Het Laatste Avondmaal.
Mozaïek in de S. Apollinare Nuovo, Ravenna (vóór 529)
I n l e i d i n
g
Laat
ons verlangen naar die gaven, waardoor wij werkelijk leven
“Christe, manna de cælo
descendens, qui Ecclesiam pascis corpore et sanguine tuo,
in fortitudine huius cibi fac
nos ambulare”.
Christus, manna dat uit de
hemel neerdaalt en die de Kerk voedt met uw Lichaam en uw Bloed, laat ons in de
kracht van dit voedsel leven.
(Uit de Preces van de Lauden van Sacramentsdag).
Tijdens hun tocht door de
woestijn naar het Beloofde Land leefden de Israëlieten van het manna dat uit de
hemel kwam. “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wat Mozes u gaf was niet het brood
uit de hemel; het echte brood uit de hemel wordt u door mijn Vader gegeven;
want het brood van God daalt uit de hemel neer en geeft leven aan de wereld”.
“Ik ben het levende Brood dat uit de hemel is neergedaald. Als iemand van dit
Brood eet, zal hij leven in eeuwigheid” (Jo 6, 32-33.51). Het is dus het
eucharistische Brood waarvan wij, zoals de oratie zegt, “in waarheid leven”. Het is Jezus Christus Zelf door Wie wij
wèrkelijk leven. “Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven” (Jo 14, 6).
“Brood uit de hemel hebt Gij
hen geschonken…dat alle zoetheid in zich bevat” (Wijsheid 16,20 [Vulgaat]).
“Met hemelse geneugten zijn wij gevoed”, zo begint de oratie. De woestijn is
het weiland, waarop de Goede Herder ons weidt (cf Ps 23, De Heer is mijn Herder).
Zou het mogelijk zijn dat
iemand het Brood des Leven niet verlangt te eten? De oratie schijnt daarvan uit
te gaan, want zij vraagt “dat wij steeds verlangen te eten waarvan wij
waarachtig en werkelijk leven.
Niet alleen voedde de Heer
zijn Volk in de woestijn met manna als leeftocht, maar Hij schonk het ook het
Beloofde Land. Als wij de vruchten van de H. Eucharistie in ons laten toenemen,
godvruchtig, waardig, goed voorbereid en met liefde de H. Communie ontvangen, zal
God ons zijn vrede en rust geven, tijdelijk in dit aardse leven, en dezelfde
gaven in de hemel, voor eeuwig.
Terecht bezong de H. Thomas
van Aquino als volgt de H. Eucharistie:
O memoriale mortis Domini,
Panis vivus vitam præstans
homini,
Præsta meæ menti de te
vivere,
Et te illi semper dulce
sapere.
O gedachtnisteken van des Heren dood,
levend Brood, dat aan de mens het leven geeft,
Geef mij, dat mijn geest in U zijn leven vindt,
Geef hem als zijn zoetheid U te smaken steeds.
T e k s t
Missale
Romanum [MR] 1970
Cælestibus,
Domine, pasti deliciis, quaesumus,
ut
semper eadem, per quæ veraciter vivimus, appetamus.
Altaarmissaal
Nederlandse Kerkprovincie 1979
Heer, Gij hebt ons laten proeven van
de hemelse vreugde.
Wij bidden U: laat ons altijd
verlangen naar deze gaven waardoor wij werkelijk leven.
Werkvertaling
Met hemelse geneugten gevoed, smeken wij U, Heer,
dat wij altijd mogen verlangen naar datgene waardoor
wij in wèrkelijk leven.
L i t u r g i s
c h e a n t e c e d e n t e n
De brontekst van de Postcommunio [PC] van deze zondag
vinden we in het Sacramentarium
Gelasianum Vetus (Vat. Reg. Lat. 316) eerste helft 8e
eeuw, fol. 1311; in de Codex Engolismensis, Parijs, Bibl. Nat.. 816 (8e-9e
eeuw), waarschijnlijk afkomstig uit het gebied ten zuiden van de Loire,
vervolgens overgebracht naar Angoulême, fol. 1750; in het Sacramentarium
Pragense, Praag, Bibl. Metropolitaans Kapittel, Cod. 0.83, 8e eeuw, fol.
29.3 en in een viertal andere codices met minieme varianten.
Rubrieken:
(Ditmaal een grotere uitweiding om een indruk te geven
van het tracé van de brontekst)
Alia missa
cotidiana, oratio post communionem: Engolismensis, GelasV en Parijs, B.N. lat.
2296 (Fragment Colbert 1348) 9e-10e eeuw, fol. 281.
Feria VIIa seu sabbato in sexagesima, oratio ad
complendum: Pragense en Codex Ratisbonnensis (Verona, Biblioteca Capitolare,
LXXXVI, in den Jahren 993/994 in Regensburg geschrieben), folio, 265.
