zaterdag 12 februari 2022

Oratio post Communionem – Gebed na de Communie (Postcommunio) Dominica VI per annum Zesde zondag door het jaar Laat ons verlangen naar die gaven, waardoor wij werkelijk leven.

Het Laatste Avondmaal.
Mozaïek in de S. Apollinare Nuovo, Ravenna (vóór 529)

I n l e i d i n g
Laat ons verlangen naar die gaven, waardoor wij werkelijk leven
“Christe, manna de cælo descendens, qui Ecclesiam pascis corpore et sanguine tuo,
in fortitudine huius cibi fac nos ambulare”.
Christus, manna dat uit de hemel neerdaalt en die de Kerk voedt met uw Lichaam en uw Bloed, laat ons in de kracht van dit voedsel leven.
(Uit de Preces van de Lauden van Sacramentsdag).

Tijdens hun tocht door de woestijn naar het Beloofde Land leefden de Israëlieten van het manna dat uit de hemel kwam. “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wat Mozes u gaf was niet het brood uit de hemel; het echte brood uit de hemel wordt u door mijn Vader gegeven; want het brood van God daalt uit de hemel neer en geeft leven aan de wereld”. “Ik ben het levende Brood dat uit de hemel is neergedaald. Als iemand van dit Brood eet, zal hij leven in eeuwigheid” (Jo 6, 32-33.51). Het is dus het eucharistische Brood waarvan wij, zoals de oratie zegt, “in waarheid leven”.  Het is Jezus Christus Zelf door Wie wij wèrkelijk leven. “Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven” (Jo 14, 6).
“Brood uit de hemel hebt Gij hen geschonken…dat alle zoetheid in zich bevat” (Wijsheid 16,20 [Vulgaat]). “Met hemelse geneugten zijn wij gevoed”, zo begint de oratie. De woestijn is het weiland, waarop de Goede Herder ons weidt (cf Ps 23, De Heer is mijn Herder).
Zou het mogelijk zijn dat iemand het Brood des Leven niet verlangt te eten? De oratie schijnt daarvan uit te gaan, want zij vraagt “dat wij steeds verlangen te eten waarvan wij waarachtig en werkelijk leven.
Niet alleen voedde de Heer zijn Volk in de woestijn met manna als leeftocht, maar Hij schonk het ook het Beloofde Land. Als wij de vruchten van de H. Eucharistie in ons laten toenemen, godvruchtig, waardig, goed voorbereid en met liefde de H. Communie ontvangen, zal God ons zijn vrede en rust geven, tijdelijk in dit aardse leven, en dezelfde gaven in de hemel, voor eeuwig.
Terecht bezong de H. Thomas van Aquino als volgt de H. Eucharistie:
O memoriale mortis Domini,
Panis vivus vitam præstans homini,
Præsta meæ menti de te vivere,
Et te illi semper dulce sapere.

O gedachtnisteken van des Heren dood,
levend Brood, dat aan de mens het leven geeft,
Geef mij, dat mijn geest in U zijn leven vindt,
Geef hem als zijn zoetheid U te smaken steeds.

T e k s t
Missale Romanum [MR] 1970
Cælestibus, Domine, pasti deliciis, quaesumus,
ut semper eadem, per quæ veraciter vivimus, appetamus.

Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie 1979
Heer, Gij hebt ons laten proeven van de hemelse vreugde.
Wij bidden U: laat ons altijd verlangen naar deze gaven waardoor wij werkelijk leven.

Werkvertaling
Met hemelse geneugten gevoed, smeken wij U, Heer,
dat wij altijd mogen verlangen naar datgene waardoor wij in  wèrkelijk leven.

