérgit.
Propter
quod dícitur beatíssimo Petro: Tibi dabo claves regni cælórum. Et quæcúmque
ligáveris super terram, erunt ligáta et in cælis; et quæcúmque sólveris super
terram, erunt solúta et in cælis.
Transívit
quidem étiam in álios Apóstolos ius potestátis istíus, et ad omnes Ecclésiæ
príncipes decréti huius constitútio commeávit; sed non frustra uni commendátur,
quod ómnibus intimétur. Petro enim ídeo hoc singuláriter créditur, quia cunctis
Ecclésiæ
Tweede lezing
Uit een preek van de heilige paus Leo de
Grote († 461)
Op de hechtheid van het geloof van Petrus rijst de kerk van
Christus op.
Uit heel de wereld wordt
alleen Petrus gekozen om aangesteld te worden over de roeping van alle
volkeren, over alle apostelen en over alle vaders van de Kerk: ofschoon er
onder het volk van God vele priesters zijn en vele herders, worden aldus allen
eigenlijk door Petrus geleid, terwijl Christus hun opperste leider is. Het is
iets groots en wonderlijks, zeer geliefden, dat God deze mens, Petrus, wil
laten delen in zijn macht. Als Hij de overige kerkleiders iets met Petrus
gemeenschappelijk laat bezitten, geeft Hij slechts via de persoon van Petrus
wat Hij anderen niet wil weigeren.
Tenslotte ondervraagt de
Heer alle apostelen, wat de mensen van Hem denken. Hun gezamenlijk antwoord
gaat niet verder dan het noemen van de onzekere meningen van de mensen.
Maar zodra naar de mening
van de apostelen zelf gevraagd wordt, is Petrus in het belijden van de Heer de
eerste, zoals hij ook de eerste is in de apostolische waardigheid. Toen Petrus
gezegd had: ‘Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God’, antwoordde Jezus
hem: ‘Zalig zijt gij, Simon, zoon van Jona, want niet vlees en bloed hebben u
dit geopenbaard, maar mijn Vader die in de hemel is’ (Mt. 16, 16-17). Dat wil
zeggen: daarom zijt gij zalig omdat mijn Vader u onderwezen heeft en een aardse
mening u niet heeft misleid, maar een hemelse ingeving u heeft onderricht. Niet
vlees en bloed hebben Mij aan u geopenbaard, maar Hij wiens eniggeboren Zoon Ik
ben.
En Hij vervolgde: ‘Op mijn
beurt zeg Ik u’, dat wil zeggen: zoals mijn Vader u mijn godheid heeft
geopenbaard, zo maak Ik u ook uw hoge plaats bekend: ‘Gij zijt Petrus’, dat is:
ofschoon Ik de onwrikbare rots ben, de ‘hoeksteen die de twee werelden één
maakt’ (Ef. 2, 20 en 14), het fundament waarbuiten niemand een ander kan
leggen, toch zijt ook gij een rots, want gij wordt bevestigd door mijn kracht,
zodat wat Mij eigen is door mijn macht, voor u gemeenschappelijk is met Mij,
want gij hebt er deel aan.
‘En op deze steenrots zal Ik
mijn Kerk bouwen, en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen’ (Mt. 16,
18). Hij zegt: op een sterke rots zal Ik de eeuwige tempel bouwen, en op de
hechtheid van dit geloof zal mijn Kerk hoog oprijzen om eens in de hemel te
worden opgenomen.
De poorten der hel zullen
deze belijdenis niet overweldigen, en de kluisters van de dood zullen haar niet
boeien, want dit woord is een woord van leven. En zoals dit woord zijn
belijders omhoog naar de hemel voert, zo stort het zijn loochenaars omlaag in
het rijk van de dood.
Daarom wordt tot de
zaliggeprezen Petrus gezegd: ‘Ik zal u de sleutels geven van het rijk der
hemelen. En wat gij zult binden op aarde, zal ook in de hemel gebonden zijn en
wat gij zult ontbinden op aarde, zal ook in de hemel ontbonden zijn’ (Mt. 16,
19).
Zeker, ook op de andere
apostelen is deze rechtsmacht overgegaan, en voor alle leiders van de Kerk is
dit besluit van kracht geworden; maar het is niet zonder reden dat aan één
enkele persoon wordt toevertrouwd wat aan allen kenbaar wordt gemaakt. Want
hierom wordt dit aan Petrus afzonderlijk toevertrouwd, omdat Petrus ten
voorbeeld wordt gesteld voor alle leiders van de Kerk.