Dominica IVa
post Theophaniam (4e zondag na de Openbaring des Heren), oratio ad complendum
in het Sacramentarium Rossianum, Cod.: Rome, Bibl. Vatic., Ross. Lat. 204
(tegen 1050). Grégorien mixte de Fulda, originaire de Niederaltaich, fol. 36.
Dominica Va
post Theophaniam, oratio ad complendum in de Codex Padova, Bibl. Capitolare, D
47, ff. 11r-100r (midden
11e eeuw), Sacramentaire Gélasien mixte, chef de file dedu type “P”,
écrit dans l’atelier impérial de Lothaire pour Vérone, passé plus tard à
Padoue,où il a été complete, fol. 114.
(E. Mœller, J.M.
Clément en B. Coppieters ’t Wallant, Corpus
Orationum, I, A-C, Brepols, Turnhout 1992, p. 1274-275, nr. 536).
Dominica VIa
in MR 1962 oratio post Communionem, 97.
T e x t u e l
e a n a l y s e
1.
Cælestibus, Domine, pasti deliciis, quaesumus,
2.
ut semper eadem, per quæ veraciter vivimus, appetamus.
Deze beknopte oratio met drie
‘– mus’ uitgangen als geheugensteuntje, bestaat uit één enkele volzin, op te
splitsen in de hoofdzin met prædicaat quæsumus in de indicativus, welke
hoofdzin tevens de bijstelling “cælestibus [ … ] pasti deliciis”, bevat (regel 1), en een
finale/consecutieve bijzin, ingeleid door het voegwoord ut, met het prædicaat appetamus
in de coniunctivusvorm omdat deze de wens van de biddende gemeenschap uitdrukt
(coniunctivus optativus). Het object “eadem” van de ut-bijzin wordt Het object
“eadem”van de ut-bijzin wordt in
zijn functie van antecedent aangevuld met de
relatieve bijzin “per quæ veraciter vivimus” die het object nader verklaart
en in de indicativus staat als realiteit voor de biddende gelovigen.
De ‘hoofdzin’ is in feite de
openingszin, een tot God gerichte bede, waarin een goddelijke heilsdaad wordt
gememoreerd en die in de bijzin geconcretiseerd wordt. Wij vragen de Heer, die
ons het ware Brood uit de hemel heeft geschonken, om blijvend te verlangen naar
het Eucharistische Voedsel, Jezus zelf in de H. Communie, door wie wij
werkelijk leven en die zichzelf aan ons als onderpand voor het eeuwige leven
heeft gegeven.
Ad 1
Quæsumus, wij bidden, vragen –
prædicaat in de indicativus van het verbum quæso.
Domine, [o] Heer -
vocativusvorm van Dominus
Cælestibus
[ … ] pasti deliciis, gevoed met/door hemelse genietingen / geneugten –
bijwoordelijke bepaling samengesteld uit het participium perfecti passivi pasti
van pascere, pavi, pastum, 3, in de 1e pers. pluralis en aldus
aansluitend bij het ingesloten subject van het prædicaat quæsumus, wij, en uit twee congruerende ablativusvormen
cælestibus deliciis die het middel of de oorzaak aangegeven, ablativus
instrumenti of causæ.
Ad
2
Ut
semper eadem [ … ] appetamus, opdat wij altijd dezelfde dingen
begeren/verlangen.
Finale/doelaanwijzende
resp. consecutieve / gevolgaanduidende bijzin, ingeleid door het voegwoord ut,
dat de coniunctivusmodus van het prædicaat appetamus, 1e pers.
pluralis coniunctivi præsentis, bepaalt.
Semper,
altijd – bijwoordelijke bepaling van tijd.
Eadem,
dezelfde …., - object van appetamus, pronomen demonstrativum in de
accusativusvorm pluralis van idem, onzijdig, dezelfde dingen, inhoudelijk verwijzend naar het vrouwelijke antecedent deliciis
(deliciæ, substantivum plurale tantum (slechts in het meervoud voorkomend).
De
ut-bijzin omsluit voorts de fraaie relatieve bijzin “per quæ veraciter vivimus’
waarvan eadem het antecedent is: de genietingen, de geneugten waardoor wij
werkelijk leven.
De
relatieve bijzin kan worden gelezen als een bijvoeglijke bepaling die eadem
nader verklaart. Het prædicaat vivimus, 1e pers. præsentis, staat in
de indicativusvorm, vanwege de feitelijkheid.
Veraciter,
waarachtig, in werkelijkheid, werkelijk, - bijwoordelijke bepaling, adverbium.
Per
quæ, waardoor, door welke - samengesteld uit het præpositum per dat verbonden
is met de accusativusvorm quæ, pronomen relativum in de accusativusvorm
pluralis neutrum van quod.