L i t u r g i s c h e  a n t e c e d e n t e n
De brontekst van de Postcommunio [PC] van deze zondag vinden we in het Sacramentarium
Gelasianum Vetus (Vat. Reg. Lat. 316) eerste helft 8e eeuw, fol. 1311; in de Codex Engolismensis, Parijs, Bibl. Nat.. 816 (8e-9e eeuw), waarschijnlijk afkomstig uit het gebied ten zuiden van de Loire, vervolgens overgebracht naar Angoulême, fol. 1750; in het Sacramentarium Pragense, Praag, Bibl. Metropolitaans Kapittel, Cod. 0.83, 8e eeuw, fol. 29.3 en in een viertal andere codices met minieme varianten.
Rubrieken:
(Ditmaal een grotere uitweiding om een indruk te geven van het tracé van de brontekst)
Alia missa cotidiana, oratio post communionem: Engolismensis, GelasV en Parijs, B.N. lat. 2296 (Fragment Colbert 1348) 9e-10e eeuw, fol. 281.
Feria VIIa  seu sabbato in sexagesima, oratio ad complendum: Pragense en Codex Ratisbonnensis (Verona, Biblioteca Capitolare, LXXXVI, in den Jahren 993/994 in Regensburg geschrieben), folio, 265.
Dominica IVa post Theophaniam (4e zondag na de Openbaring des Heren), oratio ad complendum in het Sacramentarium Rossianum, Cod.: Rome, Bibl. Vatic., Ross. Lat. 204 (tegen 1050). Grégorien mixte de Fulda, originaire de Niederaltaich, fol. 36.
Dominica Va post Theophaniam, oratio ad complendum in de Codex Padova, Bibl. Capitolare, D 47, ff. 11r-100r  (midden 11e eeuw), Sacramentaire Gélasien mixte, chef de file dedu type “P”, écrit dans l’atelier impérial de Lothaire pour Vérone, passé plus tard à Padoue,où il a été complete, fol. 114.
(E. Mœller, J.M. Clément en B. Coppieters ’t Wallant, Corpus Orationum, I, A-C, Brepols, Turnhout 1992, p. 1274-275, nr. 536).
Dominica VIa in MR 1962 oratio post Communionem, 97.
T e x t u e l e  a n a l y s e 
1. Cælestibus, Domine, pasti deliciis, quaesumus,
2. ut semper eadem, per quæ veraciter vivimus, appetamus.

Deze beknopte oratio met drie ‘– mus’ uitgangen als geheugensteuntje, bestaat uit één enkele volzin, op te splitsen in de hoofdzin met prædicaat quæsumus in de indicativus, welke hoofdzin tevens de bijstelling “cælestibus [ … ] pasti deliciis”, bevat (regel 1), en een finale/consecutieve bijzin, ingeleid door het voegwoord ut, met het prædicaat appetamus in de coniunctivusvorm omdat deze de wens van de biddende gemeenschap uitdrukt (coniunctivus optativus). Het object “eadem” van de ut-bijzin wordt Het object “eadem”van de ut-bijzin wordt in zijn functie van antecedent aangevuld met de relatieve bijzin “per quæ veraciter vivimus” die het object nader verklaart en in de indicativus staat als realiteit voor de biddende gelovigen.
De ‘hoofdzin’ is in feite de openingszin, een tot God gerichte bede, waarin een goddelijke heilsdaad wordt gememoreerd en die in de bijzin geconcretiseerd wordt. Wij vragen de Heer, die ons het ware Brood uit de hemel heeft geschonken, om blijvend te verlangen naar het Eucharistische Voedsel, Jezus zelf in de H. Communie, door wie wij werkelijk leven en die zichzelf aan ons als onderpand voor het eeuwige leven heeft gegeven.

Ad 1
Quæsumus, wij bidden, vragen – prædicaat in de indicativus van het verbum quæso.
Domine, [o] Heer - vocativusvorm van Dominus
Cælestibus [ … ] pasti deliciis, gevoed met/door hemelse genietingen / geneugten – bijwoordelijke bepaling samengesteld uit het participium perfecti passivi pasti van pascere, pavi, pastum, 3, in de 1e pers. pluralis en aldus aansluitend bij het ingesloten subject van het prædicaat quæsumus, wij,  en uit twee congruerende ablativusvormen cælestibus deliciis die het middel of de oorzaak aangegeven, ablativus instrumenti of causæ.
Ad 2
Ut semper eadem [ … ] appetamus, opdat wij altijd dezelfde dingen begeren/verlangen. 
Finale/doelaanwijzende resp. consecutieve / gevolgaanduidende bijzin, ingeleid door het voegwoord ut, dat de coniunctivusmodus van het prædicaat appetamus, 1e pers. pluralis coniunctivi præsentis, bepaalt.
Semper, altijd – bijwoordelijke bepaling van tijd.
Eadem, dezelfde …., - object van appetamus, pronomen demonstrativum in de accusativusvorm pluralis van idem, onzijdig, dezelfde dingen,  inhoudelijk verwijzend naar het vrouwelijke antecedent deliciis (deliciæ, substantivum plurale tantum (slechts in het meervoud voorkomend).
De ut-bijzin omsluit voorts de fraaie relatieve bijzin “per quæ veraciter vivimus’ waarvan eadem het antecedent is: de genietingen, de geneugten waardoor wij werkelijk leven.
De relatieve bijzin kan worden gelezen als een bijvoeglijke bepaling die eadem nader verklaart. Het prædicaat vivimus, 1e pers. præsentis, staat in de indicativusvorm, vanwege de feitelijkheid.
Veraciter, waarachtig, in werkelijkheid, werkelijk, - bijwoordelijke bepaling, adverbium.
Per quæ, waardoor, door welke - samengesteld uit het præpositum per dat verbonden is met de accusativusvorm quæ, pronomen relativum in de accusativusvorm pluralis neutrum van quod.