S t i j l f i g u r e n
Hyperbaton cælestibus [
… ] deliciis (regel 1), (uiteenplaatsing van bij elkaar horende grammaticale
begrippen).
Eind-/klankrijm
in cælestibus en quaesumus (r. 1) en in vivimus en appetamus (r. 2).
Alliteratie bij veraciter
vivimus
(r. 2) (beginletter van opeenvolgende woorden is hetzelfde)
K l e i n v o c a b u l a r
i u m
Deliciæ,
-arum vr.
De
ontvangen gaven bij de H. Communie worden in de oratietaal dikwijls in verband
gebracht met begrippen als satiati (verzadigd),
pasti (gevoed), refecti (verkwikt), nutriti (gespijzigd) en repleti
(vervuld van).
In
de Postcommunio van vandaag hebben we de combinatie cælestibus [ … ] pasti deliciis.
Deliciæ,
-arum vr. is een ‘plurale tantum’, een slechts in het meervoud voorkomend
substantivum en betekent in eigenlijke zin: wat ons lokt, vandaar: weelderige
dingen, verfijnde genoegens, genietingen, heerlijkheden, geneugten, genot.
Deliciæ
wordt ook verbonden met het hemelse paradijs: “ut paradici delicias possideret”,
opdat hij/zij de genietingen van het hemelse paradijs mag bezitten (Missale Gothicum,
8e eeuw (édit. L.C. Mohlberg OSB, Rome, 1961) f. 429.
Het
begrip komt ook voor in pejoratieve zin en dan betekent het werelds plezier:
“discamus perituras mundi calcare delicias”, dat wij leren de vergankelijke
genoegens van de wereld met voeten te treden – Collectegebed H. Hedwig, 16
oktober in MR 1962.
Pasco, pavi, pastum, 3
Het participium
perfectum passivi pasti komt van pascere dat betekent 1. weiden, laten weiden,
voederen 2. voeden, spijzigen 3. Onderhouden 4. Pass.: grazen, vreten, zich te
goed doen en vandaar ook feesten, feestelijk onthalen, behagen, genoegen doen,
strelen. Dit verbum vindt men in de Latijnse Vulgaatvertaling bij de passage
wanneer Jezus na zijn verrijzenis op het strand van de kust van het Meer van
Galilea staat en tegen Petrus zegt: “Pasce agnos
meos… pasce oves meas… pasce oves meas…” Weid Mijn lammeren…weid Mijn
schapen …weid Mijn schapen (Jo 21, 5-17.
De postcommuniotekst van 24 december in het
Sacramentarium Leonianum heeft op f. 1267 “cujus (Filii tui) cælesti mysterio pascimur et
potamur”, door wiens hemels mysterie wij
worden gespijzigd en gedrenkt. Hemelse mysterie staat hier voor Eucharistisch
Sacrament.
En in de hymne “A solis ortus cardine” van de Lauden
van Kerstmis en de Kersttijd zingen we in strofe 6, bijna familiair, over de
pasgeboren Verlosser: “Feno iacere pertulit, præsepe non abhorruit, parvoque
lacte pastus est per quem nec ales esurit”- Hij duldde het op stro te liggen,
de kribbe versmaadde Hij niet; met een beetje melk werd Hij gevoed, door Wie
geen vogel de honger voelt.
In ons Nederlands spraakgebruik hebben we pastei,
pasta, pasteus.
Appetere, appetivi en – ii, appetitum, 3,
betekent streven naar, begeren, verlangen. Het is
een compositum (een basaal verbum met toegevoegd voorzetsel) van het verbum
petere, petivi en – ii, petitum, 3, dat diverse betekenissen heeft: 1. zich
begeven naar 2. gaan halen 3. zoeken te treffen, werpen naar, aanvallen 4.
streven naar 5. smeken, vragen, verzoeken.
Van appetamus vond ik slechts één voorbeeld:
“sempiterna … appetamus, dat wij verlangen naar de eeuwige
goederen, in de ‘oratio ad petendam
pluviam’ (om regen te vragen) in het ‘Leonianum’ (Sacamentarium Veronense, 6e
eeuw) f. 1111.
Het bijbehorend substantivum is appetitus, - us,
wens, verlangen. Vgl. Fr.: bon appetit! en bij ons: appetijt (eetlust, trek,
verlangen naar voedsel , appetijtelijk (aantrekkelijk, aanlokkelijk, aangenaam).
O v e r w e g i n g e n
“Hij nam het brood, sprak een dankgebed uit, brak
het en gaf het hun met de woorden: Dit is mijn Lichaam, dat voor u gegeven
wordt” (Lc 22, 19).