S t i j l f i g u r e n
Hyperbaton cælestibus [ … ] deliciis (regel 1), (uiteenplaatsing van bij elkaar horende grammaticale begrippen).
Eind-/klankrijm in cælestibus en quaesumus (r. 1) en in vivimus en appetamus (r. 2).
Alliteratie bij veraciter vivimus (r. 2) (beginletter van opeenvolgende woorden is hetzelfde)

K l e i n  v o c a b u l a r i  u m
Deliciæ, -arum vr.
De ontvangen gaven bij de H. Communie worden in de oratietaal dikwijls in verband gebracht met begrippen als satiati (verzadigd),  pasti (gevoed), refecti (verkwikt), nutriti (gespijzigd) en repleti (vervuld van).
In de Postcommunio van vandaag hebben we de combinatie cælestibus [ … ] pasti deliciis.
Deliciæ, -arum vr. is een ‘plurale tantum’, een slechts in het meervoud voorkomend substantivum en betekent in eigenlijke zin: wat ons lokt, vandaar: weelderige dingen, verfijnde genoegens, genietingen, heerlijkheden, geneugten, genot.
Deliciæ wordt ook verbonden met het hemelse paradijs: “ut paradici delicias possideret”, opdat hij/zij de genietingen van het hemelse paradijs mag bezitten (Missale Gothicum, 8e eeuw (édit. L.C. Mohlberg OSB, Rome, 1961) f. 429.
Het begrip komt ook voor in pejoratieve zin en dan betekent het werelds plezier: “discamus perituras mundi calcare delicias”, dat wij leren de vergankelijke genoegens van de wereld met voeten te treden – Collectegebed H. Hedwig, 16 oktober in MR 1962. 

Pasco, pavi, pastum, 3
Het participium perfectum passivi pasti komt van pascere dat betekent 1. weiden, laten weiden, voederen 2. voeden, spijzigen 3. Onderhouden 4. Pass.: grazen, vreten, zich te goed doen en vandaar ook feesten, feestelijk onthalen, behagen, genoegen doen, strelen. Dit verbum vindt men in de Latijnse Vulgaatvertaling bij de passage wanneer Jezus na zijn verrijzenis op het strand van de kust van het Meer van Galilea staat en tegen Petrus zegt:Pasce agnos meos… pasce oves meas… pasce oves meas…” Weid Mijn lammeren…weid Mijn schapen …weid Mijn schapen (Jo 21, 5-17.
De postcommuniotekst van 24 december in het Sacramentarium Leonianum heeft op f. 1267 “cujus  (Filii tui) cælesti mysterio pascimur et potamur”, door wiens hemels mysterie  wij worden gespijzigd en gedrenkt. Hemelse mysterie staat hier voor Eucharistisch Sacrament.
En in de hymne “A solis ortus cardine” van de Lauden van Kerstmis en de Kersttijd zingen we in strofe 6, bijna familiair, over de pasgeboren Verlosser: “Feno iacere pertulit, præsepe non abhorruit, parvoque lacte pastus est per quem nec ales esurit”- Hij duldde het op stro te liggen, de kribbe versmaadde Hij niet; met een beetje melk werd Hij gevoed, door Wie geen vogel de honger voelt.
In ons Nederlands spraakgebruik hebben we pastei, pasta, pasteus.

Appetere, appetivi en – ii, appetitum, 3,
betekent streven naar, begeren, verlangen. Het is een compositum (een basaal verbum met toegevoegd voorzetsel) van het verbum petere, petivi en – ii, petitum, 3, dat diverse betekenissen heeft: 1. zich begeven naar 2. gaan halen 3. zoeken te treffen, werpen naar, aanvallen 4. streven naar 5. smeken, vragen, verzoeken.
Van appetamus vond ik slechts één voorbeeld: “sempiterna    appetamus, dat wij verlangen naar de eeuwige goederen,  in de ‘oratio ad petendam pluviam’ (om regen te vragen) in het ‘Leonianum’ (Sacamentarium Veronense, 6e eeuw) f. 1111.
Het bijbehorend substantivum is appetitus, - us, wens, verlangen. Vgl. Fr.: bon appetit! en bij ons: appetijt (eetlust, trek, verlangen naar voedsel , appetijtelijk (aantrekkelijk, aanlokkelijk, aangenaam).