Alleen de wijsheid, almacht, goedheid en de
liefde van God kan dit wonder bewerken. En alleen die wijsheid, die de manier
vond, God en mens in één persoon te verenigen, was in staat het middel te
vinden Jezus Christus, God en Mens, onder de gedaanten van brood en wijn als
voedsel voor de mens te doen schuilen. Slechts de almacht van God kon de
wezenheid van brood en wijn veranderen in het Lichaam en Bloed van de Zoon van
God. Alleen de oneindige liefde van Jezus, God en mens, vermag tenslotte zichzelf
zo absoluut en volkomen te geven, dat deze onze ziel tot voedsel dient. Ten
overstaan van dit mysterie staat de gelovige mens stil, hij verheugt zich en
dankt; meer kan hij niet doen.
Welk leven wordt door de H. Communie gevoed?
De H. Communie opent de weg naar een steeds
diepere geestelijke eenheid met Christus.
De Vlaamse mysticus Johannes Ruusbroec
(1293-1381) zegt dat de Communie een voortdurend vergeestelijkende gave is.
Evenals Maria, de dienstmaagd van de Heer, heeft de Eucharistie een dienende
functie. Zij is een wonderbare voortzetting van de ontlediging en vernedering
van de Menswording van het Woord (God de Zoon). Maar evenals bij de Menswording
moet men, aldus Ruusbroec, van de Eucharistie zeggen: “Hij heeft zich wel
genederd, maar zich niet ontedeld!” (Spiegel
III, 169). Hij heeft alleen maar zijn alwijsheid en almacht ter beschikking
van zijn liefde gesteld om dit wonder te verrichten. Hij blijft onder ons tot
aan het einde der tijden reëeel tegenwoordig, en Hij voedt ons zieleleven om
ons in zijn Mystiek Lichaam onder de eenmakende bezieling van zijn Geest vaster
te doen ankeren en inniger te doen verkeren. Zijn mensheid voert ons aldus naar
zijn Godheid.
Er is in Ruusbroec een bladzijde, die in dit
licht een mooie, hoewel zeer bondige volheid draagt. In de Spiegel der eeuwigher Salicheit somt hij vier belangrijke punten op
, waaruit Gods liefde tot ons bijzonder uitstraalt.
Eerstens dat God ons naar zijn Beeld en
gelijkenis heeft geschapen; vervolgens dat Gods Zoon mens werd; ten derde, dat
Hij ons door zijn dood heeft verlost en tenslotte dat Hij ons zijn eigen
Lichaam en Bloed als spijs voor onze ziel heeft nagelaten. Deze spijs voedt
niet het lichamelijke, noch het natuurlijk-verstandelijke leven, maar het
bovennatuurlijke genadeleven, het geestelijk leven, d.i. het leven uit de
Geest, wat Ruusbroec ook noemt het ‘eeuwig’ of ‘hemels’ leven, waarvan Christus
zelf bij de belofte van de Eucharistie sprak.
Hemels Brood, hemels leven: evangelische termen
die ons de oorsprong en de uitwerking van deze zielespijs aanduiden. Daarom
moet het met ‘minne’, dit is in staat van genade en vriendschap met God
genuttigd worden en verteert het niet in ons lichaam, maar in onze geest, zoals
Augustinus reeds zei: “ Christus de ore ad cor transit”, Christus gaat van de
mond naar het hart. En zoals Hugo van St. Victor met zijn middeleeuws realisme becommentarieert:
“Het is beter voor u dat Christus in uw geest dan in uw maag komt. Deze spijs
is voor de ziel, niet voor het lichaam, en Hij komt tot u om genuttigd, niet om
verteerd te worden. Hij komt om gesmaakt, niet om in uw lichaam ingelijfd te
worden (non ut incorporetur)” (Hugo van St. Victor, De Sacramentis, II, 8, 13. PL 176. 471 AB).
In die zin gaat Ruusbroec verder: “Thans
(namelijk nu we nog niet in de hemel zijn) nuttigen wij het Sacrament met de
tanden (namelijk de gedaante), en in het Sacrament eten wij Zijn Vlees en
drinken zijn Bloed in onze ziel door geloof en minne. En zo worden wij in Hem
geënigd en Hij in ons. Deze minnelijke ening heeft Christus, de Wijsheid Gods
uitgedacht in zijn geest en volbracht metterdaad in de waarheid (in de
werkelijkheid van de Eucharistie, die voorafgebeeld was en) zoals ze te voren
beoefend was in figuren en gelijkenissen
in het Oude Verbond.
Let daarom op de vereniging in liefde die
Christus met ons wil verwezenlijken” (Spiegel,
III, 173-174).
Augustinus legde deze woorden in Christus’ mond:
“Niet gij verandert en verteert Mij in u als een vleselijk voedsel, maar gíj
zult in Míj veranderd worden.”
(Confessiones,
VII, 10, 16. PL 32, 742)