O v e r w e g i n g e n
“Hij nam het brood, sprak een dankgebed uit, brak het en gaf het hun met de woorden: Dit is mijn Lichaam, dat voor u gegeven wordt” (Lc 22, 19).
Alleen de wijsheid, almacht, goedheid en de liefde van God kan dit wonder bewerken. En alleen die wijsheid, die de manier vond, God en mens in één persoon te verenigen, was in staat het middel te vinden Jezus Christus, God en Mens, onder de gedaanten van brood en wijn als voedsel voor de mens te doen schuilen. Slechts de almacht van God kon de wezenheid van brood en wijn veranderen in het Lichaam en Bloed van de Zoon van God. Alleen de oneindige liefde van Jezus, God en mens, vermag tenslotte zichzelf zo absoluut en volkomen te geven, dat deze onze ziel tot voedsel dient. Ten overstaan van dit mysterie staat de gelovige mens stil, hij verheugt zich en dankt; meer kan hij niet doen.
Welk leven wordt door de H. Communie gevoed?
De H. Communie opent de weg naar een steeds diepere geestelijke eenheid met Christus.
De Vlaamse mysticus Johannes Ruusbroec (1293-1381) zegt dat de Communie een voortdurend vergeestelijkende gave is. Evenals Maria, de dienstmaagd van de Heer, heeft de Eucharistie een dienende functie. Zij is een wonderbare voortzetting van de ontlediging en vernedering van de Menswording van het Woord (God de Zoon). Maar evenals bij de Menswording moet men, aldus Ruusbroec, van de Eucharistie zeggen: “Hij heeft zich wel genederd, maar zich niet ontedeld!” (Spiegel III, 169). Hij heeft alleen maar zijn alwijsheid en almacht ter beschikking van zijn liefde gesteld om dit wonder te verrichten. Hij blijft onder ons tot aan het einde der tijden reëeel tegenwoordig, en Hij voedt ons zieleleven om ons in zijn Mystiek Lichaam onder de eenmakende bezieling van zijn Geest vaster te doen ankeren en inniger te doen verkeren. Zijn mensheid voert ons aldus naar zijn Godheid.
Er is in Ruusbroec een bladzijde, die in dit licht een mooie, hoewel zeer bondige volheid draagt. In de Spiegel der eeuwigher Salicheit somt hij vier belangrijke punten op , waaruit Gods liefde tot ons bijzonder uitstraalt.
Eerstens dat God ons naar zijn Beeld en gelijkenis heeft geschapen; vervolgens dat Gods Zoon mens werd; ten derde, dat Hij ons door zijn dood heeft verlost en tenslotte dat Hij ons zijn eigen Lichaam en Bloed als spijs voor onze ziel heeft nagelaten. Deze spijs voedt niet het lichamelijke, noch het natuurlijk-verstandelijke leven, maar het bovennatuurlijke genadeleven, het geestelijk leven, d.i. het leven uit de Geest, wat Ruusbroec ook noemt het ‘eeuwig’ of ‘hemels’ leven, waarvan Christus zelf bij de belofte van de Eucharistie sprak.
Hemels Brood, hemels leven: evangelische termen die ons de oorsprong en de uitwerking van deze zielespijs aanduiden. Daarom moet het met ‘minne’, dit is in staat van genade en vriendschap met God genuttigd worden en verteert het niet in ons lichaam, maar in onze geest, zoals Augustinus reeds zei: “ Christus de ore ad cor transit”, Christus gaat van de mond naar het hart. En zoals Hugo van St. Victor met zijn middeleeuws realisme becommentarieert: “Het is beter voor u dat Christus in uw geest dan in uw maag komt. Deze spijs is voor de ziel, niet voor het lichaam, en Hij komt tot u om genuttigd, niet om verteerd te worden. Hij komt om gesmaakt, niet om in uw lichaam ingelijfd te worden (non ut incorporetur)” (Hugo van St. Victor, De Sacramentis, II, 8, 13. PL 176. 471 AB).
In die zin gaat Ruusbroec verder: “Thans (namelijk nu we nog niet in de hemel zijn) nuttigen wij het Sacrament met de tanden (namelijk de gedaante), en in het Sacrament eten wij Zijn Vlees en drinken zijn Bloed in onze ziel door geloof en minne. En zo worden wij in Hem geënigd en Hij in ons. Deze minnelijke ening heeft Christus, de Wijsheid Gods uitgedacht in zijn geest en volbracht metterdaad in de waarheid (in de werkelijkheid van de Eucharistie, die voorafgebeeld was en) zoals ze te voren beoefend was in figuren en gelijkenissen  in het Oude Verbond.
Let daarom op de vereniging in liefde die Christus met ons wil verwezenlijken” (Spiegel, III, 173-174).

Augustinus legde deze woorden in Christus’ mond: “Niet gij verandert en verteert Mij in u als een vleselijk voedsel, maar gíj zult in Míj veranderd worden.”
(Confessiones, VII, 10, 16. PL 32, 742)